Geschil over zorgvuldigheid crisisdienst na overlijden patiënt

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 707301/879099

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De commissie behandelde een klacht van klager, vader en nabestaande van zijn zoon, tegen Mediant over het negatieve advies van de crisisdienst om geen gedwongen opname toe te passen. Klager stelt dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat de zoon, ondanks ernstige verslavingsproblemen en een verontrustend bericht, naar huis werd gestuurd en een dag later overleed. De zorgaanbieder betwist verwijtbaarheid en voert aan dat de crisisdienst zorgvuldig heeft gehandeld volgens de geldende richtlijnen en dat geen acute opname-indicatie bestond. De commissie constateert dat de klacht tijdig is ingediend en daarmee ontvankelijk is. Uit het dossier blijkt dat de crisisdienst de situatie adequaat heeft beoordeeld, gesprekken heeft gevoerd en een ambulant behandeltraject heeft ingezet. Er was geen voldoende grond voor een gedwongen opname volgens de Wvggz. Hoewel het overlijden van de zoon tragisch is, is er geen aanwijzing dat dit te wijten is aan onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder. De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam], wonende te Enschede, (hierna te noemen: klager), vader en nabestaande van [naam] (hierna te noemen: de zoon)
gemachtigde: [naam] ([naam])

en

Mediant, stichting voor geestelijke gezondheidszorg Oost- en Midden-Twente, gevestigd te Enschede
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
gemachtigde:[naam], juridisch adviseur.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2025 te Utrecht. Partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. Klager werd daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde,[naam]. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], psychiater, [naam], sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en [naam], gemachtigde.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft het negatieve advies van de crisisdienst van de zorgaanbieder om tot een gedwongen opname van de zoon van klager over te gaan. De zoon is een dag na het bezoek aan de crisisdienst overleden. Klager verwijt de zorgaanbieder dat een verkeerde afweging is gemaakt. Een gedwongen opname had het overlijden van de zoon mogelijk kunnen voorkomen.

Standpunt van klager

De zoon van klager kampte met ernstige verslavingsproblematiek. In 2022 is heeft hij twee maanden in een kliniek in Portugal verbleven om af te kicken. In 2023 was sprake van een terugval en is de zoon in een kliniek in Rotterdam opgenomen geweest. Aansluitend verbleef hij in een safehouse in Hoenderloo waar hij op eigen initiatief is vertrokken. Op 1 augustus 2023 stuurde de zoon een alarmerend en verontrustend bericht naar zijn ouders. Hij was zeer depressief en angstig en wilde zijn ouders niet langer tot last zijn. De ouders hadden de zoon nog nooit in zo slechte doen gezien, zij maakten zich ernstig zorgen over zijn toestand. De ouders hebben dan ook contact opgenomen met de huisarts die een verwijsbrief naar de crisisdienst van de zorgaanbieder heeft gestuurd met het volgende verzoek: “Gaarne uw spoedige opname met dwang. Patiënt loopt gevaar voor zichzelf en voor anderen. Ernstige suïcidaliteit.” Klager en zijn echtgenote hebben de zoon naar de crisisdienst gebracht. De zoon was sterk onder invloed van drugs (heroïne en cocaïne), er kwam bloed en snot uit zijn neus en hij viel steeds in slaap tijdens het gesprek. Klager en zijn echtgenote hebben de psychiater en verpleegkundige met klem verzocht om tot opname over te gaan maar desondanks werd de zoon naar huis gestuurd. De zoon is vertrokken naar zijn tante in Duitsland waar hij nog geen 24 uur later in bed is overleden. Klager vindt het onbegrijpelijk dat de crisisdienst de urgentie van de verwijsbrief van de huisarts en het dringende verzoek van de ouders heeft genegeerd.

De doodsoorzaak van de zoon is niet vastgesteld. Klager verwijt de zorgaanbieder dat een verkeerde afweging is gemaakt waardoor de zoon de kans op medische zorg is onthouden. De crisisdienst ging ten onrechte uit van de veronderstelling dat de huisarts de zoon had gezien en een lichamelijk onderzoek had verricht. De crisisdienst heeft hierover geen contact opgenomen met de huisarts. Een crisisdienst heeft een eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid om de fysieke toestand van een patiënt te beoordelen. Hoewel de zoon had ingestemd met een heenzending mocht de crisisdienst er niet zonder meer vanuit gaan dat hij, gelet op zijn fysieke en psychische gesteldheid, in staat was om hier een beslissing over te nemen. Een gedwongen opname had het overlijden van de zoon mogelijk kunnen voorkomen.

Klager heeft zijn klacht voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder die de klacht ongegrond heeft verklaard. Klager is het niet eens met die uitspraak om welke reden hij zijn klacht voorlegt aan de commissie. Klager verlangt een oordeel van de commissie over de handelwijze (nalatigheid) van de zorgaanbieder. Klager houdt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het leed dat hem en zijn familie met het verlies van de zoon is overkomen. Klager verlangt een vergoeding voor affectieschade van € 25.000, — van de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder

Primair stelt de zorgaanbieder dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht omdat hij die klacht niet tijdig bij de commissie heeft ingediend. Op grond van artikel 6 lid 1 sub b van het reglement dient een klacht binnen 12 maanden nadat deze voor het eerst kenbaar is gemaakt bij de aanbieder te zijn ingediend. Klager heeft zijn klacht per brief van 6 november 2023 aan de zorgaanbieder kenbaar gemaakt. Volgens het “vragenformulier” is de klacht pas op 26 november 2024 bij commissie ingediend.

Inhoudelijk stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat geen sprake is van onzorgvuldig of verwijtbaar handelen.

In de middag van 1 augustus 2023 vond telefonisch contact plaats tussen de huisarts van de zoon en de triagist van de zorgaanbieder waarin werd verzocht de zoon te beoordelen vanwege het vermoeden van een depressie en concrete suïcidaliteit. Uit dat gesprek bleek niet dat de huisarts de zoon niet had gezien. Diezelfde avond werd de zoon beoordeeld door de dienstdoende medewerkers van de crisisdienst, een psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige.

De medewerkers hebben gesprekken gevoerd met de zoon en zijn ouders gezamenlijk, vervolgens met de zoon, daarna met de vader (klager) en afsluitend met de zoon en de ouders gezamenlijk. Omdat de medewerkers van de crisisdienst de zoon niet kenden werd veel waarde gehecht aan het gesprek met de familie; daarom heeft de psychiater apart met klager gesproken. In de gesprekken is veel aandacht geweest voor mogelijke suïcidaliteit en is de invloed van middelengebruik op stemmings- en angstklachten benoemd. Om die reden werd een ambulante behandeling van angstklachten in combinatie met verslavingszorg voorgesteld.

De medewerkers hebben bij de beoordeling de geldende GGZ zorgstandaarden en richtlijnen gevolgd en geoordeeld dat geen noodzaak of indicatie bestond tot een gedwongen opname op basis van de volgende overwegingen:
– Er bestond geen psychotisch of ernstig depressief toestandsbeeld dat een acute opname rechtvaardigde;
– De zoon ontkende suïcidale gedachten te hebben; het bericht gericht aan de ouders was een momentopname;
– De zoon erkende zijn klachten en besprak toekomstperspectieven;
– De zoon toonde behandelmotivatie en stemde in met een ambulant behandeltraject dat de volgende dag van start zou gaan;
– De zoon wenste niet opgenomen te worden vanwege negatieve ervaringen in het verleden waarbij in de instelling middelen gemakkelijk voorhanden waren;
– Er was binnen de familie een uitgebreid steunsysteem aanwezig met verblijfsmogelijkheid bij een tante.

De crisisdienst is gericht op het verlenen van acuut psychiatrische hulpverlening. De crisisdienst is geen medische instelling die te vergelijken is met een ziekenhuis; er is geen permanente lichamelijke medische zorg. Bij aanwijzingen voor acuut somatische lijden en/of een indicatie voor aanvullend onderzoek zou de zoon naar een algemeen ziekenhuis zijn doorverwezen. Of de zoon wel of niet door de huisarts was gezien maakt voor die afweging niet uit: de zorgaanbieder heeft een zelfstandige beoordelingstaak.

Op het moment van de gesprekken op 1 augustus 2023 was initieel sprake van een zichtbare invloed van drugs, zichtbaar aan vermoeidheid, verlies van concentratie en een bloedneus. De bloedneus was algauw gestelpt en naarmate het gesprek vorderde kon de zoon zich goed verwoorden, was hij helder in zijn presentatie en kon hij zijn focus houden. Voor de zorgaanbieder waren er dan ook geen somatische verdenkingen of aanwijzingen die reden vormeden voor het doorsturen van de zoon naar een ziekenhuis. De ambulante afspraken werden met de zoon en zijn ouders doorgenomen en daarna is in rust afscheid genomen. De zoon bleek onder begeleiding van familie naar zijn tante in Duitsland te kunnen gaan om daar te verblijven. Het overlijden van de zoon heeft de dienstdoende medewerkers diep geraakt. Dit overlijden was echter niet voorzienbaar. In retrospect had de zorgaanbieder geen andere afweging gemaakt.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
De zorgaanbieder heeft een beroep gedaan op artikel 6 lid 1 sub b. van het reglement waarin is opgenomen dat de commissie een cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk dient te verklaren indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden na de datum waarop hij de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Klager heeft zijn klacht per brief van 6 november 2023 aan de zorgaanbieder kenbaar gemaakt. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat klager het “vragenformulier” pas op 26 november 2024 bij commissie heeft ingediend. Klager heeft zijn klacht echter al op 22 oktober 2024 gemeld bij de commissie via het zogeheten “meldingsformulier”. Op 1 november 2024 heeft het secretariaat van de commissie de gemachtigde van klager een bevestiging van de goede ontvangst van de melding van de klacht gestuurd. Van een termijnoverschrijding is dan ook geen sprake: de commissie verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijke beoordeling
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de zorgaanbieder op zorgvuldige wijze heeft gehandeld bij de beoordeling van de vraag of de zoon van klager op 1 augustus 2023 gedwongen diende te worden opgenomen. De zorgaanbieder heeft geoordeeld dat de noodzaak tot een gedwongen opname ontbrak. De zoon is een dag later overleden. De doodsoorzaak is niet vastgesteld.

Op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) kan pas tot een gedwongen opname worden overgegaan indien sprake is van een onmiddellijk dreigend ernstig gevaar voor de betrokkene (of anderen) als gevolg van een psychische stoornis en minder ingrijpende alternatieven niet voorhanden zijn.
In de avond van 1 augustus 2023 heeft de crisisdienst van de zorgaanbieder de zorgvraag van de huisarts dat mogelijk sprake was van ernstige suïcidaliteit bij de zoon van klager beoordeeld. De suïcidale gedachten van de zoon die hij had geuit in een bericht aan zijn ouders gaven aanleiding tot het spoedconsult bij de crisisdienst.

De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder vervolgens op juiste wijze de stappen die behoren bij het overwegen van een crisismaatregel heeft gevolgd en doorlopen. Gesprekken zijn gevoerd met de zoon en met zijn ouders en met klager en de zoon afzonderlijk. Op basis van die gesprekken en die stappen heeft de zorgaanbieder geconcludeerd dat geen sprake was van een zodanig ernstig depressief toestandsbeeld of suïcidaliteit waarvoor acute opname geïndiceerd was. De zorgaanbieder heeft een ambulant behandelplan voor de zoon ingezet waarvoor de zoon gemotiveerd was en dat de volgende dag van start zou gaan. Dit behandelplan is met de ouders besproken.

De zoon is vervolgens, begeleid door een familielid, naar een tante in Duitsland vertrokken waar hij op
2 augustus 2023 is overleden. Klager heeft toegelicht dat geen obductie is uitgevoerd. Er werd uitgegaan van een natuurlijke doodsoorzaak, naar klager vermoedt omdat het lichaam van de zoon “op” was. Suïcide werd niet vermoed.
Klager verwijt de zorgaanbieder dat geen lichamelijk onderzoek is verricht en mogelijk somatisch lijden van de zoon niet nader is onderzocht en de ernst van zijn fysieke toestand is onderschat. Daartoe heeft klager aangevoerd dat de zoon ten tijde van de gesprekken op 1 augustus 2023 in zeer slechte doen was, niet was gezien door de huisarts en bloedde uit zijn neus.
.
De commissie overweegt als volgt. Het is ongebruikelijk dat een patiënt wordt verwezen/doorgezonden zonder dat de huisarts de patiënt gezien heeft en deze omstandigheid (het niet zien) bovendien ook niet blijkt uit het contact met de zorgaanbieder. Dat neemt niet weg dat de zorgaanbieder een zelfstandige verantwoordelijkheid heeft om de lichamelijke gesteldheid van een cliënt te beoordelen. De zorgaanbieder heeft genoegzaam toegelicht dat de bloedneus paste bij het middelengebruik van de zoon (cocaïne), het bloeden gedurende de gesprekken stopte en de zoon goed aanspreekbaar werd en er geen verdenkingen waren die aanleiding gaven om de zoon voor onderzoek door te sturen naar het ziekenhuis. Ter zitting heeft de gemachtigde van klager naar voren gebracht dat na het overlijden van de zoon in zijn ondergoed zakjes met drugs zijn gevonden die met een visitatie door de zorgaanbieder mogelijk ontdekt hadden kunnen worden. Zolang geen sprake is van verplichte zorg, is het een zorgaanbieder vanwege het recht op autonomie van een cliënt niet toegestaan om over te gaan tot visitatie. Wat dit betreft heeft de zorgaanbieder evenmin verwijtbaar gehandeld.

De commissie is zich er zeer van bewust hoe zwaar het verlies van de zoon op klager en zijn familieleden drukt. De commissie is echter niet gebleken dat het overlijden van de zoon op enige wijze is toe te rekenen aan het handelen of nalaten van de zorgaanbieder. Dat de zoon ambulante behandeling wenselijk achtte, gelet op zijn ervaring met de gemakkelijke verkrijgbaarheid van drugs in instellingen waar hij eerder had verbleven, is voorstelbaar. Evenals de overweging van de zorgaanbieder om, alles overziende, de patiënt niet gedwongen op te nemen; de zoon stond open voor (ambulante) behandeling, er was een behandelplan gemaakt en de zoon werd opgevangen door zijn tante. Dat hij daar een dag later zou overlijden is, hoe verdrietig zijn dood ook is, niet te wijten aan onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder bij de beoordeling van de vraag of een gedwongen crisisopname van de zoon op 1 augustus 2023 geïndiceerd was heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend zorgverlener in vergelijkbare omstandigheden verwacht mag worden. De commissie zal de klacht van klager dan ook ongegrond verklaren en het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:
– verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht;
– verklaart de klacht van klager ongegrond;
– wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw
mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. T. Knap en mevrouw M. Krouwel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 29 april 2025.