Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
1092774/1243353
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil draait om de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor jeugdhulp met verblijf bij een zwangere meerderjarige vrouw met een verstandelijke beperking. De vrouw kon vanwege haar problematiek niet zelfstandig wonen en werd via maatwerk door haar woongemeente geplaatst in een jeugdzorginstelling in een andere gemeente. Na de bevalling stelde de indiener dat de verantwoordelijkheid op grond van het woonplaatsbeginsel overging naar de gemeente waar de instelling was gevestigd. De verweerder vond echter dat de plaatsing al de aanvang van jeugdhulp met verblijf vormde en dat de verantwoordelijkheid daarom bij de oorspronkelijke gemeente bleef. De commissie stelde vast dat de vrouw enkel in de jeugdzorginstelling was geplaatst vanwege haar zwangerschap en toekomstige opvoedondersteuning. Daarmee was feitelijk vooruitgelopen op de voorziene jeugdhulp na de geboorte. Volgens de commissie was er al sprake van inzet van zorg aan de moeder zelf, waarmee de jeugdhulp met verblijf was begonnen vóór de bevalling. De oorspronkelijke gemeente blijft daardoor financieel verantwoordelijk voor de verleende jeugdhulp. De klacht van de indiener is ongegrond verklaard.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De indiener heeft de klacht voorgelegd aan verweerder.
Het geschil betreft de toepassing van het woonplaatsbeginsel Jeugdwet bij een ongeboren kind.
Standpunt van de indiener
Voor het standpunt van de indiener verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De casus betreft een zwangere meerderjarige vrouw en haar ongeboren kind. Zij is als gevolg van eigen problematiek niet in staat om zelfstandig te wonen. Zij kan niet in een setting van begeleid wonen worden geplaatst, vanwege de inschatting dat zij intensieve begeleiding nodig heeft in de zorg en opvoeding van haar toekomstige kind. Via maatwerk is zij dan ook geplaatst in een jeugdzorgsetting. Het kind is vervolgens binnen de voorziening geboren.
De indiener betaalt de plaatsing van de cliënt tot het moment van bevalling. Wanneer het kind geboren is, is het woonplaatsbeginsel vanuit de Jeugdwet de gemeente van verweerder.
Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Volgens de verweerder verandert de verantwoordelijke gemeente niet wanneer de baby wordt geboren. Met de plaatsing in de jeugdzorginstelling is vooruitgelopen op de voorziene jeugdzorgindicatie na de geboorte. De plaatsing dient dan ook te worden aangemerkt als start van de jeugdhulp met verblijf.
Beoordeling van het geschil
Reikwijdte geschil
Het geschil betreft een meerderjarige cliënt met een verstandelijke beperking die gedurende haar zwangerschap is geplaatst bij een jeugdzorgaanbieder in de gemeente van de verweerder. Deze aanbieder behoort niet tot het jeugdaanbod van de indiener. Gelet op de verstandelijke beperking van de cliënt stond vast dat zij na de bevalling opvoedondersteuning nodig zou hebben. Volgens de indiener had de cliënt in beginsel begeleiding binnen een voorziening voor beschermd wonen nodig, maar gezien haar intensieve zorgbehoefte was op dat moment geen passende plek beschikbaar.
De indiener heeft aangevoerd dat de zorgverlening aan de cliënt tot aan de bevalling is gefinancierd vanuit een maatwerkvoorziening. Naar de mening van de indiener is na de bevalling sprake van jeugdhulp met verblijf, waarmee de financiële verantwoordelijkheid overgaat naar de verweerder. De verweerder heeft daartegenover aangevoerd dat met de plaatsing feitelijk is vooruitgelopen op de te verwachten jeugdhulpindicatie en dat de plaatsing reeds de aanvang van jeugdhulp met verblijf vormde.
Wanneer is de jeugdhulp met verblijf aangevangen?
Ter zitting heeft de indiener desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat deze meerderjarige cliënt niet bij de betreffende jeugdzorgaanbieder zou zijn geplaatst indien zij niet zwanger was geweest. Voor de cliënt zelf bestond immers een indicatie voor beschermd wonen. De commissie leidt hieruit af dat met de plaatsing is vooruitgelopen op de geboorte van het kind en daarmee op de voorziene indicatie voor jeugdhulp. De plaatsing bij de jeugdzorgaanbieder vond dan ook uitsluitend plaats met het oog op de toekomstige zorgvraag. Dat de betreffende aanbieder formeel niet onder het jeugdaanbod valt, doet hieraan niet af.
De commissie is van oordeel dat de stelling van de indiener, dat de jeugdhulp pas na de geboorte is aangevangen, onder deze omstandigheden niet kan worden gevolgd. Daarbij komt dat de (toekomstige) zorgvraag betrekking had op de problematiek van de moeder zelf, en niet op die van het kind. In dat opzicht was reeds sprake van inzet van zorg. Naar het oordeel van de commissie dient de plaatsing dan ook te worden beschouwd als de feitelijke aanvang van de jeugdhulp met verblijf.
Nu de cliënt voorafgaand aan de plaatsing stond ingeschreven in de gemeente van de indiener, blijft deze gemeente financieel verantwoordelijk voor de verleende jeugdhulp met verblijf.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de indiener ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit de heer mr. dr. B. Wallage, voorzitter, mevrouw E. Liefaard, de heer A. Opstelten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 9 september 2025.