
Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
709880/900626
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil draait om de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de inzet van jeugdhulp met verblijf. De jeugdige woonde aanvankelijk bij zijn vader in de gemeente van de verweerder, maar de thuissituatie escaleerde. De verweerder schakelde de Raad voor de Kinderbescherming in, die adviseerde om netwerkpleegzorg bij de grootouders te organiseren. Nog voordat dit formeel geregeld was, verhuisde de jeugdige zelf naar zijn grootouders in de gemeente van de indiener. De grootouders gaven kort daarna aan niet structureel voor de jeugdige te kunnen zorgen. Vervolgens werd vanaf oktober 2024 pleegzorg via Yorneo ingezet. De indiener stelde dat de verweerder verantwoordelijk was, omdat die het traject richting pleegzorg had gestart. De verweerder vond dat de verantwoordelijkheid verschoof naar de indiener, omdat de jeugdige inmiddels stond ingeschreven in diens gemeente en er voor de verhuizing nog geen formele pleegzorg liep. De commissie oordeelde dat het verblijf bij de grootouders in feite een vorm van informele crisisopvang was, direct voortvloeiend uit het traject dat door de verweerder was voorbereid. Daarom blijft de verweerder op grond van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk voor de kosten van de ingezette jeugdhulp. Wel kan de verantwoordelijkheid op termijn worden overgedragen aan de gemeente van verblijf.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025 te Utrecht.
Namens de indiener zijn digitaal ter zitting verschenen: [naam] (CJG-coördinator) en [naam] (juridisch medewerker). Namens de verweerder waren mevrouw [naam] (beleidsadviseur) en [naam] (juridisch adviseur) ter zitting aanwezig.
Onderwerp van het geschil
De indiener heeft de klacht voorgelegd aan verweerder.
Het geschil betreft de vraag welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de ingezette jeugdhulp.
Standpunt van de indiener
Voor het standpunt van de indiener verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
Bij de jeugdige is sprake van jeugdhulp met verblijf. De jeugdige is verhuisd van de gemeente van de verweerder naar de gemeente van de indiener. De jeugdige staat sinds 12 juli 2024 ingeschreven bij de indiener en ontvangt vanaf die datum ook jeugdhulp met verblijf in de gemeente van de indiener. De aanvraag hiertoe is op 22 juli 2024 bij de indiener ingediend. Daaraan voorafgaand heeft de verweerder advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde de verweerder op 26 juni 2024 jeugdhulp in de vorm van pleegzorg in te zetten.
De hulpvraag is door de verweerder onderzocht en daar vond ook de indicering plaats voor de benodigde jeugdhulp. In feite is door de verweerder de aanvraag jeugdhulp al in behandeling genomen. Dit maakt dat die gemeente verantwoordelijk is. Uit het eigen beleid van de verweerder blijkt bovendien dat een aanvraag in het kader van de Jeugdwet onder andere ook mondeling of telefonisch kan plaatsvinden (artikel 2.1.1. Verordening Jeugdhulp en Wmo 2024).
Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De jeugdige was woonachtig bij zijn vader en heeft tot 12 juli 2024 ingeschreven gestaan in de gemeente van de verweerder. Het PlusTeam van de verweerder is tot deze datum inhoudelijk betrokken geweest bij de gezinssituatie en situatie van jeugdige.
Op 26 juni 2024 heeft een medewerker namens het PlusTeam telefonisch contact gehad met een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Het betreft hier geen formeel advies, maar een informeel, niet bindend, telefonisch mondeling contactmoment met een adviseur namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Vanaf 12 juli 2024 staat de jeugdige ingeschreven in de gemeente van de indiener. Op 23 juli 2024 heeft een casuïstiek overleg plaatsgevonden met betrekking tot de overdracht van de jeugdige tussen medewerkers van de indiener en de verweerder. Uit dit overleg is vervolgens duidelijk geworden dat onduidelijkheid bestaat over de vraag welke gemeente verantwoordelijk dient te worden gehouden voor jeugdhulp in het kader van het woonplaatsbeginsel op grond van de Jeugdwet.
Op 31 juli 2024 heeft een medewerker namens de indiener aangegeven dat de afspraken zoals gemaakt tijdens het casuïstiek overleg worden gehandhaafd. Dit betekent concreet dat de verweerder zal zorgen voor het aandragen van de relevante gegevens (inhoudelijke betrokkenheid), maar dat mogelijke inzet jeugdhulp wordt geregeld vanuit de indiener (financiële betrokkenheid). Deze afspraken blijven overeind totdat duidelijkheid ontstaat over de vraag welke gemeente verantwoordelijk dient te worden gehouden.
Jeugdhulp zonder verblijf
ln het onderhavige geval is voor en op de datum van verhuizing van de jeugdige (12 juli 2024) van de gemeente van de verweerder naar de gemeente van de indiener geen sprake van jeugdhulp met verblijf. Voor de datum van verhuizing is geen sprake van een vorm van (reeds ingezette) jeugdhulp en/of pleegzorg. Evenmin was hiervoor een aanvraag ingediend.
De jeugdige heeft op een bepaald moment zelf besloten om te verhuizen naar zijn grootouders, woonachtig in gemeente van de indiener. Het betreft hier een persoonlijke voorkeur van de jeugdige om vanaf dat moment bij zijn grootouders te verblijven. Zowel de ouders als grootouders hebben hiermee ingestemd. Voor dit verblijf is formeel niets vastgelegd, noch is hiervoor een aanvraag ingediend. Er is geen sprake van een onderliggend pleegcontract. Hierdoor kan niet gesproken worden van ‘pleegzorg’ in de zin van de Jeugdwet. Evenmin is sprake van verblijf op basis van een andere wet dan de Jeugdwet.
De grootouders hebben kort daarop besloten dat zij de jeugdige geen vaste opvang kunnen en willen bieden. De nood tot zorg is pas op een later moment ontstaan op het moment dat de jeugdige al bij zijn grootouders verbleef. Het zou concreet gaan om hulp met verblijf (pleegzorg) via Yorneo. Er is geen sprake geweest van een netwerkscreening pleegzorg of een inhoudelijke inzet van pleegzorg. De jeugdige heeft feitelijk bezien slechts een korte periode bij zijn grootouders gewoond, zonder dat sprake is geweest van verblijf in de zin van de jeugdwet. Op het moment van het daadwerkelijk ontstaan van de zorgvraag was de jeugdige al niet meer woonachtig in de gemeente van de verweerder.
De verweerder kan dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor een aanvraag voor een vorm van pleegzorg ingediend na datum van verhuizing. Het Woonplaatsbeginsel in artikel 1.1 Jeugdwet duidt dat de gemeente waar de jeugdige volgens de BRP staat ingeschreven, verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. De verantwoordelijke gemeente voor jeugdhulp betreft de gemeente van de indiener.
Beoordeling van het geschil
Wat aan het geschil vooraf is gegaan
Het geschil betreft een jeugdige die vanwege problemen in de thuissituatie niet meer bij zijn vader in de gemeente van de verweerder kon blijven wonen.
Door de verweerder is contact opgenomen met de Raad voor de Kinderbescherming, die de verweerder op 26 juni 2024 adviseerde jeugdhulp in de vorm van pleegzorg in te zetten.
Alvorens hiervoor een netwerkscreening kon worden uitgevoerd, heeft de jeugdige zelf besloten te verhuizen naar zijn grootouders in de gemeente van de indiener. De grootouders hebben kort na de verhuizing aangegeven de pleegzorg niet te kunnen en willen bieden. Vanaf oktober 2024 is een indicatie afgegeven voor jeugdhulp door organisatie Yorneo.
Bij de commissie ligt de vraag voor welke gemeente op grond van het woonplaatsbeginsel, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, verantwoordelijk is voor de bekostiging van de jeugdhulp die door Yorneo aan de jeugdige wordt verleend.
Verantwoordelijkheid voor de ingezette jeugdhulp
De verweerder is voorafgaand aan de verhuizing van de jeugdige betrokken geweest bij de gezinssituatie. Toen bleek dat de thuissituatie verslechterde en de jeugdige niet meer bij zijn vader kon blijven wonen, heeft de verweerder een verblijf bij de grootouders als enige en meest passende oplossing beoordeeld. In dat kader heeft de verweerder de netwerkscreening voorbereid, met als doel het realiseren van een netwerkpleegzorgplaatsing. Dit is ook als zodanig door de Raad van de Kinderbescherming aan de verweerder geadviseerd. Ter zitting heeft de verweerder bevestigd ervan uit te gaan dat de inzet van netwerkpleegzorg bij de grootouders zou slagen.
Hoewel ten tijde van de verhuizing formeel nog geen sprake was van geïndiceerde netwerkpleegzorg, is het initiatief daartoe aantoonbaar genomen door de verweerder. De feitelijke verhuizing naar de grootouders – in de gemeente van de indiener – vond plaats in het kader van een beoogd netwerkpleegzorgtraject dat door de verweerder is voorbereid. Gelet op de escalatie van de thuissituatie is het verblijf van de jeugdige bij de grootouders aan te merken als een vorm van (informele) crisisopvang. Naar het oordeel van de commissie is deze gang van zaken niet ongebruikelijk: het komt vaker voor dat pleegzorg met terugwerkende kracht wordt geformaliseerd, terwijl de jeugdige in kwestie al bij de betreffende pleegouders verblijft.
Dat de netwerkpleegzorg uiteindelijk niet tot stand is gekomen vanwege het terugtrekken van de grootouders, kan niet aan de indiener worden tegengeworpen. De jeugdhulp die nadien is ingezet via de organisatie Yorneo vloeit rechtstreeks voort uit het eerder opgestarte traject door de verweerder. Daarmee is verweerder verantwoordelijk gebleven voor de continuïteit van de hulpverlening aan de jeugdige. Het enkele feit dat verweerder het traject is gestart en de daartoe noodzakelijke stappen heeft gezet – waaronder contact met de Raad voor de Kinderbescherming en de voorbereiding van een netwerkscreening – brengt mee dat de daaruit voortvloeiende jeugdhulp onder diens financiële verantwoordelijkheid valt.
Conclusie
Nu vaststaat dat verweerder het traject tot netwerkpleegzorg heeft geïnitieerd, komt de verantwoordelijkheid voor de kosten van de uiteindelijk ingezette jeugdhulp voor rekening van de verweerder overeenkomstig het woonplaatsbeginsel zoals bedoeld in de Jeugdwet.
Hoewel het – mede gelet op de geografische afstand – in de rede ligt dat de verantwoordelijkheid op termijn wordt overgedragen aan de gemeente van verblijf, blijft de verweerder gedurende de looptijd van de indicatie gehouden de jeugdhulp te bekostigen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat de verweerder gedurende de looptijd van de indicatie financieel verantwoordelijk is voor de ingezette jeugdhulp.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw drs. M.E. Peltenburg, de heer G.J. van Noort, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 25 juni 2025.