
Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang
Categorie: Woonplaatsbeginsel
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
498577/639619
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
In dit geschil zijn twee jeugdigen niet tijdig overgedragen naar de juiste gemeente. Centraal staat de vraag vanaf wanneer gemeenten in deze situatie de financiële verantwoordelijkheid voor een jeugdige op zich moeten nemen: de datum van overdracht van de jeugdige of de datum van de ingang van het nieuwe woonplaatsbeginsel?
De vaste lijn van de commissie is dat de ingang van het nieuwe woonplaatsbeginsel moet worden aangehouden (1 januari 2022). Maar in dit geval komt de te late overdracht door het feit dat de verweerder nalatig is geweest in het controleren van de door de zorgaanbieder ingediende declaraties. Als de facturen eerder gecontroleerd waren, hadden de jeugdigen veel eerder overgedragen kunnen worden en was de indiener niet pas ruim twee jaar later met de kosten geconfronteerd. De klacht is gegrond.
Wel is de commissie van mening dat deze vaste lijn doorontwikkeling behoeft. De commissie gaat er daarom vanuit dat gemeenten uiterlijk 1 januari 2025 hun administratie met betrekking tot de overdracht van jeugdigen definitief hebben voltooid.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De verzoeker heeft de klacht voorgelegd aan verweerder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2024 te Den Haag. Namens de indiener waren de heer [naam] en mevrouw [naam] aanwezig. Namens de verweerder zijn mevrouw [naam], de heer [naam] en mevrouw [naam] ter zitting verschenen.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Standpunt van de indiener
Na de wetswijziging in 2022 en de overdracht tussen gemeenten in 2021 en 2022 draagt de gemeente [gemeente verweerder] in mei 2024 twee jeugdigen alsnog over. De overdracht op zichzelf is door de indiener geaccepteerd, maar niet het verzoek de kosten vanaf 1 januari 2022 tot februari 2024 alsnog te voldoen.
Volgens de indiener moet de datum van overdracht worden aangehouden als start van de financiële verantwoordelijkheid en niet de datum van de ingang van het nieuwe woonplaatsbeginsel. Gemeenten hebben voldoende tijd gehad casussen tijdig over te dragen.
In de situatie waarin een overdracht feitelijk twee jaar na de wetswijziging plaatsvindt heeft de ontvangende gemeente geen kans gehad opnieuw onderzoek te doen en de jeugdigen onder te brengen bij ingekocht aanbod.
De indiener heeft als grote gemeente relatief vaak te maken met latende gemeenten die zich maanden, zo niet jaren na de wetswijziging hebben gemeld met het verzoek te verrekenen tot het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging. Omdat het niet alleen om overdracht van de financiële verantwoordelijkheid gaat, kan de overnemende gemeente zich in zo’n situatie ook geen rekenschap geven van de kwaliteit van de zorg waarvoor zij op grond van de wet wel verantwoordelijk is.
Zeker wanneer de overdragende gemeente wel op de hoogte was of had kunnen zijn van het feit dat een andere gemeente al veel eerder verantwoordelijk is geworden voor een jeugdigen, moet die omstandigheid meegewogen worden bij het bepalen van het moment van overgaan van verantwoordelijkheid.
Standpunt van de verweerder
De verweerder is van mening dat niet het moment van feitelijke overdracht, maar het moment van wetswijziging leidend is. Dat betekent dat de indiener vanaf 1 januari 2022 verantwoordelijk is voor de gemaakte kosten.
De uitvoering van de wet beperkt zich niet tot een boekjaar en er mag verwacht worden dat de indiener behalve extra kosten, ook extra inkomsten van door hen later overgedragen jeugdigen in rekening kan brengen bij andere gemeenten.
Wat van de verweerder mag worden verwacht, is dat men bij het ontdekken van de fout de betrokken gemeente wel direct op de hoogte heeft gesteld. De verweerder stelt zich op het standpunt dat dit is gedaan, nu de fout is ontdekt op 20 februari 2024 en de indiener eind februari/begin maart 2024 op de hoogte is gesteld.
Beoordeling door de commissie
Reikwijdte geschil
Niet ter discussie staat dat de indiener op grond van het nieuwe woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is voor de jeugdigen. Voorafgaand aan de plaatsing in een gezinshuis in [gemeente verweerder] was sprake van verblijf in de gemeente van de indiener. Ook niet ter discussie staat het feit dat de verweerder de jeugdigen te laat heeft overgedragen, nu de overdrachten per 1 januari 2022 voltooid hadden moeten zijn. Het geschil betreft de kosten die zijn gemaakt in de periode tussen 1 januari 2022 en het moment van feitelijke overdracht van de jeugdigen.
Eerdere jurisprudentie
De commissie heeft reeds uitspraak gedaan in gelijkluidende geschillen. In deze uitspraken (zie onder andere de uitspraak met referentienummer 241126/357666) was de commissie van oordeel dat de Jeugdwet geen expliciete wettelijke kaders biedt voor situaties waarin de overdracht van een jeugdige niet tijdig heeft plaatsgevonden.
De commissie verwees hierbij naar hoofdstuk 10 van de Jeugdwet, waarin het overgangsrecht staat beschreven. Dit overgangsrecht ziet uitsluitend op het waarborgen van de continuïteit van zorg en niet op de verdeling van de financiële verantwoordelijkheid. De voornoemde wetsartikelen zijn erop gericht de continuïteit van zorg te waarborgen ter voorkoming van een vacuüm in de hulpverlening.
In beginsel dienen partijen dan ook onderling afspraken te maken over de overdracht datum van een verlaat dossier.
Indien partijen niet onderling tot overeenstemming zijn gekomen over een datum tot overdracht van de jeugdige, was de commissie van oordeel dat moet worden teruggevallen op de datum dat het (gewijzigde) woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet is ingetreden, te weten op 1 januari 2022. Vanaf die datum is verweerder immers op grond van de Jeugdwet formeel verantwoordelijk voor de jeugdige.
Toets woonplaatsbeginsel
In afwijking van het bovenstaande merkt de commissie het volgende op.
Ter zitting is gebleken dat de verweerder nalatig is geweest in het controleren van de door de zorgaanbieder ingediende declaraties. De verweerder heeft bevestigd dat de toets op het woonplaatsbeginsel slechts bij toewijzing van zorg of een verhuizing wordt uitgevoerd. In het geval van de betreffende jeugdigen is de verweerder pas nadat een verlengingsverzoek voor de zorgverlening werd aangevraagd gaan toetsen aan het woonplaatsbeginsel. Zonder dat verlengingsverzoek had de toets op het woonplaatsbeginsel volgens de verweerder pas in 2026 plaatsgevonden, gezien de duur van de onderhavige toewijzing.
Naar het oordeel van de commissie dient deze nalatigheid niet voor rekening en risico van de indiener te komen. Indien de verweerder de facturen eerder gecontroleerd had, hadden de jeugdigen veel eerder overgedragen kunnen worden en was de indiener niet pas ruim twee jaar later met de kosten geconfronteerd.
Nu dit tijdsverloop aan de verweerder te wijten is, verklaart de commissie de klacht van de indiener gegrond. De verweerder dient de kosten vanaf 1 januari 2022 tot het moment van feitelijke overdracht van de jeugdigen voor zijn rekening te nemen.
Doorontwikkeling jurisprudentie
De commissie is van oordeel dat de eerdergenoemde jurisprudentiële lijn aan doorontwikkeling onderhevig is. Met de indiener is de commissie van mening dat het onbeperkt overdragen van jeugdigen niet wenselijk is. Niet voor niets was immers vereist dat gemeenten vóór 1 januari 2022 de overdracht van dossiers hadden afgerond. De onder het woonplaatsbeginsel verantwoordelijke gemeente kan anders jaren later geconfronteerd worden met aanzienlijke financiële lasten, terwijl deze gemeente geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de kwaliteit of inhoud van de verleende zorg.
Het was reeds vereist dat gemeenten de overdracht van dossiers vóór 1 januari 2022 hadden afgerond. De commissie is van mening dat gemeenten inmiddels ruim voldoende gelegenheid hebben gehad hun administratie op orde te brengen. Derhalve gaat de commissie ervan uit dat gemeenten uiterlijk per 1 januari 2025 hun administratie met betrekking tot de overdracht van jeugdigen definitief hebben voltooid.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de indiener gegrond;
– bepaalt dat de verweerder de kosten vanaf 1 januari 2022 tot het moment van feitelijke overdracht van de jeugdigen voor zijn rekening te nemen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw M. Bathoorn – ter Beek, de heer A. Opstelten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 12 december 2024.