Zorgaanbieder weigert medische keuring cliënt in het kader van aanvraag individuele studietoeslag bij gemeente

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Publieke Gezondheid    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 143621/170973

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt een aanvraag individuele studietoeslag (IST) ingediend bij de gemeente. In het kader daarvan zou de cliënt een medische keuring krijgen bij de zorgaanbieder. De cliënt geeft aan dat de zorgaanbieder de keuring heeft laten vervallen. De zorgaanbieder stelt dat het de zorgaanbieder vrij staat om een opdracht terug te geven aan de gemeente, indien de zorgaanbieder daar aanleiding toe ziet. Volgens de zorgaanbieder was de aanleiding dat de cliënt voorafgaand aan het spreekuur aangekondigd heeft iemand mee te willen nemen en een klacht heeft ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder geeft aan zijn onafhankelijkheid niet te kunnen waarborgen. De commissie is van oordeel dat de inhoud van de klacht niet zodanig is dat hierdoor de keuze van de zorgaanbieder om de keuring niet door te laten gaan gerechtvaardigd is. De klacht is daarmee gegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te ‘s-Gravenhage

(hierna te noemen: de cliënt)

 

en

 

GGD Haaglanden, gevestigd te ’s-Gravenhage

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

 

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Publieke Gezondheid (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

De cliënt werd vertegenwoordigd door [naam].
De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], advocaat bij [naam advocatenkantoor].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de weigering van de zorgaanbieder om de cliënt medisch te keuren in het kader van een door de cliënt bij de gemeente gedane aanvraag om een individuele studietoeslag (IST).

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt heeft op 22 juni 2020 een aanvraag IST ingediend bij de gemeente Den Haag. In dat kader is hij uitgenodigd voor een medische keuring door de zorgaanbieder op 4 augustus 2020. Op 31 juli 2020 heeft de zorgaanbieder aangegeven dat de keuring komt te vervallen, omdat van tevoren eisen en voorwaarden werden gesteld door de cliënt, waardoor de keuring niet kon worden uitvoeren. De client stelt dat nergens uit blijkt dat deze eisen en voorwaarden zijn gesteld. De cliënt heeft het recht om vragen te stellen.
De afwijzing is onterecht geweest. Er is geen grond om de keuring te weigeren. De cliënt verwijst naar een andere zaak waarin geen keuring heeft plaatsgevonden en waarin de zorgaanbieder in het ongelijk is gesteld. De cliënt doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verzoekt zijn klacht overeenkomstig te behandelen. De cliënt verzoekt om vergoeding van een bedrag van € 2.700,–, zijnde de kosten voor het uitvoeren van een medische keuring door een andere instantie.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het staat de zorgaanbieder vrij om een opdracht terug te geven aan de gemeente, indien de zorgaanbieder daartoe aanleiding ziet. De cliënt heeft voorafgaand aan het spreekuur aangekondigd iemand mee te willen nemen naar het spreekuur en heeft een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder. In zijn klacht schrijft de cliënt onder meer dat de zorgaanbieder volgens hem beledigd is omdat de zorgaanbieder in het ongelijk zou zijn gesteld naar aanleiding van een ingediende klacht. Ook uit de cliënt zijn bedenkingen over de arts waarmee hij de afspraak zou hebben en vraagt hij om verantwoording van het door hem omschreven gedrag. Dit is voor de zorgaanbieder aanleiding geweest om de opdracht tot het keuren van de cliënt terug te geven aan de gemeente. Stelregel is immers dat de zorgaanbieder zijn onafhankelijkheid richting zowel opdrachtgever als cliënt niet kan waarborgen, als een cliënt reeds op voorhand voorwaarden stelt aan de procedure en/of daarover oordelen uitspreekt. Het opstellen van een onafhankelijk medisch advies is dan niet langer mogelijk. De zorgaanbieder is van mening dat zij heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld, door de opdracht onder de gegeven omstandigheden terug te geven aan de gemeente. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener mag naar het oordeel van de zorgaanbieder namelijk worden verwacht dat geen keuring wordt gedaan, als de onafhankelijkheid van de zorgaanbieder niet kan worden geborgd. Gelet op de wantrouwende opstelling van de cliënt richting de zorgaanbieder en de keurend arts, deed zich hier een dergelijke situatie voor. De zorgaanbieder heeft aan de cliënt aangegeven dat de opdracht is teruggegeven aan de gemeente en toegelicht waarom de zorgaanbieder daartoe aanleiding zag. De zorgaanbieder merkt daarbij op dat het juist ook in het belang van de cliënt is dat geen keuring wordt uitgevoerd als de noodzakelijke onafhankelijkheid niet kan worden gegarandeerd. Aalleen op die manier is hij ervan verzekerd dat de keuring zo objectief mogelijk wordt uitgevoerd. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, nu de omstandigheden in het geschil met de zaak waar door de cliënt naar wordt verwezen anders waren dan de omstandigheden die hier aan de orde zijn.
In dat geval is de klacht pas na het weigeren van de keuring ingediend, terwijl in onderhavig geschil de klacht al was ingediend nog voor de afspraak had plaatsgevonden. Bovendien wijst de zorgaanbieder erop dat de commissie in die zaak overwoog dat de zorgaanbieder na de dag waarop de cliënt klachten had ingediend tegen verschillende instanties, in redelijkheid kon komen tot het oordeel om van keuring definitief af te zien. Aangezien de cliënt reeds voor de afspraak al een klacht had ingediend tegen de zorgaanbieder, is de zorgaanbieder van mening dat zij de opdracht tot het keuren van de cliënt in redelijkheid heeft kunnen teruggeven aan de gemeente. De zorgaanbieder verzoekt de commissie het bezwaar ongegrond te verklaren en te bepalen dat de zorgaanbieder het door de cliënt betaalde klachtengeld niet hoeft te vergoeden.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder onjuist heeft gehandeld door de cliënt niet te keuren op 4 augustus 2020. De door de cliënt op 28 juli 2020 ingediende klacht was geen gegronde reden om de keuring niet door te laten gaan. De commissie begrijpt dat het feit dat de cliënt wordt bijgestaan door [naam] met wie de zorgaanbieder al meerdere klachtprocedures heeft doorlopen, voor weerstand zorgt bij de zorgaanbieder. Echter dient de zorgaanbieder als professionele organisatie zich hierdoor niet te laten leiden. De zorgaanbieder had duidelijk kunnen maken aan de cliënt dat zijn vertegenwoordiger niet mee mocht naar de keuring gelet op het gebouwverbod dat op hem van toepassing is en verder antwoord kunnen geven op de vraag of het gesprek opgenomen mocht worden. Het was dan aan de cliënt geweest wel of geen gebruik te maken van de keuring op 4 augustus 2020. Door de keuring niet door te laten gaan, is de cliënt de kans ontnomen om deze beslissing zelf te nemen.

De commissie kan het standpunt van de zorgaanbieder dat geen sprake meer kan zijn van een onafhankelijk oordeel door de keuringsarts vanwege de gestelde vragen van de cliënt in zijn klacht van 28 juli 2020 niet volgen. De cliënt merkt hierin op dat de keuringsarts een basisarts is en zijn aandoening specialistische kennis vereist, maar hij geeft ook aan dat hij zich erbij neerlegt als de zorgaanbieder meent dat de keuringsarts wel kundig genoeg is. De commissie meent dat dit onvoldoende grond is om te concluderen dat daardoor de onafhankelijkheid van de zorgaanbieder niet kan worden geborgd. Zoals ter zitting door de vertegenwoordiger van de zorgaanbieder is toegelicht, speelde de betrokkenheid van [naam] bij het niet laten doorgaan van de keuring een rol. De commissie heeft hiervoor reeds overwogen zich goed te kunnen voorstellen dat de zorgaanbieder moeite mee heeft met zijn betrokkenheid, maar dit mag geen rol spelen bij het wel of niet uitvoeren van een keuring, waardoor een ander dan [naam] gedupeerd wordt. De omstandigheid dat [naam] en de zorgaanbieder in meerdere zaken tegenover elkaar zijn komen te staan, mag niet aan de cliënt worden aangerekend.

De commissie is derhalve van oordeel dat de inhoud van de klacht van 28 juli 2020 niet zodanig is dat hierdoor de keuze van de zorgaanbieder om de keuring van 4 augustus 2020 niet door te laten gaan gerechtvaardigd is. De klacht is daarmee gegrond.

De vordering van de cliënt wordt afgewezen, aangezien de kosten voor het uitvoeren van een andere keuring niet aan de zorgaanbieder zijn toe te rekenen. De keuze voor het aanbieden van een alternatief nu de zorgaanbieder de opdracht heeft teruggegeven, is aan de gemeente.
Daar de klacht gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 20 van het reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan de cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht van de cliënt gegrond;
wijst af de door de cliënt gevorderde vergoeding;
veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding aan de cliënt van het klachtengeld van € 52,50, binnen een maand na verzending van dit bindend advies te voldoen.

 

Aldus beslist door de Geschillencommissie Publieke Gezondheid, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. Th.N.J. van Rijmenam, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 22 augustus 2022.