Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Schade
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
107818
De uitspraak:
in het geschil tussen:
Patiënt en Stichting GGZ Friesland, gevestigd te Leeuwarden (verder te noemen: de zorginstelling)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 22 maart 2017 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting hun standpunt toe te lichten.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op het te laat verstrekken van het dossier aan de patiënt en de te lange termijn van behandeling van de klacht door de klachtencommissie van de zorginstelling.
Standpunt van de patiënt
Voor het standpunt van de patiënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken.
In de kern bestaat de klacht van de patiënt uit de volgende onderdelen:
1) Het niet of niet op tijd verstrekken van een afschrift van het complete dossier aan de patiënt;
2) Het niet tijdig behandelen van de klacht door de klachtencommissie.
In 2008 is de patiënt door de zorginstelling gediagnosticeerd met autisme, namelijk PDD-NOS / Asperger. Volgens de patiënt is de diagnose de oorzaak geweest van onder meer psychische klachten en zijn echtscheiding. Op 5 januari 2016 heeft de patiënt bij de zorginstelling zijn medisch dossier opgevraagd. Dit kreeg hij in delen toegestuurd: op 5 januari 2016 werden 2 pagina’s toegestuurd, op 17 maart 2016 heeft hij 12 pagina’s afgehaald, op 19 september 2016 werden 42 pagina’s toegestuurd en op 5 oktober 2016, na 10 maanden, werden nog 2 pagina’s toegestuurd. De patiënt klaagt erover dat het dossier door de zorginstelling te laat aan hem is verstrekt. Ook denkt hij dat hij nog steeds niet over het volledige dossier beschikt.
De patiënt meent voorts dat de klachtencommissie zijn klacht niet tijdig heeft behandeld, omdat er niet binnen 6 dan wel 10 weken uitspraak is gedaan. De patiënt heeft de klacht ingediend op 29 juni 2016 en er is uitspraak gedaan op 30 december 2016. In die uitspraak is de klacht van de patiënt ongegrond verklaard.
De patiënt verlangt een schadevergoeding van € 25.000,–, hetgeen hij baseert op de tijd die hij inmiddels op zijn dossier heeft gewacht, namelijk 12 maanden.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken.
In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer. De zorginstelling verwijst naar de beslissing van de klachtencommissie dat uiteindelijk alle voorhanden bescheiden van het medisch dossier aan de patiënt zijn verstrekt. De zorginstelling meent dat dit tijdig is gebeurd in de zin van artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat daarin slechts is bepaald dat het afschrift van het dossier ‘zo spoedig mogelijk’ wordt verstrekt. De klachtencommissie heeft hierbij in aanmerking genomen dat de patiënt in het buitenland verblijft, waardoor de correspondentie voornamelijk per e-mail plaatsvindt. Dit heeft van beide kanten niet steeds even voortvarend plaatsgevonden.
Voor wat betreft de behandelingsduur heeft de klachtencommissie aangegeven dat de behandeling van de klachten langer geduurd heeft dan gebruikelijk, omdat de patiënt een tweede klacht heeft ingediend op 7 augustus 2016, partijen onderling zijn blijven corresponderen en de patiënt de klachtencommissie zelf actief schriftelijk is blijven benaderen. Volgens de zorginstelling heeft de klachtencommissie zich evenwel aan de gestelde termijn van zes weken gehouden, omdat deze termijn pas ingaat op het moment dat bekend is wat de precieze aard van de klacht is en tegen welke wederpartij deze is gericht. Omdat dat in dit geval pas na 18 november 2016 bekend was en de klachtencommissie uitspraak heeft gedaan op 30 december 2016, is dat binnen de gestelde termijn gebeurd. De zorginstelling licht toe dat de klachtencommissie samen met de patiënt een langdurige speurtocht diende te doen naar de precieze inhoud van de klacht en de juiste wederpartij. De zorginstelling heeft een uitgebreid overzicht meegestuurd waaruit blijkt welke stappen in dit proces zijn genomen. De klachtencommissie heeft voorts samen met de patiënt zijn medisch dossier ingezien. Het was lastig dat aan de behandelaar van de patiënt geen vragen meer gesteld konden worden, omdat zij er niet meer werkzaam was. De medewerkers konden zich daarom uitsluitend baseren op de inhoud van het dossier. Volgens de zorginstelling heeft de commissie hierin zorgvuldig gehandeld en alle mogelijkheden benut om zoveel mogelijk informatie te achterhalen.
De zorginstelling acht de klacht van de patiënt niet terecht en daarmee ongegrond.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorginstelling vereist is dat voldoende aannemelijk wordt dat de zorginstelling tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorginstelling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en de consument moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
De patiënt klaagt erover dat de zorginstelling niet tijdig een afschrift van het dossier heeft verstrekt en dat de klachtencommissie de klacht niet tijdig heeft behandeld. De commissie merkt vooraf op dat zij niet zal beoordelen of de klachtencommissie al dan niet terecht tot een ongegrondverklaring heeft kunnen komen, maar de zaak op haar eigen merites beoordeelt. De Geschillencommissie heeft als taak de klachtonderdelen opnieuw te beoordelen en op basis daarvan tot een bindend advies te komen.
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de patiënt op 5 januari 2016 zijn medisch dossier bij de zorginstelling heeft opgevraagd en dit in delen kreeg toegestuurd, waarvan het laatste deel pas in oktober 2016. De patiënt heeft dus eerst na een periode van ongeveer 9 maanden een kopie van zijn medisch dossier ontvangen. Op grond van de wet hebben patiënten recht op inzage in het medisch dossier en ontvangst van een kopie daarvan, waarvoor de zorginstelling eventueel een vergoeding mag vragen. De wet noemt geen termijn waarbinnen het medisch dossier moet zijn ontvangen. In artikel 7:456 van het BW is alleen vermeld dat dit ‘zo spoedig mogelijk’ moet worden verstrekt. De commissie is van oordeel dat voornoemde termijn van negen maanden niet meer redelijk kan worden geacht en dat de zorginstelling het dossier te laat heeft aangeleverd, met name ook gezien het feit dat het dossier in delen is verstrekt en gelet op de inspanningen die de patiënt na zijn eerste verzoek heeft verricht om de rest van zijn dossier te verkrijgen. Weliswaar noemt de zorginstelling diverse redenen waardoor er vertraging is opgelopen, zoals het feit dat de patiënt in het buitenland woonde en de correspondentie per e-mail is gevoerd, maar de commissie ziet daarin onvoldoende redenen om deze vertraging te rechtvaardigen. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
De patiënt heeft aangevoerd dat hij ten gevolge van de te late ontvangst van zijn dossier schade heeft geleden. Die schade heeft de cliënt voorlopig vastgesteld op € 25.000,–. Hierbij heeft de cliënt zich gebaseerd op het modaal inkomen 2016 dat volgens het Centraal Planbureau € 2.020,– netto per maand bedroeg. Met aftrek van de kosten voor levensonderhoud zou de cliënt over de periode van een jaar (2016) een bedrag van € 21.840,– zijn misgelopen. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 3.160,– aan kosten (reis- en verblijfkosten, werktijd). De patiënt heeft het door hem genoemde schadebedrag naar het oordeel van de commissie niet afdoende onderbouwd. Zo heeft de cliënt op geen enkele wijze aangegeven op grond waarvan het niet tijdig aanleveren van het dossier er de oorzaak van was dat hij de door hem gestelde schade heeft geleden. Reis- / verblijfkosten en werktijd komen in het kader van de klachtenbehandeling bij de commissie overigens niet voor vergoeding in aanmerking.
Voorts heeft de patiënt aangevoerd dat hij als gevolg van het feit dat hij in 2008 als autist is gediagnosticeerd schade heeft geleden, waaronder psychische schade, verlies van levenspartner door echtscheiding en verlies van werk. Nu deze vermeende schade slechts in relatie kan worden gebracht met de gestelde diagnose, over welke diagnose de cliënt zich niet heeft beklaagd bij de commissie, zal de commissie zich onthouden van een oordeel over deze (mogelijke) schade.
Al met al acht de commissie – anders dan de cliënt – geen causaal verband aanwezig tussen de door hem gestelde schade en het tijdstip van ontvangst van het medisch dossier.
De patiënt stelt voorts dat hij nog steeds niet over het volledige dossier beschikt. Blijkens de brief van de zorginstelling van 5 oktober 2016 is op dat moment nogmaals gecontroleerd of het hele dossier is verstrekt. Naar aanleiding van de opmerkingen van de patiënt heeft de zorginstelling gespecificeerd aangegeven wanneer welke stukken van het dossier zijn toegezonden. Voor zover de commissie dat kan beoordelen, zijn uiteindelijk alle voorhanden bescheiden van het medisch dossier aan de patiënt verstrekt.
Voor wat betreft de klacht van de patiënt dat de klachtencommissie de klacht niet tijdig heeft behandeld, overweegt de commissie het volgende. Uit de stukken blijkt dat de klacht is ingediend op 29 juni 2016 en dat de klachtencommissie uitspraak heeft gedaan op 30 december 2016. De zorginstelling heeft gemotiveerd toegelicht waarom deze procedure langer heeft geduurd dan gebruikelijk en een overzicht toegestuurd waaruit blijkt welke stappen in dit proces zijn genomen. Pas na verloop van tijd kon in overleg met de patiënt worden vastgesteld wat de precieze inhoud van de klacht was en tegen welke wederpartij deze was gericht. Deze uitleg acht de commissie plausibel. Nu pas op 18 november 2016 duidelijk was dat de zorginstelling als wederpartij aangemerkt diende te worden, is de commissie van oordeel dat de klachtencommissie tijdig uitspraak heeft gedaan.
Op grond van het voorgaande zal de klacht deels gegrond worden verklaard, namelijk alleen voor zover het betreft het te laat verstrekken van een afschrift van het medisch dossier aan de patiënt.
Derhalve beslist de commissie als volgt.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht deels gegrond en wijst het meer of anders verlangde af.
Nu de klacht deels gegrond wordt verklaard, dient de zorginstelling overeenkomstig het reglement van de commissie aan de patiënt het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 te vergoeden.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg