Zorgaanbieder voldeed aan zorgplicht bij behandeling echtgenoot van klager

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On) zorgvuldigheidbejegening    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 186637/192912

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt (echtgenoot van de klager) heeft suïcide gepleegd en de klager vindt dat de zorgaanbieder hiervoor medeverantwoordelijk is, omdat de zorgaanbieder niet juist gehandeld zou hebben. De klager zou te weinig betrokken zijn bij de behandeling van de cliënt. Volgens de zorgaanbieder was dit volgens de wens van de cliënt.

Naar het oordeel van de commissie was de cliënt al enkele maanden niet meer onder behandeling bij de zorgaanbieder op het moment van levensbeëindiging. De behandeling van de cliënt is vanwege meerdere redenen niet goed tot stand gekomen, maar de zorgaanbieder heeft hierin wel voldaan aan zijn zorgplicht. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam], wonende te [plaats]

(hierna te noemen: klager)

en

Indigo Midden-Nederland B.V., gevestigd te Utrecht

(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2023 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], psychiater en [naam], manager/ regiebehandelaar.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de wijze van zorgverlening door de zorgaanbieder aan de echtgenoot van klager (verder te noemen cliënt).

Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt heeft zelfmoord gepleegd en klager acht de zorgaanbieder hiervoor mede verantwoordelijk. Er is niet juist gehandeld en er zijn fouten gemaakt in de periode 12 juli 2021 tot februari 2022. Er is veel mis gegaan in de communicatie intern bij de zorgaanbieder. Klager wil dat deze fouten erkend worden en hij financieel gecompenseerd wordt in het onnodige leed wat hem is aangedaan.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder verzoekt de klacht van klager dat de zorgaanbieder mede verantwoordelijk is voor de dood van diens echtgenoot af te wijzen. In een brief van 2 augustus 2022 heeft de zorgaanbieder klager een voorstel gedaan inhoudende dat klager verder wordt geholpen bij het reconstrueren wat er vooraf is gegaan aan het overlijden van zijn partner, voor zover de zorgaanbieder daar vanuit diens positie zicht op heeft.

In hoeverre andere betrokken instanties deze bereidheid hebben, kan de zorgaanbieder niet overzien en is ook niet aan de zorgaanbieder. De zorgaanbieder realiseert zich dat klager een financieel voorstel had verwacht, maar ziet daarvoor echter geen aanleiding. Een belangrijk argument van klager in zijn klacht is dat hij van mening is dat hij ten onrechte niet is betrokken bij de behandeling van zijn partner. Hierin is echter de wens van de cliënt leidend. In dit geval heeft de partner van klager verschillende keren laten weten aan zijn behandelaar dat hij niet wilde dat klager werd betrokken bij zijn behandeling.

Zo wilde cliënt liever geen telefonische contacten met zijn behandelaar omdat klager dan zou kunnen meeluisteren als hij thuis was. Ook vertelde cliënt aan zijn behandelaar dat hij er moeite mee had dat klager dezelfde huisarts had als hij. De behandelaar heeft deze opmerkingen geïnterpreteerd als signalen dat cliënt niet wilde dat klager betrokken zou worden bij zijn behandeling. Zijn beweegreden daarvoor was volgens de behandelaar dat hij klager niet wilde belasten met zijn problematiek.

Klager stelt in zijn reactie op het voorstel van 2 augustus 2022 dat hij wel degelijk betrokken was bij de behandeling doordat de behandelaar erin had toegestemd om een gesprek met hem te hebben. Dit standpunt bestrijdt de zorgaanbieder. Een behandelaar kan ervoor kiezen om, als de client geen toestemming heeft gegeven, wel een naaste zijn of haar verhaal te laten vertellen en daarnaar te luisteren. Daarbij blijft voor de behandelaar het beroepsgeheim gelden waardoor er geen informatie over de behandeling mag worden verstrekt. Het is dan een afweging van de behandelaar wat deze vervolgens doet met die informatie.

Toen de betreffende behandelaar contact had met klager heeft klager zelf ook benadrukt dat zijn partner niet mocht weten dat dit gesprek zou plaatsvinden en er ook later niets over mocht horen of lezen. Deze uitdrukkelijke wens van klager is door de behandelaar geïnterpreteerd als een bevestiging dat klager zich er ook van bewust was dat zijn partner hem niet wilde betrekken in diens behandeling.

De stelling van klager dat zijn partner door het handelen van de zorgaanbieder zijn vertrouwen in de hulpverlening heeft verloren en dat dit heeft geleid tot zijn besluit om een einde aan zijn leven te maken, wordt op geen enkele manier onderbouwd en herkent de zorgaanbieder niet uit de contacten die behandelaren met cliënt hebben gehad. De zorgaanbieder wijst de verantwoordelijkheid voor de dood van de partner van klager af en zien daarom geen enkele aanleiding om klager financieel te compenseren.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

In het reglement Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidzorg wordt ‘de cliënt’ omschreven als ‘de natuurlijke persoon die een geschil heeft met een zorgaanbieder’. In de zin van dit reglement wordt daar tevens onder verstaan de nabestaande van een overleden cliënt in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Dit maakt dat klager als nabestaande van zijn echtgenoot als cliënt zoals bedoeld in het reglement kan worden aangemerkt.

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen de echtgenoot van klager en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met de cliënt. Indien voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder jegens de cliënt toerekenbaar tekort is geschoten in de zorgplicht, waardoor de cliënt of klager schade heeft geleden, kan de zorgaanbieder hiervoor aansprakelijk worden gesteld.

Naar het oordeel van de commissie is niet aannemelijk geworden dat onzorgvuldig is gehandeld ten aanzien van de aan de cliënt verleende zorg door de zorgaanbieder. De commissie legt aan dit oordeel de volgende overwegingen ten grondslag.

Uit de stukken blijkt dat de cliënt tussen juli – december 2021 in behandeling is geweest bij de zorgaanbieder. In december 2021 heeft de cliënt aangegeven behandeling bij de zorgaanbieder te willen beëindigen en is hij uitgeschreven bij de zorgaanbieder. De cliënt was al meerdere maanden uit zorg bij de zorgaanbieder op het moment dat hij in april 2022 zijn leven heeft beëindigd.

Op 4 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de zorgaanbieder naar aanleiding van de door klager ingediende klacht bij de zorgaanbieder. Op basis van dit gesprek heeft de zorgaanbieder aangegeven lessen getrokken te hebben uit de ervaringen van klager, die door de zorgaanbieder worden omschreven als volgt:

1. Als een naaste van een cliënt aan de bel trekt dat het niet goed gaat, dan moet er iets met dit signaal worden gedaan. De naaste moet duidelijk worden geïnformeerd over de vervolgstappen.
2. Bij cliënten die gedurende een aantal jaren in behandeling zijn bij de zorgaanbieder, zou het goed zijn om ten minste eens per jaar een naaste te betrekken. Dit geeft de behandelaar betere informatie over hoe het met de cliënt gaat in andere settingen dan behandelcontacten.
3. De landelijke richtlijn m.b.t. het betrekken van naasten moet een duidelijker vertaalslag krijgen naar de organisatie en deze moet onder de aandacht van behandelaren worden gebracht.

Ook heeft een vervolggesprek plaatsgevonden met de twee behandelaren van de cliënt op 19 juli 2022.
Vragen die in dit gesprek naar voren zijn gekomen zijn door de zorgaanbieder schriftelijk beantwoord.
Concluderend stelt de zorgaanbieder dat het een complexe situatie was vanwege de expliciete wens van de cliënt dat partner niet betrokken mocht worden en vanwege de dynamiek tussen de patiënt en zijn partner.

De zorgaanbieder stelt in deze complexe situatie niet steeds zorgvuldig genoeg te hebben gehandeld door een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Die omstandigheden betroffen de bedreiging van één van de behandelaren waardoor deze noodgedwongen vanuit huis moest werken, de grote werkdruk in deze periode, de ambivalentie van de andere behandelaar over het (tegen de wens van de patiënt in) wel of niet spreken van de partner en de overdracht van de behandeling van de eerste behandelaar naar de opvolgend behandelaar. De zorgaanbieder stelt dat hierdoor de behandeling bij de zorgaanbieder niet goed tot stand is gekomen en ook geen goede overdracht aan een passender behandelsetting heeft plaatsgevonden.

De commissie onderschrijft de conclusie van de klachtencommissie dat de behandeling bij de zorgaanbieder door verschillende factoren niet goed tot stand is gekomen, maar de commissie is van oordeel dat niet is aangetoond dat de zorgaanbieder hierbij in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de commissie tot de overtuiging gekomen dat de zorgaanbieder zich voldoende heeft ingespannen om aan de cliënt de nodige zorg te bieden.

Dit werd los van de hierboven genoemde factoren tevens bemoeilijk doordat er door cliënt geen duidelijke behandelvraag is gesteld, waarop een behandeldoel en -plan kon worden opgesteld. Klager geeft aan dat zijn echtgenoot er slecht aan toe was en zorg nodig had, maar door de cliënt zelf werd dit op sommige momenten ontkend en werden afspraken afgezegd. Ook heeft cliënt om deze reden zelf de zorg beëindigd bij de zorgaanbieder. Het was voor de zorgaanbieder gedurende de periode dat de cliënt in zorg was niet mogelijk meer voor hem te doen dan is gedaan. Nadat de zorg in december 2021 was beëindigd waren er voor de zorgaanbieder helemaal geen mogelijkheden meer. Gelet op het bovenstaande acht de commissie de klacht ten aanzien van de zorgverlening door de zorgaanbieder aan de cliënt dan ook ongegrond.

Vordering tot schadevergoeding
Klager verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot financiële compensatie, bestaande uit vergoeding van kosten die klager heeft gemaakt voor de aanschaf van een airco. Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Reeds nu uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake is van tekortschieten, zal ook de vordering tot vergoeding van schade worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht niet gegrond is, de vordering moet worden afgewezen en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht ongegrond;

wijst de vordering tot schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 17 maart 2023.