Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
4795/7067
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte klaagt over de kwaliteit van zorg en de onduidelijkheid over het behandeltraject. Zo heeft de cliënte groepstherapie gekregen, terwijl zij individuele therapie wilde. De groepstherapie heeft haar niet geholpen, het ging zelfs slechter met haar. Er is niet de juiste zorg geboden. Ook verwijt de cliënte de zorgaanbieder dat zij ruim anderhalf jaar heeft gewacht zonder concrete hulp of therapie te ontvangen. De zorgaanbieder stelt dat er adequate zorg en kwaliteit aan de cliënte is verleend. Er zijn indicatiegesprekken gevoerd en de wachttijden en behandelopties zijn besproken. De cliënte kon altijd een beroep doen op de crisisdienst of het interventieteam. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder niet onzorgvuldig richting de cliënte heeft gehandeld. Er is samen met de cliënte naar een behandeling voor haar problemen gekeken en de cliënt was positief om de groepstherapie te starten. Ook is de cliënte regelmatig geïnformeerd over de stappen in het behandeltraject. Daarnaast valt het de zorgaanbieder niet te verwijten dat de wachttijden in de GGZ lang zijn, dit is een landelijk probleem. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats]
en
Stichting Arkin, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
De commissie verwijst voor het verloop van de procedure naar haar ontvankelijkverklaring van 6 januari 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij deze beslissing heeft de commissie de cliënte ontvankelijk verklaard in haar klacht.
Het geschil is ter zitting behandeld op 28 mei 2021 te Amsterdam.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder het standpunt toegelicht. De cliënte heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam] (GZ-psycholoog) en [naam] (jurist).
Onderwerp van het geschil
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de kwaliteit van zorg voor de cliënte, de zeer lange wachttijden en de onduidelijkheid over het behandeltraject.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In februari 2018 is de cliënte door haar huisarts bij het NPI (onderdeel van de zorgaanbieder, gericht op persoonlijkheidsproblematiek) aangemeld met het verzoek om psychologische hulp. Na vijf intake- en adviesgesprekken werd de cliënte geïndiceerd voor MBT (Mentaliseren Bevorderende Therapie). Op 12 juli 2018 had de cliënte een gesprek met een psychologe die moest vaststellen of zij juist geïndiceerd was. De psychologe verzuimde de cliënte dat te berichten en ook of de cliënte aangemeld was. In augustus 2018 deed de cliënte navraag en bleek zij te zijn aangemeld. Daarna hoorde de cliënte niets meer. Verschillende keren heeft zij gevraagd wanneer de therapie zou starten. In oktober 2018 werd haar te kennen gegeven dat dat waarschijnlijk half december 2018 zou zijn. Bij de huisarts heeft de cliënte eind december 2018 weer gevraagd om hulp en het NPI weer gebeld. Zij kon aangemeld worden voor crisisgesprekken. Het eerste gesprek zou vijf weken daarna pas kunnen starten. Intussen ontving de cliënte hulp van een eerstelijns psychologe bij de huisarts. Die psychologe heeft het NPI gebeld en erop aangedrongen om de cliënte per brief duidelijkheid te geven. Op 15 januari 2019 heeft de cliënte een klacht gestuurd naar de klachtenfunctionaris van het NPI. Vervolgens werd zij gebeld en ontving zij een brief met de mededeling dat zij op 14 februari 2019 kon beginnen met een cursus. Nadere informatie werd de cliënte niet gegeven. De cliënte heeft acht groepstherapiesessies bijgewoond waarna haar op 5 juni 2019 werd meegedeeld dat men haar niet geschikt vond voor de MBT-therapie en zij op een wachtlijst zou worden geplaatst voor verder onderzoek en een eventuele andere therapie. De cliënte heeft op 26 juni 2019 wederom een klacht ingediend over de handelwijze. Op 18 juli 2019 ontving de cliënte een reactie over wachttijd, communicatie en werkprocessen maar niet over het ontbreken van de kwaliteit van de zorg.
De cliënte stelt dat er niet naar haar en haar hulpvraag is geluisterd. De cliënte had duidelijk aangegeven niet te voelen voor groepstherapie maar toch werd haar de MBT (groeps)therapie aangeboden zonder alternatief. Daarbij is het de cliënte niet duidelijk gemaakt dat het traject van acht MBT-sessies een introductie/informatie traject was waarna men alsnog kon worden afgewezen voor de therapie hetgeen bij de cliënte is gebeurd.
De cliënte verwijt de zorgaanbieder dat zij anderhalf jaar en 24 gedeclareerde uren heeft gewacht zonder concrete hulp of therapie te ontvangen. Voorts verwijt zij de zorgaanbieder slechte communicatie en het verstrekken van onvolledige en onjuiste informatie. Dit leidde tot grote en langdurige onduidelijkheid over het mogelijke zorgpad voor de cliënte. De cliënte werd een groepstherapie opgedrongen die niet bij haar paste. Zij heeft niet de zorg ontvangen die zij had mogen verwachten. Integendeel, door de gedragingen van de zorgaanbieder is haar psychisch welbevinden juist achteruit gegaan. Als gevolg van het handelen van de zorgaanbieder heeft de cliënte veel pijn en stress ervaren en extra (psychische) hulp moeten inroepen. De cliënte verlangt een schadevergoeding van € 7.380,– voor het leed dat haar door de zorgaanbieder is aangedaan. Dit bedrag bestaat uit tweemaal het door haar betaalde eigen risico (€ 770,–) extra kosten voor therapie (€ 610,–) en smartengeld (€ 6.000,–).
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte werd op 21 februari 2018 door haar huisarts verwezen naar het NPI. Daarna hebben intakegesprekken plaatsgevonden met een psycholoog en psychotherapeut van het NPI. Op 5 juni 2018 is met de cliënte een eerste adviesgesprek gevoerd. Tijdens dat gesprek gaf de cliënte aan geen behandeling in een groepssetting te willen. Om die reden heeft de psycholoog individuele therapie in de vorm van Sociaal Psychiatrische Begeleiding (SPB) voorgesteld. Per e-mail van 11 juni 2018 heeft de cliënte te kennen gegeven hier niet voor te voelen en een intensievere vorm van behandeling te wensen. Om die reden is er op 25 juni 2018 een tweede adviesgesprek met de cliënte gevoerd en is de MBT besproken. Hoewel de MBT een groepsbehandeling is toonde de cliënte zich hier erg gemotiveerd voor. In dit adviesgesprek is de wachttijd van 3 tot 6 maanden met de cliënte besproken en is uitgelegd dat de MBT start met een introductiecursus.
Gelet op haar problematiek en kwetsbaarheid zou aan de cliënte extra aandacht door de begeleiders worden gegeven zodat de cliënte zich beter zou kunnen handhaven in deze vorm van groepsbehandeling.
Gedurende de wachttijd tot de introductiecursus was er regelmatig (telefonisch) contact tussen de cliënte en het NPI. Na een mededeling dat de wachttijd onverhoopt was opgelopen heeft de cliënte laten weten dat het slechter met haar ging en zij kampte met suïcidale gevoelens en gedachten. Aan de cliënte werd te kennen gegeven dat zij te allen tijde contact op kon nemen met de crisisdienst van de zorgaanbieder. Daarnaast werd een afspraak voor de cliënte gemaakt bij het interventieteam (HIT) van het NPI. De cliënte heeft dit aanbod afgewezen.
In februari 2019 is de cliënte gestart met de MBT-introductiecursus waarbij er vanaf het begin aandacht is geweest voor de kwetsbaarheid van de cliënte. Haar lichamelijke en psychische klachten namen desondanks sterk toe. Zorgen omtrent de gezondheid van de cliënte hebben ertoe geleid dat de begeleiders de cliënte hebben geadviseerd af te zien van het MBT-hoofdtraject. Aangeraden werd een psychologisch onderzoek voor de cliënte aan te vragen en op basis daarvan een andere vorm van therapie te kiezen. Aanvankelijk heeft de cliënte hiermee ingestemd maar hier vervolgens toch vanaf gezien.
De zorgaanbieder geeft aan telkens met de cliënte in gesprek te zijn gegaan en gebleven en haar mogelijkheden voor hulp te hebben geboden. De cliënte heeft echter iedere handreiking of vorm van contact afgewezen.
De zorgaanbieder stelt dat in de periode van anderhalf jaar vanaf 21 februari 2018 adequate zorg en kwaliteit aan de cliënte is verleend. Indicatiegesprekken zijn gevoerd en wachttijden en behandelopties zijn besproken. In die periode kon de cliënte altijd een beroep doen op de crisisdienst of het interventieteam. Tussen de zorgaanbieder en de cliënte is immer contact geweest. De zorgaanbieder begrijpt de frustratie van de cliënte over de wachttijden in de GGZ maar helaas kan de zorgaanbieder weinig veranderen aan dat landelijke probleem. De zorgaanbieder stelt te hebben gehandeld conform de op hem rustende zorgplicht en in overeenstemming met de professionele standaard en richtlijnen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder is tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens de cliënte.
Groepstherapie in plaats van individuele therapie
De commissie constateert dat de cliënte zich bij de zorgaanbieder had gemeld voor een individueel behandeltraject maar zij, door de zorgaanbieder, is aangemeld voor MBT, een vorm van groepstherapie.
De cliënte stelt dat er niet naar haar is geluisterd en haar die therapie is ‘opgedrongen’.
De commissie overweegt dat uit de stukken en de toelichting van de zorgaanbieder ter zitting blijkt dat de zorgaanbieder aanvankelijk een individuele therapie aan de cliënte had geadviseerd en voorgesteld. Aangezien de cliënte een intensievere vorm van therapie wenste die uitsluitend in de vorm van groepstherapie kon worden gegeven werd de mogelijkheid van MBT aangereikt. De cliënte was hier zeer gemotiveerd voor, zo begrijpt de commissie. Hoewel de zorgaanbieder zorgen had over de draagkracht van de cliënte werd zij, met de nodige waarborgen (extra aandacht van de begeleiders), voor het MBT-traject aangemeld. Aangezien tijdens het introductietraject bleek dat de psychische en lichamelijke klachten van de cliënte toenamen heeft de zorgaanbieder de cliënte geadviseerd het hoofdtraject van het MBT niet te volgen. De vertegenwoordigers van de zorgaanbieder hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij, achteraf gezien, wellicht de mogelijkheid van de groepstherapie niet hadden moeten aanreiken. De commissie begrijpt dat de motivatie van de cliënte voor het MBT-traject en de door de zorgaanbieder ingebouwde waarborgen ertoe hebben geleid dat de zorgaanbieder van het aanvankelijke individuele behandelplan is afgeweken. Hoewel dit achteraf bezien wellicht niet de juiste keuze is geweest is de commissie van oordeel dat hiermee niet gezegd is dat de zorgaanbieder onzorgvuldig ten opzichte van de cliënte heeft gehandeld. De zorgaanbieder heeft met de cliënte getracht creatief naar een behandeling voor haar problemen te kijken en verschillende mogelijkheden daartoe overwogen.
Wachttijden
De cliënte verwijt de zorgaanbieder lange wachttijden.
Door de zorgaanbieder is bevestigd dat de wachttijden voor hulpverlening in de GGZ lang zijn. Dit is echter een landelijk probleem. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder hier geen verwijt van kan worden gemaakt.
Slechte communicatie en verstrekken van onjuiste informatie
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de commissie gebleken dat er met regelmaat contact was tussen partijen en de cliënte is geïnformeerd over de te nemen en te volgen stappen in het behandelplan. De commissie constateert dat die contacten veelal hebben plaatsgevonden in de vorm van (telefoon)gesprekken. Hoewel de zorgaanbieder telkens de indruk had dat de cliënte zich kon vinden in het voorgestelde behandeltraject en op de hoogte was van de daarbij behorende wachttijden en termijnen was het goed geweest als de zorgaanbieder die informatie ook schriftelijk aan de cliënte had bevestigd zodat zij een en ander nog eens na had kunnen lezen. De cliënte is weinig schriftelijk geïnformeerd. De commissie begrijpt dat de zorgaanbieder zijn cliënten graag in een gesprek informeert over trajecten en behandelingen, maar een schriftelijke bevestiging van dergelijke gesprekken kan verhelderend en verduidelijkend werken. Ook wat dit betreft is de commissie echter van oordeel dat hiermee niet gezegd is dat de zorgaanbieder onzorgvuldig jegens de cliënte heeft gehandeld.
Ontbreken van zorg en zorgplan
De cliënte stelt dat zij anderhalf jaar heeft gewacht zonder concrete hulp of zorg te ontvangen.
De commissie constateert dat de cliënte na haar aanmelding in februari 2018 diverse intake- en adviesgesprekken met de zorgaanbieder heeft gevoerd waarna in juni 2018 besloten is het traject voor MBT te volgen. Daar behoorden langere, landelijke, wachttijden bij waarvan de zorgaanbieder de cliënte op de hoogte heeft gesteld.
Gedurende de wachttijd heeft de cliënte aangegeven een toename van klachten te ervaren. De commissie constateert dat de cliënte in die fase acute hulp is aangereikt in de vorm van zorg middels de crisisdienst of een afspraak met het interventieteam. De cliënte heeft geen gebruik gemaakt van die mogelijkheden maar gekozen voor hulp via de psychologe verbonden aan haar huisarts.
Voorts constateert de commissie dat de zorgaanbieder, na de constatering dat de MBT niet de goede weg was voor de cliënte en na het advies dat traject niet voort te zetten, vele malen heeft getracht contact met de cliënte op te nemen om haar op een ander behandelspoor te zetten. De cliënte heeft dat contact echter niet aangenomen.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld door de cliënte ook gedurende de wachttijd – binnen zijn mogelijkheden – de benodigde hulp aan te reiken en vervolgens, na de beëindiging van de MBT, telkens contact te blijven zoeken met de cliënte.
Al met al is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder zich als een goed zorgverlener jegens de cliënte heeft gedragen.
De commissie is dan ook van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. D.J.L. Jonker en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 28 mei 2021.