Zorgaanbieder kon benodigde zorg niet bieden

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Overeenkomst    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 119198/132855

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënte heeft de zorgindicatie `beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging` gekregen. Hiermee zou zij op een locatie van de zorgaanbieder geplaatst kunnen worden. Later bleek dat de zorg die hoort bij deze zorgindicatie, niet op deze betreffende locatie geboden kon worden.

De zorgaanbieder geeft aan dat de indicatieaanvraag door het revalidatiecentrum is geschied. Na contact tussen de zorgaanbieder en het revalidatiecentrum werd pas bekend dat de cliënte medisch-technische handelingen behoeft die de zorgaanbieder op die locatie niet kon bieden. De zorgaanbieder helaas moeten concluderen dat zij niet in staat is om deze zorg op een veilige en verantwoorde wijze te leveren.

Naar het oordeel van de commissie is het aannemelijk dat de zorgaanbieder pas na ontvangst van de indicatie kon beoordelen welke zorg precies nodig was. De zorgaanbieder mocht de cliënte afwijzen nu zij de expertise en continuïteit niet had om de cliënte passende zorg te kunnen bieden. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam klaagster], wonende te [naam woonplaats]

gemachtigde: [naam gemachtigde]

en

Stichting Swinhove Groep, gevestigd te Zwijndrecht

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2022 te Den Haag.

De commissie heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken, zonder mondelinge behandeling, afgedaan.

Onderwerp van het geschil
De klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft het niet plaatsen van de klaagster in de locatie [naam locatie].

Standpunt van de klaagster
Voor het standpunt van de klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De klaagster heeft vanaf december 2019 lang op de IC gelegen. Sindsdien heeft zij een tracheastoma. Na een kort verblijf thuis en een verblijf in een revalidatiecentrum bleek dat zij op korte termijn niet meer naar huis kon. Daarop is gekeken waar zij dan wel terecht kon. In januari 2021 liet de zorgaanbieder weten dat de klaagster bij de zorgaanbieder terecht kon. Daarop is het zorgplan naar de zorgaanbieder gestuurd. Op 8 februari 2021 gaf de klachtadviseur aan dat locatie [naam locatie] (verzorgd wonen, Wlz 6) een geschiktere plek voor haar beschikbaar had dan de locatie [naam locatie] (zelfstandig wonen met thuiszorg, Wlz 4), maar dat daarvoor een hogere indicatie nodig was. Daarop is een Wlz-indicatie aangevraagd voor [naam locatie]. Op 2 maart 2021 kreeg de klaagster de indicatie `beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging`, waarmee zij op de locatie [naam locatie] geplaatst kon worden. Op 12 maart 2021 heeft de zorgaanbieder een wachtlijststatus ‘wacht op voorkeur’ doorgegeven aan het Zorgkantoor. Op 19 maart 2021 bleek dat de zorg niet geleverd kon worden.

Het is niet te verkroppen dat de klaagster wel bij locatie [naam locatie] met een lagere indicatie terecht kon, maar niet bij de locatie [naam locatie].

De klaagster verlangt dat de zorgaanbieder geen nieuwe patiënten met de indicatie `beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging` mag aannemen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De klaagster heeft een Wlz-indicatie ZZP6. De indicatieaanvraag is gedaan door het revalidatiecentrum. Na contact tussen de zorgaanbieder en het revalidatiecentrum werd pas bekend dat de klaagster een uitzuigapparaat heeft voor haar canule. Dit betreft een medisch-technische handeling waarvan de zorgaanbieder de expertise in combinatie met de benodigde continuïteit niet kan bieden. Op basis van de informatie die de arts van de zorgaanbieder op dat moment tot zijn beschikking had, heeft de zorgaanbieder helaas moeten concluderen dat de zorgaanbieder niet in staat is om deze zorg op een veilige en verantwoorde wijze te leveren.

Met de klaagster had de zorgaanbieder graag nagedacht over op welke wijze een oplossing gevonden kan worden voor de ontstane situatie. Hierop is geen reactie ontvangen. De zorgaanbieder betreurt het dat er geen gesprek met de klaagster tot stand is gekomen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De klaagster kon na een langdurig verblijf op de IC, een kortdurend verblijf thuis en daarna een verblijf in een revalidatiecentrum op korte termijn niet meer naar huis. De klaagster heeft gezocht naar een plek waar zij terecht kon. Daarbij is de zorgaanbieder benaderd. De klaagster heeft het zorgplan dat door het revalidatiecentrum is opgesteld naar de zorgaanbieder verstuurd. Vervolgens is door het revalidatiecentrum een indicatie aangevraagd voor Wlz-ZZP6.

Uit de overgelegde mailwisseling tussen de klaagster en de zorgaanbieder blijkt dat zij op 4 maart 2021 het indicatiebesluit (WLZ ZZP6) aan de zorgaanbieder heeft gezonden en heeft gevraagd wat de mogelijkheden zijn en hoe nu verder te handelen. Op 26 april 2021 is namens de zorgaanbieder gereageerd en is aangegeven dat de brief van de arts is ontvangen en dat deze in overleg met de specialist oudergeneeskunde en de leidinggevende van de zorgaanbieder is besproken. De conclusie is dat de zorg voor de klaagster niet kan worden geboden. Reden hiervoor is dat zij een trachea canule heeft en de zorgaanbieder de expertise niet kan bieden om het uitzuigen te kunnen uitvoeren en hierin de benodigde continuïteit te kunnen bieden.

Naar het oordeel van de commissie stond het de zorgaanbieder vrij om de klaagster af te wijzen voor zorg binnen de zorgaanbieder nu zij de expertise en continuïteit niet had om haar passende zorg te kunnen bieden. Kennelijk is bij de klaagster de indruk ontstaan dat zij op locatie [naam locatie] geplaatst zou kunnen worden. Dat is door de zorgaanbieder echter weersproken. De commissie acht het aannemelijk dat pas na ontvangst van de Wlz- ZZP6-indicatie beoordeeld kon worden of door de zorgaanbieder passende zorg geboden kon worden. Eerder was alleen een door het revalidatiecentrum opgesteld zorgplan aanwezig. Dat zorgplan is onvoldoende om reeds een beslissing over plaatsing te kunnen nemen.

Uit het voorgaande volgt dat de commissie van oordeel is dat de klacht ongegrond is. Het door klager verlangde wordt afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht ongegrond.

wijst af het meer of anders verlangde.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs en de heer mr. P.C. de Klerk, leden,

in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris, op 11 april 2022.