Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
104503/129203
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster heeft in 1995 een borstprothese laten plaatsen door de zorgaanbieder. Nadat in 2005 berichten in de media waren gekomen over de problemen hiermee, heeft de klaagster in 2006 om een controle onderzoek gevraagd. De specialist heeft toen gezegd dat dat niet nodig was en dat de implantaten een levenslange garantie hadden. De klaagster heeft nooit meer iets gehoord van de zorgaanbieder, ook niet toen in 2010 werd aanbevolen om de implantaten elke 10 jaar te controleren. Sinds 2011 heeft de klaagster ASIA-klachten en in 2019 bleek een van de implantaten gescheurd en verkleurd. Volgens de klaagster had de zorgaanbieder zelf moeten handelen om dit te voorkomen. Zij eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat er in 2006 geen reden was voor aanvullend onderzoek omdat de klaagster geen klachten had en omdat de gevolgen van ASIA niet bekend waren. Er is geen richtlijn die stelt dat zorgaanbieder zelf actief moeten handelen om ASIA te voorkomen of te controleren. De commissie oordeelt dat er voor zorgaanbieders geen verplichting is om een patiënt met borstimplantaten actief voor te lichten of uit te nodigen voor regelmatige controles. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats],gemachtigde: [naam]
en
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022 te Den Haag.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klaagster is ter zitting verschenen vergezeld van haar echtgenoot en gemachtigde, [naam], die namens klaagster het woord heeft gevoerd.
Namens de zorgaanbieder waren per ZOOM-verbinding aanwezig [naam], plastisch chirurg en [naam], jurist gezondheidsrecht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het gebrek aan – volgens klaagster – pro actieve voorlichting aan klaagster over (gewijzigde) medische ontwikkelingen rondom borstimplantaten inzake levensduur en eventuele risico’s van deze implantaten.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klaagster heeft in 1995 siliconen borstprotheses laten plaatsen door de zorgaanbieder. Toen er rond 2005 problemen in de media werden geuit over PIP implantaten, heeft klaagster in 2006 op eigen initiatief om een controle onderzoek gevraagd aan de zorgaanbieder. De specialist heeft klaagster meegedeeld dat de ingebrachte implantaten een levenslange garantie hadden en heeft klaagster niet onderzocht. Later heeft klaagster voor de zekerheid toch maar het medisch dossier opgevraagd.
In de periode hierna heeft klaagster geen enkel pro actief signaal van de zorgaanbieder gekregen, ook niet toen er rond 2010 een nieuwe zienswijze inzake siliconen implantaten van kracht werd en werd aanbevolen implantaten iedere 10 jaar te laten controleren.
Klaagster heeft vanaf maart 2011 (naar later bleek) ASIA borst gerelateerde klachten gekregen. Vanwege twijfels over een vervolgbehandeling door de zorgaanbieder, heeft klaagster zich in mei 2019 gewend tot een andere kliniek. Hier bleek bij het explanteren van de implantaten, dat één implantaat in nieuwstaat was en de ander ernstig verkleurd en overlangs gescheurd was. Hierop heeft klaagster in overleg met de rechtsbijstandsverzekeraar een officiële klacht bij de zorgaanbieder ingediend.
Klaagster verwijt de zorgaanbieder een gebrek aan pro actieve informatieverstrekking. Dat had veel ellende bij klaagster kunnen voorkomen.
Klaagster vordert van de zorgaanbieder een bedrag van € 4.936,–. Dit zijn de kosten die zij heeft moeten maken voor de verwijdering van de borstprotheses en borstcorrectie alsmede een vergoeding van immateriële schade voor het geleden leed en de vermindering van levenslust in de afgelopen jaren als gevolg van de ASIA klachten, dan wel een vergoeding in natura in de vorm van een lipofilling behandeling.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klaagster heeft in 1995 siliconen borstprothese laten implanteren. Ten tijde van de controle in 2006 heeft klaagster geen lokale klachten gemeld en was er dus geen reden voor aanvullend onderzoek. Klaagster is toen nagekeken. Het dossier vermeldt “geen klachten” en er was met name geen sprake van een kapselcontractuur. Het dossier vermeldt ook niet dat er systemische klachten waren. Er was op dat moment geen reden om klaagster onder controle te houden. In die tijd was er nog geen awareness ten aanzien van een ASIA en kon de plastisch chirurg daar dan ook niet op anticiperen. Dit is pas sinds enkele jaren “bekend”. Naar de visie van de zorgaanbieder kan er dus niet gesteld worden dat er destijds geen goede zorg of controle is gegeven. De zorgaanbieder heeft gehandeld conform de toen geldende richtlijnen.
Uit de thans vigerende richtlijn komt naar voren dat het causale verband tussen onbegrepen systematische gezondheidsklachten in relatie tot borstimplantaten onduidelijk is. Ook voor deze onbegrepen systematische klachten geldt dat noch uit de huidige richtlijn noch uit eerdere richtlijnen en of algemene professionele standaard een verplichting voor een ziekenhuis voortvloeit om patiënten met borstprothesen pro actief voorlichting te geven of voor een periodieke controle uit te nodigen.
Klaagster is lange tijd tevreden geweest met het resultaat, waarbij opgemerkt kan worden dat de resultaten van dergelijke ingrepen niet ‘levenslang’ zijn. Het menselijk lichaam veroudert (los van de protheses) en dit heeft onvermijdelijk invloed op het resultaat op lange termijn. Eventuele operaties die nodig zijn na het plaatsen van borstprotheses (nieuwe protheses/borstlift/lipofilling) zijn cosmetische ingrepen waarvan de kosten voor eigen rekening van de patiënte zijn. Dit zijn dus geen kosten die op het ziekenhuis of een zorgverzekeraar verhaald kunnen worden.
De zorgaanbieder verzoekt de klacht ongegrond te verklaren en de vordering tot schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij haar werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op haar rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie vat de klachten van klaagster als volgt samen.
Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat deze niet pro actief heeft gehandeld door klaagster geen voorlichting te geven over gewijzigde medische inzichten inzake de levensduur van borstimplantaten en haar niet uit te nodigen voor een periodieke controle.
De commissie heeft vastgesteld dat klaagster op eigen initiatief in 2006 een afspraak heeft gemaakt bij de zorgaanbieder naar aanleiding van berichten in de media over PIP implantaten. Uit het medisch dossier blijkt dat klaagster op dat moment geen klachten had en er geen sprake was van kapselvorming. Klaagster zou vanaf 2011 ASIA klachten hebben gekregen en heeft ervoor gekozen om in 2019 naar een andere zorgaanbieder te gaan voor verwijdering van de protheses en borstlifting en daarmee de zorgaanbieder de mogelijkheid ontnomen om een hersteloperatie uit te voeren.
Het is de commissie ambtshalve bekend dat er op basis van de richtlijnen betreffende deze behandeling zowel in 2006 als in 2009 voor een zorgaanbieder geen verplichting bestond om een patiënt na een borstimplantatie pro actief voor te lichten over gewijzigde medische inzichten met betrekking tot de levensduur van implantaten dan wel een patiënt periodiek op te roepen voor een controle. Noch gesteld, noch gebleken is dat deze verplichting in 1995 wel zou hebben bestaan.
Gezien het vorenstaande is de commissie van oordeel dat de klacht van klaagster ongegrond is.
Vordering tot schadevergoeding:
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgovereenkomst. Nu hiervan niet is gebleken, wijst de commissie de vordering af.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond en wijst het gevorderde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer dr. M-B Bouman, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 2 februari 2022.