Zorgaanbieder is nalatig bij naar huis sturen van cliënt, klacht is ten dele gegrond

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 28797/34271

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt klaagt uitgebreid over de kwaliteit van de zorgverlening van de zorgaanbieder. De klachten gaan onder andere over het naar huis sturen met medicatie dat onvoldoende werkte, ernstige fouten die door het behandelteam op de HIC-afdeling zijn gemaakt, het onnodig lang opnemen van de cliënt, de opvang van de cliënt na zijn ontslag, het lijden van schade door weggooien van merkkleding, het verzoek om een nieuwe behandelaar en het verzoek tot inzage in het patiëntendossier. De zorgaanbieder stelt dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelovereenkomst en verzoekt de commissie om de klachtonderdelen ongegrond te verklaren. De commissie oordeelt dat de klacht ten dele gegrond is. De klachtonderdelen over de medicatieverstrekking, de opvang na ontslag en het geen actie ondernemen nadat de cliënt al zijn merkkleding had weggegooid zijn gegrond. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Naam cliënt], wonende te [woonplaats] gemachtigde: [naam] (hierna te noemen: klaagster)

en

Emergis, gevestigd te Goes
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021 te Den Haag.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt via een ZOOM-verbinding aan de commissie toegelicht.

De cliënt werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam klaagster] en [naam], familievertrouwenspersoon.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], juriste, [naam], psychiater HIC en [naam], klinisch psycholoog HIC.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorgverlening.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern samengevat komt het standpunt op het volgende neer.

Klacht 1: De cliënt is met ontslag gestuurd terwijl de medicatie (acemap) op dat moment onvoldoende werkte en het eerdere medicatiebeleid niet is uitgevoerd waardoor cliënt langer in een psychotische toestand heeft verkeerd dan nodig was.
De cliënt is op 26 augustus 2019 na een interventie door de politie opgenomen op de High Intensive Care (HIC) afdeling van de zorgaanbieder met een acute psychose. Dat was zijn derde opname bij de zorgaanbieder. De laatste keer was cliënt opgenomen geweest in 2014 en binnen een periode van 5 maanden goed hersteld. Terwijl er van de eerdere opnames al bekend was welke behandeling en medicatie, te weten Olanzapine 30 mg, bij de cliënt goed werkte, zijn de behandelaren bij de laatste opname hiervan afgeweken. De psychiater heeft in eerste instantie geen Olanzapine 30 mg voorgeschreven omdat de cliënt snel in gewicht zou aankomen. Uiteindelijk heeft de cliënt wel Olanzapine 30 mg gekregen, maar dit werd snel verminderd tot 20 mg en hierna, vlak voor ontslag van cliënt, is de Olanzapine helemaal afgebouwd en omgezet is de medicatie omgezet naar Acemap omdat het ambulante team aangaf dat de cliënt niet therapietrouw was om dagelijks de Olanzapine in te nemen waardoor Acemap meer aangewezen was. Bij ontslag was nog niet duidelijk of de Acemap werkzaam was.

Klacht 2: Tijdens de behandeling van de cliënt bij de HIC-afdeling van de zorgaanbieder heeft het behandelteam ernstige fouten gemaakt:
a. De cliënt heeft vanaf 9 september tot en met 17 september vrijheden gekregen ondanks alle meldingen en signalen dat hij daar nog niet aan toe was en hij zich niet aan de afspraken hield. Hierdoor is hij in ernstige problemen gekomen en heeft hij zichzelf en ook anderen in gevaar gebracht. Meerdere keren hebben zijn (ex-) vriendin (woonachtig in het beschermd wonen complex van [naam complex] (ZG)), de behandelaar van ZG, de begeleiders van ZG, de politie, een inwoonster van Goes en klaagster de zorgaanbieder gemeld dat de cliënt overlast veroorzaakte en niet met zijn vrijheden kon omgaan. Alle signalen en alle meldingen als ook het aan cliënt opgelegde straatverbod werden door het behandelteam van de zorgaanbieder onvoldoende serieus genomen en leken niet ernstig genoeg om de cliënt zijn vrijheden te ontnemen.

b. Tussen het moment van aflopen van de inbewaringstelling (IBS) en de rechterlijke machtiging (RM) zitting zat meer dan een week tijd. De cliënt is met ontslag gegaan op 18 september 2019 en diezelfde dag weer opgepakt door de politie vanwege het niet naleven van het straatverbod waardoor hij in de gevangenis wordt geplaatst. In de gevangenis heeft de cliënt 3 weken in een isoleercel verbleven en geen zorg en geen medicatie ontvangen waardoor zijn psychische toestand is verergerd. Vervolgens is hij na ontslag uit het huis van bewaring opnieuw opgenomen op de HIC van de zorgaanbieder.

c. Tot voor een week voor zijn overplaatsing naar de medium care afdeling (MC1) was het behandelteam van de HIC nog aan het afwegen of er bij de cliënt sprake was van een gedragsprobleem of van een psychose. Uiteindelijk is vastgesteld dat er sprake was van een psychose. Zijn behandelplan en de medicatie zijn echter niet aangepast. De cliënt is uiteindelijk overgeplaatst naar een andere afdeling waar hij zichzelf heeft beschadigd door tientallen ernstige brandwonden op zijn lichaam toe te brengen.

Klachten 3/5/6: Klaagster heeft de zorgaanbieder bij de hernieuwde opname verzocht om cliënt aan een andere behandelaar over te dragen. De zorgaanbieder heeft hier echter niet op gereageerd. Ook haar verzoek tot inzage in het patiëntendossier is genegeerd. Haar klacht hierover is niet in behandeling genomen. Klaagster heeft het gevoel dat zij aan het lijntje is gehouden.

Klaagster heeft naar aanleiding van haar klachten twee mediation gesprekken gehad met de behandelaren van cliënt. Tijdens het eerste gesprek werd er door hen nadrukkelijk beweerd dat klaagster bij de behandeling van de cliënt niet betrokken mocht zijn omdat de cliënt daar geen toestemming voor zou hebben gegeven. Tijdens het tweede mediation gesprek boden de behandelaren hun excuus aan, daar ze tijdens het eerste gesprek het mis hadden omdat zij toen niet het volledige zicht en de juiste informatie hadden over de eerste en de tweede opname van de cliënt op de HIC.

Klacht 4: De cliënt heeft voor tientallen duizenden euro’s schade geleden door niet ingrijpen van het personeel van de zorgaanbieder. In zijn verwarde toestand heeft cliënt zijn dure merkkleding weggegooid. Ondanks het feit dat klaagster dit meermalen heeft aangekaart heeft de zorgaanbieder hier niets mee gedaan.

Conclusie:
Klaagster stelt dat het behandelteam gedurende de opname van de cliënt geen volledig inzicht had in situaties, die van levensbelang waren voor de cliënt. Belangrijke signalen en meldingen die de andere partijen aanreikten, werden genegeerd of niet serieus genomen. Hierdoor heeft klaagster het gevoel dat de cliënt, in zijn psychotische toestand en de verkeerde inschattingen door het behandelteam niet serieus is genomen.

Schade:
Door deze fouten van het behandelteam is de cliënt onnodig maanden langer opgenomen geweest. De cliënt heeft bij de HIC-afdeling niet alleen geen goede zorg gekregen. Door toedoen van dit behandelteam heeft de cliënt ernstige psychische, lichamelijke, emotionele, geestelijke en financiële schade opgelopen met alle nare gevolgen voor toekomst.

Door het niet serieus nemen van het behandelteam is cliënt tijdens de vrijheden strafrechtelijk vervolgd en heeft hij een voorwaardelijke straf gekregen nadat hij een korte periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft toezicht van reclassering opgelegd gekregen door de rechter. Daardoor kan hij jarenlang geen verklaring omtrent gedrag (VOG) krijgen en kan hij niet meer als chauffeur werken. Zijn relatie is voorbij wat cliënt ook emotionele schade heeft gebracht. De cliënt heeft door dit alles psychische schade opgelopen en zijn herstel lijkt nog ver weg. Daarnaast heeft hij in psychotische toestand en onder toezicht van de zorgaanbieder voor tienduizenden euro’s aan dure kleding weggegooid zonder dat het er werd ingegrepen.
Ondanks dit alles erkent de zorgaanbieder niet de fouten die door het behandelteam zijn gemaakt. Deze erkenning zou misschien kunnen helpen bij het ongedaan maken van zijn strafblad.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Ontvankelijkheid
De klaagster heeft als klachtonderdeel naar voren gebracht dat zij van oordeel is de zorgaanbieder niet goed heeft gereageerd op de door haar geuite signalen en zorgen. Dit klachtonderdeel is door de onafhankelijke externe klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond verklaard waardoor dit geen onderwerp van geschil meer is nu klaagster en de zorgaanbieder het erover eens zijn dat deze klacht terecht is ingediend. In zoverre verzoekt de zorgaanbieder klaagster niet ontvankelijk is verklaren in dit klachtonderdeel.

Inhoudelijk
Klaagster heeft namens de cliënt op 30 januari 2020 bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder een klaagschrift ingediend. De klachtencommissie heeft bij schriftelijk advies d.d. 2 maart 2020 de raad van bestuur van de zorgaanbieder geadviseerd de klachten op onderdelen gegrond te verklaren. De zorgaanbieder heeft het advies van de klachtencommissie overgenomen, inhoudende dat de klachtonderdelen met betrekking tot het door de zorgaanbieder reageren op de door klaagster geuite zorgen en signalen gegrond zijn verklaard en de overige klachten ongegrond zijn verklaard. De zorgaanbieder heeft aan klaagster kenbaar gemaakt dat dit onderdeel van het advies van de klachtencommissie door de raad van bestuur wordt overgenomen en dat daardoor de zorgaanbieder erkent dat zij op dat punt tekort is geschoten. De zorgaanbieder heeft ten aanzien daarvan aan klaagster ook excuses aangeboden. Ten slotte heeft er naar aanleiding van het advies en de aanbeveling van de klachtencommissie tussen de zorgaanbieder en de betreffende afdeling een gesprek plaatsgevonden en zijn naar aanleiding daarvan diverse afspraken gemaakt/actiepunten opgesteld, welke in de komende periode verder opgepakt c.q. uitgewerkt zullen worden.
Dat de zorgaanbieder het advies van de klachtencommissie heeft overgenomen betekent niet dat de zorgaanbieder zal overgaan tot het overgaan tot het betalen van een schadevergoeding. Aan klaagster is te kennen gegeven dat het haar vrij staat een schadeclaim bij de zorgaanbieder in te dienen, welke alsdan aan de schadeverzekeraar van de zorgaanbieder voorgelegd zal worden. Klaagster heeft in dat verband aan de zorgaanbieder een lijst doen toekomen met daarop niet onderbouwde bedragen van, volgens haar zeggen, door de cliënt weggooide kledingstukken. Omdat klaagster te kennen heeft gegeven dat zij onafhankelijk van het toewijzen van een mogelijke schadevergoeding een geschil bij de Geschillencommissie aanhangig zou maken, is de interne procedure voor de toekenning van een mogelijke schadevergoeding komen te liggen, één en ander in afwachting van de uitkomst van onderhavige procedure.

Met betrekking tot de klachten van klaagster merkt de zorgaanbieder het volgende op:

De zorgaanbieder is van mening dat de beslissing(en) om vrijheden aan de cliënt toe te kennen telkens zorgvuldig zijn afgewogen, geëvalueerd als ook, indien dat nodig bleek, te zijn bijgesteld.
Met de cliënt hebben meerdere gesprekken plaats gevonden om te evalueren waarom hij zich niet aan de afgesproken vrijheden heeft gehouden en zijn de vrijheden meestal kortdurend beperkt om hem daarna weer een nieuwe kans te geven om naar het ontslag toe te werken.
Op 17 september 2019 is over het voorgenomen ontslag nog onderwerp van afstemming geweest met de behandelend psychiater, de geneesheer-directeur en de verpleging. De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat ook de beslissing tot ontslag op zorgvuldige wijze is genomen en dat er zich geen omstandigheden hebben voorgedaan om het geplande ontslag uit te stellen of niet door te laten gaan. De zorgaanbieder hecht er in dit verband belang aan om nogmaals nadrukkelijk te vermelden dat het gedrag van de cliënt rondom zijn ontslag niet bepaald werd door een psychische stoornis.

Op de meldingen die de zorgaanbieder op de dag van het ontslag van klaagster kreeg, te weten dat de cliënt zich niet aan het locatieverbod hield, is naar het oordeel van de zorgaanbieder terecht gereageerd, door aan klaagster aan te geven dat zij hierover met de politie contact diende op te nemen. Op 19 september 2019 is de cliënt, in verband met het (opnieuw) veroorzaken van overlast bij [naam beschermd wooncomplex] (al dan niet in combinatie met een straatverbod), door de politie aangehouden en overgebracht naar Torentijd, hoofdlocatie van de Penitentiaire Inrichting Middelburg. De zorgaanbieder betwist uitdrukkelijk het standpunt van de cliënt dat hij door het handelen van de zorgaanbieder in detentie terecht is gekomen. De zorgaanbieder verwijst in dit verband ook naar hetgeen de klachtencommissie in haar advies van 2 maart 2020 daaromtrent heeft overwogen, namelijk dat niet gesteld kan worden dat de cliënt in een dermate psychotische toestand verkeerde dat hij niet meer in staat mocht worden geacht tot het maken van eigen afwegingen dienaangaande. De zorgaanbieder onderschrijft deze overweging van de klachtencommissie.
In reactie op de klacht van klaagster dat de cliënt gedurende zijn detentie geen (psychiatrische) zorg heeft ontvangen, heeft te gelden dat de aan de inrichting verbonden GGD-arts contact dient op te nemen met de behandelaar als de cliënt daar toestemming voor geeft. Dat kan een klinische behandelaar zijn of een ambulante behandelaar. De client was ten tijde van de detentie niet meer klinisch opgenomen bij de zorgaanbieder en was het FACT het ambulante zorgkader. Uit de rapportage volgt dat er op 20 september 2019 tussen een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV-er) van de zorgaanbieder en klaagster telefonisch contact is geweest en dat er in overleg met de dienstdoend psychiater aan klaagster te kennen is gegeven dat zij contact diende op te nemen met de GGD-arts om hem te vragen de cliënt te beoordelen en eventueel de crisisdienst in te roepen. Uit de rapportage over cliënt volgt verder dat de GGD-arts de cliënt heeft beoordeeld en geen psychiatrische problematiek zag. Op 23 september 2019 heeft een psychiater van de zorgaanbieder ook met de cliënt in Torentijd gesproken, de cliënt gaf toen aan geen medicatie te willen. Omdat de cliënt gedetineerd bleef, was er een geen aanleiding voor een beoordeling voor een inbewaringstelling. De medische dienst van de penitentiaire inrichting (PI) heeft op de dag dat de cliënt vrij kwam, te weten 9 oktober 2019, aan de zorgaanbieder kenbaar gemaakt dat de cliënt gedurende zijn verblijf in detentie geen medicatie heeft ontvangen, omdat de cliënt die medicatie weigerde. In de periode dat de cliënt was gedetineerd lag er geen verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieder, omdat die bij de Pl lag. Klaagster maakt op dit punt richting de zorgaanbieder dan ook onterecht een verwijt.

De cliënt stelt zich op het standpunt dat hij door fouten van de zorgaanbieder onnodig maandenlang opgenomen is geweest. Op 2 oktober 2019 is ten aanzien van de cliënt door de rechter een voorwaardelijke machtiging verleend, onder de opschortende voorwaarde dat de voorlopige hechtenis is geschorst of beëindigd. Per 9 oktober 2019 is de voorwaardelijke machtiging, vanwege het schenden van de voorwaarden, te weten het niet nemen van medicatie, geconverteerd en is de cliënt weer opgenomen op de HIC van de zorgaanbieder. De cliënt is per 6 november 2019 overgeplaatst van de HIC naar MC1, vanwaar hij op 20 december 2019 met ontslag is gegaan.
Doelen van de (her)opname waren: het motiveren van de cliënt voor samenwerking met FACT en nakomen van behandelvoorwaarden (o.a. medicatiegebruik); vermindering van spanning, rust en verbetering van slaap als ook het helpen bij het vinden van alternatieven voor het cannabisgebruik door cliënt.
De cliënt heeft tijdens de opname op HIC zijn medicatie volgens voorschrift zonder problemen ingenomen. Na zijn overplaatsing naar afdeling MC1 werd begonnen met vrijheden onder begeleiding. In de daarop volgende periode werd geconstateerd dat de cliënt weer cannabis gebruikte. Op 21 november 2019 werd gerapporteerd dat hij zichzelf brandwonden had toegebracht. Zijn verklaring hiervoor is dat hij hierbij wilde laten zien hoe sterk hij was. Op 6 december 2019 is gerapporteerd dat de wonden zo goed als waren genezen.
De zorgaanbieder verwijst voor haar verweer met betrekking tot de door de cliënt weggegooide kleding uitdrukkelijk naar hetgeen hieromtrent in haar verweerschrift ten behoeve van de procedure bij de klachtencommissie is gesteld.

Conclusie:
De zorgaanbieder stelt dat zij, buiten de door de klachtencommissie toegewezen klachtonderdelen, niet toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, zodat er geen grond is voor het toekennen van een schadevergoeding. De zorgaanbieder is verder van mening dat de cliënt niet onnodig lang opgenomen is geweest. Er zijn steeds zorgvuldig afwegingen gemaakt of en wanneer cliënt met ontslag kon gaan.

Voor zover de commissie van oordeel is dat de zorgaanbieder (op bepaalde klachtonderdelen) wel tekortgeschoten is, stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat er geen sprake is van een causaal verband tussen de door de cliënt gestelde schade en het handelen of nalaten van de zorgaanbieder. Ten slotte is de door klaagster gestelde schade op geen enkele wijze onderbouwd en gespecificeerd in bedragen. Gelet hierop verzoekt de zorgaanbieder het verzoek van de cliënt tot het vaststellen van een schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Ontvankelijkheid:
De zorgaanbieder heeft de commissie verzocht om klaagster niet ontvankelijk te verklaren met betrekking tot het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de wijze waarop door de zorgaanbieder is gereageerd op de door klaagster geuite signalen en zorgen. Deze klacht is reeds door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond verklaard en vormt in zoverre (nu de cliënt in die klachten in het gelijk is gesteld) geen geschil meer waarover de commissie nog een beslissing moet nemen.

De commissie overweegt dat de zorgaanbieder hierbij kennelijk doelt op het bepaalde in artikel 5 onder e van het Reglement waarin staat beschreven dat de commissie ambtshalve een klacht niet ontvankelijk kan verklaren indien een cliënt geen redelijk belang heeft bij een uitspraak. De commissie is echter van oordeel dat hiervan niet is gebleken. De enkele omstandigheid dat de klachtencommissie een deel van een klacht gegrond heeft verklaard maakt dit niet anders. Reeds vanwege de omstandigheid dat klaagster een financiële vordering heeft ingediend naar aanleiding van dit klachtonderdeel heeft zij een belang. De commissie verklaart klaagster in dit klachtonderdeel ontvankelijk.

Inhoudelijk:
Op grond van de behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst met de cliënt.

Klacht 1: De cliënt is met ontslag gestuurd terwijl de medicatie (Acemap) op dat moment onvoldoende werkte en het eerdere medicatiebeleid niet is uitgevoerd waardoor de cliënt langer in een psychotische toestand heeft verkeerd dan nodig was.

De klachtencommissie heeft met betrekking tot deze klacht het volgende overwogen:
“Op het moment dat psychotische symptomen naar de achtergrond verdwenen en er over een ontslagtraject gesproken is, is in overleg met de ambulante behandelaren van het FACT ervoor gekozen om de Olanzapine om te zetten in Acemap 20 mg. Dit werd als voorwaarde voor ontslag voorgesteld. Op 13 september is met klager en FACT besproken dat de Olanzapine afgebouwd zou worden en Acemap zou worden opgestart. Om de Acemap toe te kunnen dienen werd op 13 september de Olanzapine afgebouwd naar 10 mg, en op 16 september naar 5 mg. Met ingang van 18 september zou klager daadwerkelijk de Acemap gebruiken. Klager reageerde goed op het voorkeursmiddel, echter er waren vervelende bijwerkingen van dit medicijn, waar klager overigens mee bekend was. In overleg met klager is afgesproken toe te werken naar ontslag. (…) Daarnaast is de commissie van mening dat door deze handelwijze nog een risico werd genomen, door de Olanzapine bijna geheel af te bouwen terwijl nog geen zicht bestond op de therapeutische werking van de Acemap. De medicamenteuze effecten op klager in die dagen waren er (nog) niet, dan wel waren die effecten minimaal. Niet uitgesloten kan worden dat deze situatie heeft bijgedragen aan het wederom ontsporen van klager. Voor zover de klacht hierop ziet is de commissie van mening dat deze gegrond is”.

De commissie deelt het standpunt van de klachtencommissie ten aanzien van de medicatieverstrekking en neemt dit over. De commissie verklaart dit klachtonderdeel gegrond.
Klaagster stelt voorts dat de gehele behandeling van de cliënt uiteindelijk langer heeft geduurd dan noodzakelijk was en dat de zorgaanbieder hiervoor verantwoordelijk is geweest. De commissie is van oordeel dat die langere behandeling, zo deze al bestaat, de zorgaanbieder niet kan worden aangerekend nu de cliënt zelf ook weigerde om zijn medicatie in te nemen. In zoverre is de klacht niet gegrond.

Klacht 2: vrijheden, detentie, zorg.
a. Klaagster heeft gesteld dat het behandelteam van de cliënt zijn psychotische toestand heeft onderschat en de cliënt vrijheden heeft gegeven op een moment dat hij hier nog niet aan toe was. Belangrijke signalen en meldingen van derden over clients gedrag tijdens deze vrijheden werden genegeerd of niet serieus genomen.
De zorgaanbieder is van mening dat de beslissing(en) om vrijheden aan de cliënt toe te kennen steeds zorgvuldig zijn afgewogen, geëvalueerd als ook, indien dat nodig bleek, te zijn bijgesteld.
Bij alle evaluaties is geconstateerd dat de cliënt wilsbekwaam was en zich niet wilde houden aan de afspraken die met hem gemaakt waren. Het straatverbod dat was opgelegd, maakte evenwel niet dat de cliënt niet met ontslag kon gaan.
Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat de cliënt tijdens zijn vrijheden cannabis gebruikte en opnieuw in een psychotische toestand verkeerde. De zorgaanbieder heeft dit laatste betwist.

De commissie heeft het volgende vastgesteld:
De cliënt is op 26 augustus 2019 bij de zorgaanbieder opgenomen en vanwege zijn gemoedstoestand daarbij direct in de Extra Beveiligde Kamer (EBK) geplaatst. Op 27 augustus 2019 is de cliënt overgeplaatst naar de Intensive Care unit (IC) van de HIC. De dagen hierna was nog tweemaal een kort verblijf in de EBK noodzakelijk, telkens gevolgd door een opname op de IC. Op 5 september 2019 is de cliënt van de IC overgeplaatst naar de High Care unit (HC). Aanvankelijk ook hier zonder vrijheden. Op 6 september 2019 kon hij onder begeleiding (van een verpleegkundige of van zijn moeder) een korte wandeling op het terrein maken.
Op 9 september 2019 werden de vrijheden uitgebreid naar ‘kort en gericht’. De cliënt hield zich echter niet aan de afspraak en vertrok die dag zonder toestemming naar zijn (ex-)vriendin die in een beschermd wonen complex van [naam complex] (ZG) woont. Op 10 september 2019 is de cliënt teruggebracht door de politie. Nadat zijn vrijheden tijdelijk waren ingeperkt, mocht hij op 13 september 2019 opnieuw naar buiten en heeft hij opnieuw (zonder toestemming) het terrein verlaten om naar de ZG te gaan. De cliënt is binnen twee uur nadat hij het terrein had verlaten door de politie teruggebracht naar de afdeling. Op 14 september 2019 maakte de cliënt wederom gebruik van de hem toegekende vrijheden en is dan weer (zonder toestemming) naar ZG gegaan en wederom door de politie teruggebracht naar de afdeling. De vrijheden werden toen teruggebracht naar ‘onder begeleiding’. Op 16 september 2019 worden de vrijheden weer verruimd naar ‘kort en gericht’. Op 17 september 2019 maakte de cliënt wederom gebruik van de hem toegekende vrijheden en is dan weer (zonder toestemming) van het terrein afgegaan. Kort daarna wordt dan melding gemaakt dat hij overlast geeft bij de woning van zijn (ex)vriendin het complex van ZG. Cliënt is toen na enkele uren zelf teruggekomen op de afdeling. Op 18 september 2019 is de cliënt uit de kliniek ontslagen.

De commissie ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre de psychische situatie van de cliënt in de periode 13 tot 17 september 2019 door de zorgaanbieder niet is gebagatelliseerd. De cliënt heeft in deze periode vier keer zonder toestemming het terrein verlaten en is een aantal keren door de politie teruggebracht. Zowel klaagster als de begeleiders en behandelaars van ZG hebben melding gemaakt van de overlastgevende gedragingen van de cliënt waarbij klaagster ook gemeld heeft dat door de cliënt cannabis is gebruikt. Gezien alle meldingen en zijn historie van cannabisgebruik en de psychotische reactie daarop, lag het naar het oordeel van de commissie voor de hand om de cliënt met het gebruik van deze middelen te confronteren om diepgaand te onderzoeken of er geen psychose aan zijn gedragingen ten grondslag lag. De zorgaanbieder heeft ter zitting aangegeven dat zij hiertoe geen mogelijkheden zag.
Echter, in het licht van deze verklaring van de zorgaanbieder overweegt de commissie dat tijdens de tweede opname, na de overplaatsing van de IC naar de MCI, de zorgaanbieder blijkbaar wel de mogelijkheid had om vast te stellen dat cliënt – zoals de zorgaanbieder zelf heeft verklaard – psychotisch was geworden na ongeoorloofd cannabisgebruik tijdens zijn verblijf in de inrichting.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het ontslag van de cliënt op 18 september 2019. Klaagster heeft naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat de cliënt op 17 september 2019 in een zodanig verwarde toestand verkeerde dat in redelijkheid de op 12 september 2019 genomen beslissing, om de cliënt op 18 september 2019 uit de kliniek te ontslaan, had moeten worden heroverwogen.

De gedragingen van de cliënt, met name die zien op het feit dat hij zich niet aan de afspraken hield, in zeer korte tijd veel overlast veroorzaakte bij ZG die heeft geleid tot een locatieverbod, en de door klaagster en derden gemelde gedragsproblemen van de cliënt op 17 september 2019, in combinatie met zijn historie met cannabisgebruik die heeft geleid tot psychoses, hadden naar het oordeel van de commissie voor de zorgaanbieder aanleiding moeten geven om het ontslag van de cliënt te heroverwegen totdat de verlenging van de IBS door de rechter was uitgesproken, zodat er een juridische basis bestond om de cliënt opnieuw gedwongen op te nemen in voorkomend geval.
Daarbij neemt de commissie voorts in overweging dat in de periode 13-17 september 2019 de medicatie waarop de cliënt goed reageerde was afgebouwd en nog onduidelijk was of de nieuwe medicatie zou aanslaan en het risico zeer groot was dat de cliënt de medicatie niet zou innemen. Het risico van terugval van de cliënt was dan ook evident.

Daarnaast overweegt de commissie dat de zorgaanbieder niet zorgvuldig heeft gehandeld door de opvang van de cliënt na zijn ontslag niet te borgen. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder hierover onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd.
De commissie oordeelt dit klachtonderdeel gegrond.

b. Locatieverbod en detentie.
De commissie stelt vast dat de cliënt een locatieverbod heeft opgelegd gekregen om zich te begeven op het terrein van de ZG. Na zijn ontslag heeft de cliënt zich opnieuw gemeld bij zijn ex-vriendin die toen woonachtig was op het complex van de ZG waarna de cliënt is aangehouden en een aantal weken heeft verbleven in een penitentiaire inrichting.
De zorgaanbieder heeft gesteld dat bij alle evaluaties van zijn vrijheden na terugkeer van de cliënt in de inrichting werd geconstateerd dat de cliënt wilsbekwaam was maar zich niet wilde houden aan de afspraken die met hem gemaakt waren. Klaagster heeft dit betwist.

De commissie kan noch op grond van het dossier noch uit het onderzoek op de zitting vaststellen of de gedragingen van de cliënt die hebben geleid tot het locatieverbod en de uiteindelijke detentie zijn veroorzaakt door een psychose. De commissie overweegt hierbij dat de zorgaanbieder daarom niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van de cliënt. De cliënt had in deze een eigen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Niet is komen vast te staan dat de cliënt in een dermate psychotische toestand verkeerde dat hij niet meer in staat mocht worden geacht tot het maken van eigen afwegingen dienaangaande. Dat de cliënt een aantal weken in een isoleercel binnen de PI heeft verbleven lag aan de omstandigheid dat hij zelf weigerde om de medicatie in te nemen. Dit kan naar het oordeel van de commissie niet aan de zorgaanbieder worden tegengeworpen nu de zorgaanbieder op dat moment niet verantwoordelijk was voor zijn behandeling maar de GGD-arts werkzaam binnen de PI. In zoverre is dit klachtonderdeel niet gegrond.

c. Brandwonden.
Klaagster stelt dat de zorgaanbieder tekortgeschoten is in de zorg hetgeen ertoe heeft geleid dat de cliënt tijdens zijn tweede opname op de MCI in een psychose zichzelf heeft gebrandmerkt.
De zorgaanbieder heeft aangegeven dat de cliënt op de afdeling ongeoorloofd cannabis heeft gebruikt en hierdoor gedragsproblemen heeft gekregen.
De commissie begrijpt de zorgen van de klaagster maar stelt dat uit niets blijkt dat de zorgaanbieder zelfmutilatie door de cliënt kon voorkomen. De zorgaanbieder heeft naar het oordeel van de commissie bij de behandeling van de verwondingen voortvarend opgetreden en uit het medisch dossier blijkt dat op 6 december 2019 de wonden nagenoeg waren genezen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel niet gegrond.

Klachten 3/5 en 6.
a. Verzoek om ander behandelteam na tweede opname:
De commissie is van oordeel dat de keuze, om onder de gegeven feiten en omstandigheden hetzelfde behandelteam in te zetten, gebaseerd was op een duidelijk beleid van de zorgaanbieder. De commissie acht dit beleid niet onzorgvuldig, doch transparant en verdedigbaar. Daarbij neemt de commissie is aanmerking dat niet is gebleken dat de cliënt zelf geen vertrouwen had in de behandelaars. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

b. Inzage patiëntendossier door klaagster:
De commissie begrijpt dat klaagster gedurende de tijd dat de cliënt in de inrichting heeft verbleven meermalen het gevoel heeft gehad dat zij niet werd gehoord inzake de behandeling van de cliënt. Aan de andere kant was het voor de zorgaanbieder – gezien de geschetste ambivalente houding van de cliënt omtrent de rol van klaagster bij zijn behandeling – lastig om aan de wensen van klaagster tegemoet te komen. Uiteindelijk heeft klaagster wel de door haar gewenste inzage in het dossier gehad. Dat dit wat langer heeft geduurd dan wenselijk hing samen met het feit dat hierover intern overleg moest worden gevoerd om alle in het geding zijnde belangen te kunnen afwegen. De commissie kan de termijnoverschrijding vanuit dat perspectief billijken. Die afwegingen hebben plaats gevonden conform het daarvoor geldende beleid en wetgeving. Gelet hierop is de commissie van mening, dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

c. Mediation gesprekken:
De zorgaanbieder heeft aangegeven dat zij zich tijdens het eerste mediation gesprek heeft vergist met betrekking tot bepaalde aspecten van de twee opnames van de cliënt. Deze tekortkoming is in het tweede mediation gesprek door de zorgaanbieder direct zelf benoemd en hiervoor zijn excuses aangeboden. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder correct heeft gehandeld. Dat klaagster dit heeft opgevat als een tekortkoming, die maakte dat zij zich niet serieus genomen voelde door de zorgaanbieder, maakt dit niet anders. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Klacht 4: De cliënt heeft in zijn verwarde toestand voor tientallen duizenden euro’s al zijn dure merkkleding weggegooid. Ondanks het feit dat klaagster dit meermalen heeft aangekaart heeft de zorgaanbieder hier niets mee gedaan.
Uit het dossier stelt de commissie vast dat de cliënt kleding en schoenen had toen hij voor de tweede keer werd opgenomen, alsook dat klaagster verschillende malen kleding voor de cliënt heeft meegenomen naar de afdeling. Vast staat dat na korte tijd de kleding en schoenen niet meer konden worden getraceerd en moet worden aangenomen dat de cliënt ze bij de vuilnis heeft gezet. Er zijn meerdere notities die bevestigen dat klaagster aandacht had gevraagd voor het weggooien van kleding, in combinatie met het vertonen van psychotisch gedrag. Meerdere malen wordt genoteerd dat hierop gelet moet worden door de verpleging. Dit alles heeft evenwel niet kunnen voorkomen dat de cliënt op grote schaal zijn kleding en schoenen als vuilnis heeft weggegooid, al dan niet in combinatie met etensresten.
De commissie is gezien het vorenstaande van oordeel dat deze klacht gegrond is.

Vordering tot schadevergoeding:

Klaagster heeft aangevoerd dat de cliënt door toedoen van de zorgaanbieder immateriële schade heeft geleden als gevolg van ernstige psychische, lichamelijke, emotionele en geestelijke klachten. Daarnaast heeft hij voor duizenden euro’s aan kleding weggegooid zonder dat het personeel heeft ingegrepen.

Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst en dat bovendien er een causaal verband is tussen deze tekortkoming en de schade die de cliënt stelt te hebben geleden.
De commissie overweegt dat klaagster niet voldoende heeft kunnen onderbouwen waarom de gegrond verklaarde klachtonderdelen 1 en 2 (gedeeltelijk) hebben geleid tot psychische, lichamelijke, emotionele en geestelijke klachten nu uit het dossier naar voren komt dat die voornamelijk zijn te wijten aan het cannabisgebruik van de cliënt waarvoor hij zelf verantwoordelijk is en niet aan het handelen van de zorgaanbieder. De commissie heeft ook niet zelf kunnen vaststellen dat die klachten voortvloeien uit het (niet) handelen van de zorgaanbieder. De commissie zal daarom het verzoek om immateriële schade afwijzen nu er geen causaal verband is vastgesteld tussen de door de cliënt gestelde schade en het (niet) handelen van de zorgaanbieder.
Ook het verzoek om materiële schadevergoeding van de kleding die de cliënt heeft weggegooid zal worden afgewezen daar deze schade door klaagster niet nader is onderbouwd.

Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van het reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan klaagster van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

I. verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gedeeltelijk en klacht 4 geheel gegrond;
II. verklaart de overige klachtonderdelen niet gegrond;
IV. wijst de vordering tot schadevergoeding af;
V. bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan klaagster het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 dient te vergoeden. Betaling dient binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies plaats te vinden;
V. wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, drs. T. Knap (Psychiater), mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 23 februari 2021.