Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
18600/22105
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt was onder behandeling voor zijn klachten over een dissociatieve identiteitsstoornis met een posttraumatische stressstoornis met een persoonlijkheidsstoornis. Hij klaagt dat de behandeling onzorgvuldig is geweest en niet heeft gewerkt. Daarnaast klaagt de cliënt dat de verhuizing naar een andere locatie onrust en een onveilig gevoel met zich heeft meegebracht. Volgens de zorgaanbieder waren bij de uitvoering van de behandeling al vanaf het begin twijfels over de kans van slagen. Er is geprobeerd de cliënt tegemoet te komen in de wensen die hij had en er zijn verschillende behandelopties aangeboden. Daarnaast was de verhuizing naar een andere locatie noodzakelijk en is geprobeerd om zo min mogelijk onrust te veroorzaken. De commissie begrijpt dat de cliënt teleurgesteld is over de niet geslaagde behandeling bij de zorgaanbieder, maar oordeelt dat de zorgaanbieder bij de uitvoering van de behandeling wel de zorgplicht heeft nageleefd. Wat betreft de verhuizing stelt de commissie dat dit behoort tot de normale bedrijfsvoering. Er is niet onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van de cliënt bij de verhuizing. De klachten zijn ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]
en
Altrecht, gevestigd te Utrecht (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021 te Amsterdam.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
De cliënt werd ter zitting bijgestaan door [naam].
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam] en [naam].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een drietal klachtonderdelen over de behandeling van cliënt door de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënt is op 21 februari 2018 gestart met een behandeling bij de zorgaanbieder voor zijn klachten aangaande een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) met daarnaast een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, afhankelijke en borderline trekken. Cliënt is tot januari 2020 bij de zorgaanbieder behandeld.
Het eerste klachtonderdeel van cliënt heeft betrekking op de uitvoering van de behandeling. Cliënt meent dat de behandeling onzorgvuldig is geweest. Cliënt heeft aan het begin van de behandeling aangegeven dat hij graag een mannelijke behandelaar wilde, maar kreeg een vrouwelijke behandelaar. Cliënt heeft tijdens de gehele behandeling geen vertrouwen gehad in de behandelaar. De behandeling was te verbaal en cognitief en er werd naar zijn gevoel niet naar hem geluisterd. Hij moest zelf kennis aandragen uit bestudeerde literatuur. Cliënt heeft daarnaast behandeltrajecten zelf moeten aandragen. De behandelaar had onvoldoende kennis en kunde om de problemen van cliënt in zijn specifieke situatie te behandelen. De behandeling sloeg niet aan en dit had door de zorgaanbieder eerder opgemerkt moeten en kunnen worden, zodat eerder bijgestuurd had kunnen worden.
Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op de beëindiging van de behandeling door de zorgaanbieder. Cliënt meent dat de zorgaanbieder ten onrechte en op onjuiste wijze zijn behandeling heeft beëindigd.
Het derde klachtonderdeel heeft betrekking op de verhuizing van de locatie van de zorgaanbieder van [locatie 1] naar [locatie 2]. Cliënt ervoer [locatie 1] als een rustige omgeving voor zijn therapie en de verhuizing naar [locatie 2] heeft onrust en een gevoel van onveiligheid met zich meegebracht die voorkomen had kunnen worden.
Cliënt wenst erkenning van de tekortkomingen door de zorgaanbieder.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Formeel standpunt
Ten aanzien van alle klachtonderdelen stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van het eerste en derde klachtonderdeel is de klacht volgens de zorgaanbieder onvoldoende concreet. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel is cliënt reeds in het gelijk gesteld in de klachtenprocedure bij de zorgaanbieder. Cliënt heeft bij dit klachtonderdeel geen belang meer.
Materieel standpunt
Indien de commissie de zorgaanbieder niet volgt in het formele verweer, stelt de zorgaanbieder zich ten aanzien van het eerste klachtonderdeel op het standpunt dat zij niet tekort is geschoten in de nakoming van de zorgovereenkomst en dat de klacht ongegrond is. Al vanaf de start van de behandeling waren er bij de zorgaanbieder twijfels over de kans van slagen van de behandeling. Tijdens evaluatiemomenten in juni 2018 en november 2018 is met cliënt besproken dat de behandeling onvoldoende succesvol was. De behandelaren schreven de problemen in de vooruitgang vooral toe aan beperkingen van cliënt zelf; met name zijn neiging om te externaliseren. Er is gekeken naar andere behandelopties, zoals een DIS-vaardigheidstraining, maar voor cliënt was een deelname aan een groepsbehandeling niet haalbaar.
Ten aanzien van het derde klachtonderdeel stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond dient te worden verklaard. De verhuizing van [locatie 1] naar [locatie 2] was vanuit het oogpunt van veiligheid noodzakelijk voor de zorgaanbieder. Er is getracht zo min mogelijk onrust te veroorzaken voor cliënt, door de behandeling ononderbroken voort te zetten bij dezelfde behandelaar.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van de klacht
De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat cliënt in alle klachtonderdelen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De commissie volgt de zorgaanbieder niet voor wat betreft het niet-ontvankelijkheidsverweer ten aanzien van het eerste en derde klachtonderdeel. De commissie is van oordeel dat de klacht voldoende concreet is opgesteld en tijdens de behandeling van de zitting is ook gebleken dat verweerder zich adequaat heeft kunnen verweren op deze klachtonderdelen.
De commissie volgt de zorgaanbieder wel in haar niet-ontvankelijkheidsverweer ten aanzien van het tweede klachtonderdeel. De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft cliënt reeds in het gelijk gesteld, waardoor cliënt geen belang meer heeft bij een beslissing van de commissie op dit klachtonderdeel.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat cliënt in zijn tweede klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.
Toetsingskader
Voor het eerste en derde klachtonderdeel dient de commissie te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst met cliënt.
De overeenkomst die cliënt en zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de wetenschap, richtlijnen en behandelprotocollen.
Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Doet de hulpverlener dit niet en schiet hij toerekenbaar tekort in de nakoming van de verplichting, die voor hem uit die overeenkomst voortvloeit, dan moet hij en/of instelling de schade die een cliënt daardoor lijdt, vergoeden (artikel 6:74 van het BW).
De toetsing
De commissie dient te onderzoeken of de zorgaanbieder bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.
De commissie overweegt het volgende met betrekking tot het eerste klachtonderdeel.
De commissie begrijpt dat klager teleurgesteld is over de niet geslaagde behandeling bij de zorgaanbieder. Desalniettemin is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder bij de uitvoering van de behandeling haar zorgplicht heeft nageleefd. Van tevoren is aangegeven dat er twijfels waren over de te verwachten resultaten van het behandeltraject. Er hebben tijdens de behandeling meerdere evaluaties plaatsgevonden. De zorgaanbieder is cliënt tegemoet gekomen in de wensen die hij had in zijn behandelingstraject, er zijn verschillende behandelopties besproken en aangeboden. Dat de behandeling uiteindelijk niet het gewenste resultaat had, maakt niet dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld. In zijn algemeenheid rust op een zorgaanbieder een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
De commissie overweegt het volgende met betrekking tot het derde klachtonderdeel.
Deze klacht ziet op de onrust die bij cliënt is ontstaan na de verhuizing van [locatie 1] naar [locatie 2]. Door de commissie wordt niet onderschat wat de impact van een verhuizing tijdens de behandeling van cliënt kan zijn geweest. Ook de zorgaanbieder betreurt het dat een verhuizing nodig was. Echter, een verhuizing behoort tot de normale bedrijfsvoering van een zorgaanbieder. De zorgaanbieder moet ervoor zorgen dat haar patiënten hiervan zo min mogelijk overlast ondervinden. Daarin is de zorgaanbieder niet tekort geschoten. De behandeling heeft doorgang kunnen vinden bij dezelfde behandelaar. Voorts is voldoende rekening gehouden met de wensen van de cliënt tijdens die verhuizing. De commissie komt tot het oordeel dat met de verhuizing niet onzorgvuldig is gehandeld ten aanzien van cliënt.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat ook het derde klachtonderdeel ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt voor wat betreft het tweede onderdeel niet-ontvankelijk;
– verklaart de klacht van de cliënt voor wat betreft het eerste en derde onderdeel ontvankelijk;
– verklaart de klacht van de cliënt voor wat betreft het eerste en derde onderdeel ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw dr. S.M. van Es, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. R. van den Wildenberg, secretaris, op 12 maart 2021.