Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
107684/120544
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Volgens de cliënt heeft de zorgaanbieder meerdere dagen niet de zorg verleend zoals afgesproken, omdat de wijkverpleegkundige, onterecht, dacht dat de cliënt corona had. De cliënt had geen klachten die wijzen op corona en snapt niet waarom de wijkverpleegkundige dit vermeld heeft. De wijkverpleegkundige heeft bij het plaatsen van de box met persoonlijke beschermingsmiddelen de muur van de cliënt beschadigd. De cliënt eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat de mantelzorger van de cliënt tegen de wijkverpleegkundige heeft gezegd dat de cliënt milde klachten had en dat de GGD, vanwege de geplande vaccinatie, geadviseerd had om op corona te testen. Daarom trad het corona-protocol van de zorgaanbieder in werking en zijn andere cliënten op de route eerst door de wijkverpleegkundige gezien, voor zij aan het einde van de route met beschermende kleding terugkwam voor de cliënt. Dit ging zo tot de uitslag van de test kwam en is ook aan de mantelzorger uitgelegd. Een teammanager heeft geen schade geconstateerd aan de muur. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder de zorg terecht heeft aangepast op het corona-protocol. Daarnaast is het niet aannemelijk geworden dat de verpleegkundige de muur beschadigd heeft. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
in het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: cliënt)en
Stichting Zorg 3.0, gevestigd te Amersfoort,
(hierna te noemen: de zorgaanbieder),
gemachtigde: [naam gemachtigde].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022 te Utrecht. Bij deze behandeling was het commissielid mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker door middel van een videoverbinding aanwezig.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
– cliënt, bijgestaan door [naam], mantelzorger van cliënt (hierna te noemen: de
mantelzorger),
– de zorgaanbieder, vertegenwoordigd door [naam], teammanager wijkverpleging, bijgestaan
door [naam gemachtigde], advocaat te Amsterdam.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft als onderwerp dat de zorgaanbieder aan cliënt, bij wie een verdenking op coronabesmetting bestond, niet de tussen hen in het zorgplan overeengekomen zorg heeft verleend en dat door toedoen van een medewerkster van de zorgaanbieder een muur in de hal van de woning van cliënt is beschadigd.
Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij via zijn mantelzorger tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënt heeft op 26, 27 en 28 februari 2021 van de zorgaanbieder niet de zorg – en dan met name de ochtendzorg – ontvangen zoals die in het zorgplan was vermeld, omdat de wijkverpleegkundige hem ‘s avonds op 25 februari 2021 – overigens ten onrechte – verdacht besmet te zijn met het coronavirus.
Volgens de wijkverpleegkundige had zij geconstateerd dat cliënt hees was. Heesheid is echter geen symptoom van het coronavirus. De mantelzorger heeft niet tegen de wijkverpleegkundige gezegd dat cliënt milde klachten had. Cliënt had helemaal geen klachten, zoals hoesten, verkoudheid, koorts of benauwdheid en hij had ook geen reukproblemen. Het is cliënt dan ook niet bekend hoe de wijkverpleegkundige die klachten in zijn patiëntendossier heeft kunnen vermelden. De mantelzorger heeft de wijkverpleegkundige wel meegedeeld dat cliënt een vaccinatie zou krijgen, dat zij de GGD had gebeld om zekerheid te krijgen dat cliënt van een vaccinatie niet ziek zou worden en dat de GGD had geadviseerd cliënt eerst op corona te laten testen.
Bij het plaatsen van de box met persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) door de wijkverpleegkundige is de box tegen de muur in de hal geschuurd, waardoor er aan die muur krasschade is ontstaan. De mantelzorger heeft dit zien gebeuren. Hiervoor verlangt cliënt een schadevergoeding van € 50,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling mede aan de hand van een aan cliënt en de commissie overgelegde pleitnota naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënt ontving van de zorgaanbieder twee keer per dag – ‘s ochtends in principe tussen 07:30 een 09:30 uur en ‘s avonds in principe tussen 20:00 en 21:00 uur – wijkverpleging. De mantelzorger van cliënt is tevens zijn eerste contactpersoon. Cliënt en de mantelzorger wonen samen in één huis.
In februari 2021 had cliënt klachten van verkoudheid, hoofdpijn en een hese stem. In dezelfde periode had cliënt een uitnodiging van de GGD ontvangen om zich te laten vaccineren tegen COVID-19. Tijdens de avondzorg op 25 februari 2021 vernam de toen dienstdoende wijkverpleegkundige van de mantelzorger direct bij binnenkomst dat cliënt milde klachten had en dat de mantelzorger contact had opgenomen met de GGD in verband met de uitnodiging van cliënt voor zijn vaccinatie tegen COVID-19. Volgens de mantelzorger had de GGD geadviseerd om cliënt eerst te laten testen om corona uit te sluiten, alvorens hij kon worden gevaccineerd. In verband met deze omstandigheden, trad voor de zorgaanbieder het Corona-protocol in werking. De wijkverpleegkundige besloot toen eerst de andere cliënten op haar route te bezoeken en aan het einde van de route met beschermende kleding terug te keren naar cliënt teneinde hem de avondzorg te verlenen.
In het dossier van cliënt werd met betrekking tot de avondzorg van 25 februari 2021 de aantekening gemaakt dat er bij cliënt sprake was van een verdenking op corona, dat de volgende dag een box met PBM meegenomen zou worden en dat cliënt als laatste op de route geholpen zou worden. Daarnaast heeft de zorgaanbieder, conform het protocol, op 26 februari 2021 een aantekening in het dossier ‘COVID-19 INITIEEL’ gemaakt dat er milde klachten aanwezig waren en dat er uitsluitsel gegeven moest worden in verband met de vaccinatie.
Op 26 februari 2021 werd cliënt als laatste in de zorgroute ingepland, hetgeen ook in de rapportage werd genoteerd. De wijkverpleegkundige heeft toen ter bescherming van zichzelf en om te voorkomen dat het virus verspreid zou worden een afsluitbare box met PBM in de hal van de woning van cliënt neergezet. Later heeft de mantelzorger de box met PBM buiten neergezet onder een zeiltje. Cliënt werd op 26 februari 2021 thuis getest.
Op 27 februari 2021 verzocht de mantelzorger de wijkverpleegkundige om de box met PBM mee te nemen en zij deelde de wijkverpleegkundige mee dat zij liever had dat cliënt als eerste in de ochtend werd geholpen. De wijkverpleegkundige heeft de mantelzorger toen uitgelegd dat dit niet mogelijk was zolang de uitslag van de coronatest niet bekend was.
Op 28 februari 2021 heeft de mantelzorger de zorgaanbieder laten weten dat cliënt negatief was getest. Op 1 maart 2021 werd de box met PBM weer meegenomen.
Zodra er bij een cliënt sprake is van een verdenking op corona, moeten er in het belang van de veiligheid van cliënt, van andere cliënten en van het personeel van de zorgaanbieder op grond van het binnen de zorgaanbieder toepasselijke corona-protocol veiligheidsmaatregelen getroffen worden. Eén van die maatregelen is dat de zorgverlening aan cliënten met (een verdenking op) corona aan het einde van de route wordt ingepland. Op deze manier wordt zo goed mogelijk voorkomen dat het virus zich kan verspreiden onder cliënten en wordt de wijkverpleegkundige zo kort mogelijk blootgesteld aan het virus. De zorgaanbieder begrijpt dat deze maatregel voor cliënten niet altijd prettig is, zeker als zij gewend zijn de zorg aan het begin van de route te ontvangen. Het belang van de veiligheid en gezondheid van andere cliënten en de medewerkers van de zorgaanbieder weegt in een dergelijke situatie echter zwaarder dan het belang van de individuele cliënt.
Het is juist dat cliënt van 26 februari t/m 28 februari 2021 de ochtendzorg waarop hij aanspraak had op een later moment heeft ontvangen dan hij gewend was. Op de ochtenden van 26 en 27 februari 2021 hebben cliënt en de mantelzorger er zelf voor gekozen om de verzorging van de wijkverpleegkundige niet af te wachten en zelf zorg te dragen voor het wassen en aankleden van cliënt. Deze keuze komt voor rekening en risico van cliënt en is, mede gelet op de omstandigheden, de zorgaanbieder niet te verwijten.
In beginsel wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de cliënt (en de mantelzorger) om als eerste of laatste in de zorgketen geholpen te worden. In de situatie waarin sprake is van een (verdenking op) coronabesmetting wordt het Corona-protocol strikt nageleefd en dan heeft de cliënt – gelet op de grote (gezondheids-)belangen van alle betrokkenen – geen keuze. Het belang van cliënt gaat in dit geval dan ook niet boven de naleving van de protocollen.
Begin maart 2021 heeft de zorgaanbieder de klacht van cliënt dat de verpleegkundige bij het neerzetten van de box met PBM schade heeft veroorzaakt aan de muur van de hal onderzocht. De teammanager wijkverpleging van de zorgaanbieder heeft de muur ter plaatse bekeken, maar heeft geen schade geconstateerd en deze is ook niet te zien op de daarvan gemaakte foto. Wel heeft hij op die muur een ietwat zwarte veeg gezien, maar deze kan niet afkomstig zijn van de box omdat deze uit wit plastic bestaat.
De zorgaanbieder is van mening dat de klachten van cliënt ongegrond zijn.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht het volgende overwogen.
1.
Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of de mantelzorger op 25 februari 2021 aan de verpleegkundige heeft meegedeeld dat cliënt milde klachten had.
Indien de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet vastgesteld kan worden welke van beide lezingen meer aannemelijk is dan de andere dan moet de commissie belangrijke betekenis toekennen aan hetgeen in het patiëntendossier van cliënt is genoteerd, tenzij er aanwijzingen zijn dat het genoteerde een onjuiste weergave vormt van hetgeen is gezegd. Nu dergelijke aanwijzingen ontbreken, zal de commissie hetgeen staat genoteerd in het door de zorgaanbieder bijgehouden patiëntendossier, namelijk dat cliënt op 25 februari 2021 ’s avonds milde klachten had, voor juist houden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van (de mantelzorger van) cliënt minder geloof verdient dan dat van de zorgaanbieder, maar op de omstandigheid dat, indien partijen elkaar tegenspreken, het dossier het enige houvast is voor de commissie. Hierbij betrekt de commissie het feit dat de mantelzorger toen tegen de verpleegkundige heeft gezegd dat zij contact heeft gehad met de GGD over een vaccinatie die cliënt zou krijgen en dat de GGD haar heeft geadviseerd cliënt voorafgaand aan de vaccinatie een coronatest te laten ondergaan. Naar het oordeel van de commissie kan in de gegeven omstandigheden dan ook gezegd worden dat een vermoeden van corona terecht was. De verpleegkundige heeft dan ook gehandeld zoals in het door de zorgaanbieder gehanteerde corona-protocol was voorgeschreven en dat handelen acht de commissie terecht.
Vast staat dat cliënt van 26 februari t/m 28 februari 2021 in verband met de naleving van het corona-protocol de ochtendzorg niet heeft gekregen op of omstreeks het tijdstip dat partijen met elkaar waren overeengekomen. In beginsel dient hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen, nagekomen te worden, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die van dien aard is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde nakoming niet mag worden verwacht. De coronacrisis was een uitzonderlijke omstandigheid die in verband met de oprukkende besmettingen was uitgegroeid tot een pandemie en een zorgelijke situatie heeft doen ontstaan. Deze toestand en het feit dat bij cliënt een vermoeden op een coronabesmetting bestond, brachten met zich mee dat cliënt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de zorgaanbieder geen ongewijzigde nakoming van de overeenkomst mocht verwachten of uitzonderingen op het corona-protocol zou maken voor individuele cliënten. Van het feit dat cliënt op een drietal dagen niet de zorg heeft ontvangen op of omstreeks de tijdstippen die partijen met elkaar hadden afgesproken, treft de zorgaanbieder dan ook geen verwijt. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.
2.
Cliënt houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor een beschadiging van de muur in de hal van zijn woning. Volgens cliënt is die beschadiging ontstaan toen de wijkverpleegkundige de box met PBM in de hal neerzette, waarbij de box tegen de muur schuurde en daarop krassen heeft veroorzaakt. De zorgaanbieder heeft betwist dat de wijkverpleegkundige de door cliënt gestelde schade heeft veroorzaakt. De teammanager wijkverpleging heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bij een huisbezoek aan cliënt de betreffende muur heeft bekeken ter plaatse waar de box door de wijkverpleegkundige volgens cliënt was neergezet, maar hij heeft geen schade aan de muur kunnen ontdekken. Wel heeft hij ter plaatse – en dat heeft cliënt niet betwist – een zwarte veeg op de muur gezien, maar deze kan zijns inziens niet zijn veroorzaakt door de box, die uit wit plastic bestond. In een geval als dit, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet vastgesteld kan worden welke van beide lezingen meer aannemelijk is dan de andere, kan het verwijt van cliënt dat gebaseerd is op zijn lezing van de feiten, in beginsel niet gegrond worden geacht. Dit niet omdat de lezing van cliënt minder geloof verdient dan die van de zorgaanbieder maar omdat een deugdelijke feitelijke grondslag ontbreekt. Dit betekent dat niet aannemelijk is geworden dat de verpleegkundige de door cliënt genoemde schade aan de muur heeft toegebracht en dat de zorgaanbieder daarvoor niet aansprakelijk kan worden gehouden. Dit klachtonderdeel acht de commissie eveneens ongegrond. Het verzoek van cliënt om hem ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding toe te kennen, dient dan ook afgewezen te worden.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van cliënt in beide onderdelen ongegrond;
– wijst het verzoek van cliënt om toekenning van een schadevergoeding af.
Aldus beslist op 14 januari 2022 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.