Zorgaanbieder heeft zich voldoende ingespannen

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 1624-4850

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De zorgaanbieder hoeft de huisarts niet persé schriftelijk te informeren. De zorgaanbieder heeft de cliënt voldoende geprobeerd te ondersteunen nadat de behandelaar was uitgevallen. Volgens de commissie heeft de zorgaanbieder de cliënt niet in de steek gelaten. De cliënt heeft geen recht op schadevergoeding.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], gemachtigde [naam] en Parnassia Groep B.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken. De behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2019 te Den Haag. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De cliënt werd vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen: mevrouw [naam], directeur zorg, mevrouw [naam], jurist, en de heer [naam], manager bedrijfsvoering.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van de cliënt door de zorgaanbieder.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is sinds februari 2015 bij de zorgaanbieder onder behandeling geweest als gevolg van een complexe Posttraumatische Stress Stoornis. De behandeling wierp zijn vruchten af. Na 13 juni 2017 kwam daar echter verandering in. Zijn behandelaar werd ziek. De cliënt heeft in eerste instantie aangegeven dat vervanging door een andere behandelaar niet nodig was. In september 2017 heeft de cliënt weer contact gezocht met de zorgaanbieder om de behandeling te continueren in verband met een terugval. De cliënt heeft echter – ondanks zijn herhaald beklag bij de regiebehandelaar – geen adequate traumabehandeling meer ontvangen. De zorgaanbieder is overeengekomen afspraken omtrent de behandeling niet (langer) nagekomen. Een overplaatsing naar een andere zorgaanbieder is niet gecommuniceerd. De zorgaanbieder heeft deze zorgaanbieder ingeschakeld terwijl bekend was dat een behandeling aldaar niet effectief was geweest. Vanwege de eerdere slechte ervaringen heeft de cliënt de afspraak met de betreffende zorgaanbieder afgezegd. Vervolgens is een omstreden advies over behandeling (EMDR) gegeven. Deze behandeling heeft niet het gewenste effect gehad. De cliënt is niet tevreden over zijn behandelaar(s) in het EMDR-traject. Bovendien zijn de tweewekelijkse gesprekken die hij in die periode had met een verpleegkundig specialist, voor hem niet ondersteunend geweest. Er zijn verder geen jaarlijkse evaluaties door de hoofdbehandelaar van de zorgaanbieder uitgevoerd. Ook de terugkoppeling naar de verwijzer (de huisarts van de cliënt) en het interne patiëntenoverleg tussen de behandelaar, de regiebehandelaar en de hoofdbehandelaar hebben niet plaatsgevonden. Personen die als begeleider meeliepen in het behandelproces, werden niet vermeld.

Door het uitblijven van de vereiste zorg is de gezondheid van de cliënt verder achteruitgegaan. Hij voelt zich in de steek gelaten door de zorgaanbieder. Door alle problemen in de uitvoering van de geneeskundige behandeling heeft hij besloten de DBC te laten sluiten en zich volledig terug te trekken uit iedere vorm van behandeling. Hij heeft geen vertrouwen meer in de geestelijke gezondheidszorg.

De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door er niet voor zorg te dragen dat geïndiceerde, specialistische zorg daadwerkelijk werd verleend. Naar zijn mening is sprake geweest van list en bedrog. De hoofdbehandelaar is bovendien haar toezegging om maandelijks contact op te nemen met de cliënt, niet nagekomen. Door het niet deugdelijk informeren van de huisarts heeft de zorgaanbieder voorts gehandeld in strijd met de dossierplicht ex artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voorafgaand aan deze procedure heeft de cliënt een aantal klachten ingediend bij de Klachtencommissie van de zorgaanbieder. De klachten zijn grotendeels afgewezen. De cliënt kan zich niet verenigen met de uitspraak van de Klachtencommissie en wenst een andersluidend oordeel van de commissie. De cliënt verzoekt de commissie om vast te stellen dat de zorgaanbieder in strijd heeft gehandeld met de artikelen 7:453 en 7:454 BW. Voorts verzoekt hij de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen voor het door hem ten gevolge van het handelen en/of nalaten van de zorgaanbieder geleden schade.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is sinds februari 2015 bij de zorgaanbieder in zorg geweest. Tot juni 2017 is de behandeling naar tevredenheid van de cliënt verlopen. In juni 2017 is de behandelaar van de cliënt ziek geworden.
Hij is hierover ingelicht, waarop hij heeft aangegeven te willen wachten totdat zij weer beter zou zijn.
Op verzoek van de cliënt zijn in september 2017 ondersteunende gesprekken gestart ter overbrugging van de afwezigheid van de behandelaar. Toen de cliënt aangaf graag verder te willen met traumagerichte behandeling, is – omdat het behandelaanbod van de zorgaanbieder voor patiënten met psychotrauma beperkt is – contact gezocht met een andere zorgaanbieder. Deze zorgaanbieder heeft de cliënt ongelukkigerwijs uitgenodigd nog voordat de zorgaanbieder het behandelvoorstel met hem heeft kunnen bespreken. De cliënt heeft de zorgaanbieder laten weten niet door de andere zorgaanbieder behandeld te willen worden. Achteraf bezien had de zorgaanbieder hem vooraf moeten vragen of hij akkoord ging met de verwijzing naar de betreffende zorgaanbieder. Van maart 2018 tot juni 2018 heeft de cliënt bij de zorgaanbieder een EMDR-behandeling gehad door een GZ-psycholoog in opleiding, alsmede (vanaf februari 2018) tweewekelijkse gesprekken met een verpleegkundig specialist. De EMDR-behandeling bleek niet goed aan te slaan. Inmiddels was ook duidelijk dat de oorspronkelijke behandelaar niet terug zou keren. De cliënt is uitgenodigd voor een gesprek over het vervolg, maar heeft daarvan afgezien. Hij heeft ook geen toestemming gegeven voor overleg met zijn huisarts. Uiteindelijk heeft hij verzocht om sluiting van zijn DBC. Op 2 oktober 2018 is de behandeling van de cliënt afgesloten.

De zorgaanbieder herkent zich niet in de verwijten van de cliënt.
De zorgaanbieder betreurt het dat de behandeling bij de oorspronkelijke behandelaar van de cliënt vanaf eind juni 2017 kwam te vervallen, maar dit is overmacht. Er is vervolgens het nodige in het werk gesteld om de cliënt alternatieven te bieden. De zorgaanbieder betwist dat afspraken niet zijn nagekomen. Afgezien van de ongelukkige gang van zaken bij de uitnodiging van de andere zorgaanbieder, is het hele traject in overleg met de cliënt gegaan. Er is geen sprake van niet nagekomen afspraken. Conform de op 22 februari 2018 gemaakte afspraak heeft de regiebehandelaar – behalve in april 2018 vanwege persoonlijke omstandigheden – maandelijks telefonisch of per e-mail contact met de cliënt gehad. Nadat de cliënt in juni 2018 had aangegeven dat verder contact per e-mail of via de gemachtigde van de cliënt moest lopen, heeft de regiebehandelaar de cliënt niet meer gebeld. Met de Klachtencommissie is de zorgaanbieder van oordeel dat de eerdere ervaringen van de cliënt met de andere zorgaanbieder en de EMDR-behandeling, niet betekenen dat deze niet opnieuw kunnen worden overwogen en geprobeerd op een ander moment in andere omstandigheden. De cliënt heeft uitdrukkelijk ingestemd met de EMDR-behandeling door de GZ-psycholoog in opleiding. De regiebehandelaar heeft in de periode waarin volgens de cliënt sprake was van tekortschietende zorg, steeds intern overlegd over het traject van alternatieve passende behandeling. De cliënt is ook frequent besproken in het teamoverleg en er is eens per jaar een bespreking geweest in het team over het behandelplan. In de periode 2015 tot 26 april 2018 is weliswaar geen schriftelijke verslaglegging aan de huisarts gestuurd over de voorgang van de behandeling, maar er is wel een aantal malen uitgebreid telefonisch contact geweest. De zorgaanbieder verzoekt de commissie de cliënt niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht met betrekking tot de vermelding van de begeleiders in het behandelproces, omdat dit een nieuwe klacht is. Subsidiair is het de zorgaanbieder niet duidelijk op wie of welke situaties de cliënt doelt. De zorgaanbieder betwist aansprakelijkheid voor de beweerdelijk door de cliënt geleden schade. De cliënt heeft de gestelde schade en het causaal verband tussen de schade en het handelen en/of nalaten van de zorgaanbieder in het geheel niet toegelicht. Aangezien geen sprake is van schending van de zorgplicht, betwist de zorgaanbieder verder dat er schade zou zijn door zijn toedoen.

De zorgaanbieder verzoekt de klachten van de cliënt ongegrond te verklaren en zijn verzoek tot schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Artikel 6 van het Reglement van de commissie bepaalt – voor zover van belang – als volgt:
1. De commissie verklaart op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk:
a. indien hij zijn klacht niet eerst volgens de wet bij de zorgaanbieder heeft ingediend, tenzij van de cliënt in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden zijn klacht eerst bij de zorgaanbieder indient;
(…)”.

Nu vast is komen te staan dat de cliënt zijn in het vragenformulier onder 4.5 (nummer 8.) vermelde klacht met betrekking tot de vermelding van begeleiders in het behandelproces niet eerst bij de zorgaanbieder heeft ingediend en de commissie niet is gebleken van omstandigheden waaronder dit niet van hem kon worden gevergd, zal de commissie de cliënt niet-ontvankelijk verklaren in deze klacht. De zorgaanbieder heeft erkend dat de verwijzing naar de andere zorgaanbieder niet goed is verlopen. In dat opzicht is de klacht van de cliënt dan ook gegrond.

Ten aanzien van de overige klachten stelt de commissie voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en cliënt dient daarvan nadeel te hebben ondervonden. De commissie dient concreet de vraag te beantwoorden of verantwoorde zorg is verleend op basis van goed zorgverlenerschap.
Dit zorgverlenerschap dient patiëntgericht te zijn en afgestemd op de reële behoefte van de cliënt.
De commissie stelt vast dat de cliënt voorafgaand aan deze procedure een klacht heeft ingediend bij de Klachtencommissie van de zorgaanbieder. Anders dan de Klachtencommissie is de commissie van oordeel dat de klacht van de cliënt met betrekking tot de informatie aan de huisarts ongegrond is. Met de zorgaanbieder is de commissie van oordeel dat het informeren van de huisarts niet persé schriftelijk hoeft plaats te vinden. De zorgaanbieder heeft gedocumenteerd gesteld dat in de periode 2015 tot 26 april 2016 een aantal keren uitgebreid telefonisch contact met de huisarts heeft plaatsgevonden. Dit acht de commissie voldoende. Voor het overige volgt de commissie de overwegingen van de Klachtencommissie en maakt het oordeel van de Klachtencommissie tot het hare. Met de Klachtencommissie is de commissie dan ook van oordeel dat de zorgaanbieder niet tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De commissie kan zich voorstellen dat het voor de cliënt vervelend is geweest dat zijn behandelaar ziek is geworden en uiteindelijk niet bij de zorgaanbieder is teruggekeerd, maar dit kan de zorgaanbieder niet worden verweten. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder voldoende inspanningen heeft verricht om de cliënt na het uitvallen van de behandelaar toch steunend contact te blijven bieden. Van een in de steek laten van de cliënt is de commissie niet gebleken.

Gelet op het voorgaande zal de commissie de door de cliënt verzochte schadevergoeding afwijzen, nog afgezien van het feit dat het causaal verband tussen de door de cliënt gestelde schade en het handelen of nalaten van de zorgaanbieder onvoldoende is aangetoond. Voor zover de klachten van de cliënt al zouden zijn toegenomen, is niet vast komen te staan dat dit het gevolg is van het handelen of nalaten van de zorgaanbieder. Bovendien geldt dat de gestelde schade op geen enkele wijze is onderbouwd.

Nu de klacht gedeeltelijk gegrond zal worden verklaard, ziet de commissie wel aanleiding de zorginstelling te veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van
€ 52,50. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht met betrekking tot de vermelding van begeleiders in het behandelproces;
– verklaart de klacht van de cliënt met betrekking tot de verwijzing naar de andere zorgaanbieder gegrond;
– verklaart de overige klachten van de cliënt ongegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 dient te vergoeden;
– wijst de door de cliënt verzochte schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit
de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer drs. D.J.L. Jonker en mevrouw S.R. de Moor-Bullinga, leden, bijgestaan door mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, plaatsvervangend secretaris, op 5 november 2019.