Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (Immateriele) schadeZorgvuldigheid
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
192386/202261
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Klaagster heeft een klacht ingediend inzake de verzorging van cliënte door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder weigert om schriftelijk te reageren. De zorgaanbieder heeft laten weten tijdens de feestdagen van 2020 en 2021 niet gevierd konden worden in verband met de toen vigerende coronamaatregelen. De commissie is van oordeel dat het beleid van de zorgaanbieder zorgvuldig was. Wat betreft de maandelijkse bijdrage van € 15,- ten behoeve van de bewoners, overweegt de commissie als volgt. Het betreft een vrijwillige bijdrage en de zorgaanbieder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat die bijdrage daadwerkelijk aan de bewoners is besteed. De klacht is ongegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: klaagster), nabestaande van [naam], (hierna te noemen: cliënte)en
Stichting Zorgwaard, gevestigd te Puttershoek
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2023 te Den Haag.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Klaagster werd ter zitting ondersteund door [naam].
De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], [naam] en [naam].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de zorgverlening aan cliënte tijdens de feestdagen in de coronaperiode.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.
Klaagster heeft bij de zorgaanbieder een klacht ingediend over de verzorging en het welzijn van cliënte gedurende haar verblijf bij Zorgwaard tijdens de feestdagen in de jaren 2020 en 2021. Zij heeft met de zorgaanbieder inhoudelijke gesprekken gevoerd over haar klacht, maar de zorgaanbieder weigert om ten aanzien van haar klacht een schriftelijke reactie te geven en tot een formeel oordeel te komen. De zorgaanbieder legt in haar schrijven aan klaagster de nadruk op hoe procesmatig met haar klacht is omgegaan. Verder lijkt dit schrijven volledige coulance richting klaagster te betrachten. De realiteit is echter anders. De coulance van het in gesprek blijven gaan met elkaar, tot en met dit schrijven aan toe, is niet wat het lijkt.
Klaagster wil weten welke aanpassingen er zijn gedaan en welke verbetering er zijn doorgevoerd door de zorgaanbieder met betrekking tot de door haar aangedragen zaken, waarom aangedragen verbeteringen en aanpassingen niet konden worden doorgevoerd in 2021 en wat de zorgaanbieder vindt van hetgeen waarin ze cliënte onnodig en onrechtmatig tekort hebben gedaan. Voorts wil klaagster weten wat de zorgaanbieder zichzelf en op welke wijze aanrekent en hoe dit in de toekomst te voorkomen.
Klaagster eist dat de zorgaanbieder in de toekomst aan de minimale eisen van te leveren zorg en welzijn gaat voldoen.
Klaagster vordert van de zorgaanbieder een schadevergoeding van € 300,–. Cliënte heeft drie jaar bij Zorgwaard gewoond. Maandelijks betaalde klaagster € 15,00 extra voorzieningenverstrekking. Dit heeft zij op 1 januari 2022 gestopt. Cliënte woonde in een woning met zeven bewoners waarvoor een extra voorzieningenverstrekking van € 105,00 per maand binnenkwam (ervan uitgaande dat iedereen betaalde). Cliënte is in de periode van 11 november 2019 tot 1 januari 2021 één keer met de bewoners uit die woning op stap geweest. Lopend! Naar de kerstmarkt waar ze een kop chocomel en poffertjes kreeg. Van 1 januari 2021 tot en met 14 juli 2022 is cliënte niet één keer op stap geweest met haar medebewoners.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Naar aanleiding van de klacht over het welzijn van de bewoners van de zorginstelling rondom de feestdagen in de jaren 2020 en 2021 zijn de eerstverantwoordelijke verzorgende en de zorgmanager met klaagster in gesprek geweest. In een later stadium zijn ook de manager intramurale zorg en de onafhankelijke klachtenfunctionaris bij de klachtafhandeling betrokken.
De jaren 2020 en 2021 zijn voor de verpleeghuiszorg in verband met de vigerende COVID-maatregelen zeer moeilijke jaren geweest. De voorstellen die klaagster destijds deed met betrekking tot het vieren van de feestdagen zijn destijds beoordeeld; de zorgaanbieder was van mening dat hieraan geen gevolg kon worden gegeven gezien de beperkende coronamaatregelen.
De missie van de zorgaanbieder is het actief bij te dragen aan de kwaliteit van leven van de cliënten. Zij betreurt het dat zij hier in de beleving van de cliënte niet aan voldoet. Soms komen de verwachtingen van cliënten en hun naasten niet overeen met dat wat in de mogelijkheden van de organisatie ligt.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder in de periode dat de coronamaatregelen van toepassing waren in het verpleeghuis heeft gehandeld zoals redelijke handelende en redelijk bekwame zorgaanbieders in dezelfde omstandigheden zouden hebben gehandeld. Bij de beoordeling van de klacht dient de commissie uit te gaan van de situatie die toen geldend was.
Ter zitting heeft de commissie het volgende vastgesteld.
Klaagster heeft aangegeven dat de kerstdagen in 2020 zeer sober zijn gevierd. De familie mocht niet aanwezig zijn bij het kerstdiner, de koffie werd geserveerd in wegwerpbekers en het eten was niet feestelijk. Om deze situatie in 2021 te voorkomen heeft klaagster voorstellen gedaan, met betrekking tot de viering van de feestdagen voor de cliënten, maar de zorgaanbieder wilde hier niets van weten. Klaagster verwijt de zorgaanbieder met twee maten te meten. Op sommige locaties zijn de festiviteiten wel doorgegaan en zijn ook tussendoor evenementen voor cliënten georganiseerd. Op de locatie van cliënte heeft geen enkele activiteit plaatsgevonden.
De zorgaanbieder heeft het volgende gesteld. Zij verleent zorg aan 400 cliënten. Naast een centrale locatie beheert de zorgaanbieder 50 woningen waar cliënten in kleine groepen woonachtig zijn. Tijdens de coronaperiode diende de zorgaanbieder zich te houden aan de maatregelen die landelijk waren afgekondigd. De zorgaanbieder heeft in deze periode twee coronateams geformeerd, te weten een coördinatieteam, bestaande uit medewerkers, afgevaardigden van de cliëntenraad en de ondernemingsraad en een coronadeskundigenteam, die adviseerden vanuit geneeskundig oogpunt. Deze twee teams kwamen zeer regelmatig bij elkaar en hebben in de coronaperiode het beleid, onder meer met betrekking tot het inrichten van activiteiten voor de verschillende doelgroepen, in die periode afgestemd.
De zorgaanbieder heeft aangegeven dat haar beleid met betrekking tot het vieren van de feestdagen met familie niet eenduidig was. Cliënten met een lichamelijke beperking konden familie ontvangen en samen eten omdat zij begrepen wat de coronamaatregelen inhielden: onderling afstand houden en mondkapje op en dergelijke. Voor cliënten met dementie waren deze maatregelen volstrekt niet duidelijk en werd daarom een stringenter beleid gevoerd, juist ter bescherming van henzelf. Omdat er sprake was van een golfbeweging in het aantal coronabesmettingen en daarmee de maatregelen door hogerhand telkens werden bijgesteld heeft het lang geduurd voordat de beperkingen zijn opgeheven.
Het is niet zo dat niet naar de suggesties van klaagster is geluisterd. Cliënte verbleef in een groepswoning voor demente patiënten. Voor deze zeer kwetsbare groep golden tijdens de feestdagen strengere maatregelen en kon familie niet bij het kerstdiner aanwezig zijn. Wat klaagster voor ogen had was op dat moment niet mogelijk.
De commissie overweegt dat de coronacrisis een uitzonderlijke omstandigheid was die in verband met de oprukkende besmettingen was uitgegroeid tot een pandemie en een zorgelijke situatie heeft doen ontstaan in de verpleeghuizen in het algemeen. Er was onvoldoende kennis over corona en met name kwetsbare ouderen liepen de meeste kans op besmetting op, veelal met fatale afloop. Om die reden zijn van overheidswege strenge maatregelen geadviseerd.
Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder haar beleid met betrekking tot de viering van de feestdagen in deze periode binnen haar organisatie zorgvuldig, met inspraak van de cliëntenraad en haar medewerkers, afgestemd op de landelijke afspraken en daarbij voor zover mogelijk per locatie gekeken wat mogelijk was met betrekking tot het houden van afstand, het dragen van een mondkapje en dergelijke. Naar het oordeel van de commissie kan niet worden vastgesteld dat de zorgaanbieder de locatie waarin cliënte verbleef stelselmatig heeft achtergesteld ten opzichte van andere locaties. De commissie zal dit klachtenonderdeel ongegrond verklaren. Overigens merkt de commissie op dat, nu de coronaepidemie voorbij is, de zorgaanbieder heeft aangegeven dat de feestdagen weer worden gevierd zoals gebruikelijk was voor de coronaperiode.
Klaagster betaalde € 15,– per maand als een extra bijdrage voor uitjes. Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat zij dit geld niet heeft besteed aan extra activiteiten voor cliënte. Cliënte is nergens naar toe geweest in die periode. De zorgaanbieder heeft ter zitting gesteld dat deze vrijwillige bijdrage wordt gebruikt voor iets extra’s bij de thee, overige versnaperingen en muziek. De groep waartoe cliënte behoorde bevindt zich in het laatste stadium van dementie en zij hebben minder behoefte aan prikkels omdat die voor hen onrust veroorzaken.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder voldoende heeft onderbouwd dat de vrijwillige bijdrage wel degelijk aan iets extra’s voor cliënte en haar medebewoners is besteed en waarom bepaalde activiteiten voor deze doelgroep niet meer haalbaar zijn. De commissie begrijpt dat klaagster graag gezien had dat er voor haar moeder activiteiten zouden worden geregeld, echter een verpleeghuis kan niet worden vergeleken met een bejaardentehuis van voorheen. Gelet op het zorg-zwaartepakket van haar cliënten (in het laatste stadium van dementie) zijn activiteiten buiten het huis veelal niet meer mogelijk en wenselijk.
De commissie zal ook deze klacht niet gegrond verklaren.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in haar zorgverlening aan cliënte komt de commissie niet meer toe aan de beoordeling van de schadevordering.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond en wijst de vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 17 april 2023.