Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
27298/33911
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Op een gesloten afdeling voor demente personen vindt een ongeval met een tillift plaats, waardoor de cliënte komt te overlijden. Hierover is bij de zorgaanbieder geklaagd, waarna deze klacht door de zorgaanbieder is afgehandeld. Aan de klagers is een vergoeding op grond van de Wet Vergoeding Affectieschade toegekend. Bij de klagers is toch onvrede en frustratie blijven bestaan. De klagers willen een nader onderzoek naar het verloop van het ongeval en een ongecensureerd rapport. De commissie is niet bevoegd hierover te beslissen. Verder wordt een aanvullende schadevergoeding op grond van de Wet Vergoeding Affectieschade gevraagd. Deze vergoeding kan niet worden toegewezen, omdat niet nogmaals voor één zelfde geval een schadevergoeding kan worden toegewezen. Tot slot willen de klagers een tegemoetkoming in de behandelingskosten. Deze vergoeding is niet toewijsbaar, omdat ieder zijn eigen behandelingskosten draagt. De commissie beslist dat de klagers geen belang hebben bij een uitspraak.
Volledige uitspraak
In het geschil
De nabestaanden van [naam cliënte], [naam klagers], beiden wonende te [naam woonplaats], gemachtigde: [naam gemachtigde]
en
Stichting Liberein, gevestigd te Enschede (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat de zorgaanbieder door het secretariaat van de commissie nog niet om een reactie is gevraagd omdat de commissie eerst dient vast te stellen of klagers in hun klacht ontvankelijk zijn.
De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennis genomen van de overgelegde stukken. De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
Klagers stellen dat in verband met het onzorgvuldig handelen met een tillift door een verpleegkundige werkzaam bij de zorgaanbieder, cliënte op 16 april 2019 is komen te overlijden. Omdat de toedracht van dit handelen tot op de dag van vandaag onduidelijk is gebleven wensen klagers hierover meer duidelijkheid te krijgen. Vanwege het overlijden van cliënte worden (aanvullende) financiële vorderingen gedaan.
Standpunt van klagers
Cliënte is op 16 april 2019 overleden na een ongeval met een tillift. Zij verbleef bij de zorgaanbieder in een gesloten afdeling wegens dementie. In het schouwrapport van de GGD wordt beschreven dat cliënte uit de tillift zou zijn gevallen door het losraken van een band, waarbij het frame tegen haar voorhoofd is geslagen. De lift werd op dat moment bediend door een verpleegkundige werkzaam voor de zorgaanbieder.
In strijd met het geldende protocol werkte deze verpleegkundige alleen, terwijl is voorgeschreven dat deze werkzaamheden uitgevoerd moeten worden door 2 verpleegkundigen.
In het schouwverslag wordt gesproken over een brilhaematoom. Op een foto van cliënte die na het ongeval is gemaakt kan blijken dat sprake was van een zeer ernstig hoofdletsel hetgeen is bevestigd door de uitvaartondernemer.
De zorgaanbieder is bij brief d.d. 27 mei 2019 aansprakelijk gesteld (ex artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek) en de zorgaanbieder heeft deze ook erkend. Hierna is namens de zorgaanbieder de claim van klagers vlot, coulant en keurig afgewikkeld. Aan klagers werd onder meer een vergoeding toegekend op grond van de Wet Vergoeding Affectieschade als ook een schadevergoeding voor niet de gedekte kosten door de verzekering van de uitvaart.
Echter bij klagers is toch veel frustratie en onvrede blijven bestaan. De oorzaak is dat nooit de exacte toedracht van het ongeval is opgehelderd, omdat door de hiervoor genoemde verpleegkundige een toedracht is geschetst, waarvan vast staat dat die niet juist is. Dit is erkend in een mail namens zorgaanbiedergericht aan klagers van 14 augustus 2019.
Doordat deze verpleegkundige weigert de ware toedracht te vertellen, zijn klagers nog niet toegekomen aan werkelijke rouwverwerking na het verlies van hun moeder en de dramatische wijze waarop zij het leven heeft gelaten.
Daar komt bij dat klagers geen afschrift hebben kunnen krijgen van het rapport dat door de calamiteitencommissie is opgesteld over de wijze waarop cliënt is overleden. Zij hebben het wel mogen inzien, maar zij willen een afschrift zodat ze het rustig kunnen overlezen.
Bij lezing hebben klagers geconstateerd dat in dit rapport, zoals dat is verzonden aan de Inspectie voor de Gezondheidzorg, onjuistheden staan vermeld. Ook dat draagt niet bij aan het tot stand brengen van rust voor klagers en de rouwverwerking.
Klagers vorderen in het geschil dat
1. nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige wordt gedaan naar de toedracht rond het ongeval van cliënte. Daarbij dient tevens te worden onderzocht welke maatregelen zijn genomen door de zorgaanbieder ter voorkoming van herhaling van dit soort ongevallen en naar de positie van de betrokken verpleegkundige van de zorgaanbieder;
2. aan hen een volledige en ongecensureerde kopie wordt verstrekt van het rapport dat door de Calamiteiten Commissie is opgesteld met betrekking tot het onderhavige ongeval en zoals dat aan de Inspectie Gezondheidszorg is verzonden;
3. de zorgaanbieder zal worden opgedragen aanvullende schadevergoeding uit te keren aangezien één van de klagers zijn tweede bloemenzaak van de hand heeft moeten doen omdat hij door de gang van zaken en de daardoor ontstane stress en psychische klachten bij hem zelf en zijn echtgenote niet in staat was deze aan te houden;
4. de zorgaanbieder zal worden verplicht de vergoeding van de kosten rechtsbijstand die deze onderhavige zaak met zich brengt ten bedrage van € 2.420,– aan klagers te betalen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie dient primair te beoordelen of de klagers ontvankelijk zijn in hun klacht.
Voor deze beoordeling is leidend het reglement van de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg.
De commissie stelt vast dat de verpleegkundige ten tijde van het ongeval werkzaam was bij de zorgaanbieder zodat het geschil zich slechts kan richten op de zorgaanbieder en niet op de individuele verpleegkundige. De commissie stelt op grond van de inhoud van het dossier verder vast dat de zorgaanbieder de inhoud van de klacht heeft erkend en dat voorts ook sprake is geweest van een uitkering op grond van de Wet Affectieschade.
De commissie overweegt dat zij ten aanzien van de vorderingen 1 (instellen van een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige) en 2 (het verstrekken van een kopie van het calamiteitenrapport dat is opgemaakt voor de inspectie), op grond van het reglement, niet bevoegd is om hier een oordeel over te geven.
Onder punt 3 van de hiervoor genoemde vordering verzoeken klagers om een aanvullende schadevergoeding aangezien één van de klagers zijn tweede bloemenzaak van de hand heeft moeten doen vanwege psychische klachten die hij en zijn echtgenote hebben gekregen als gevolg van het overlijden van zijn moeder.
De commissie overweegt in de eerste plaats dat vermogensschade, als gevolg van het sluiten van een bloemenzaak, niet valt onder “nadeel van naasten” zoals geformuleerd in de Wet Affectieschade. Deze schade, die overigens op geen enkele wijze is onderbouwd, komt niet in aanmerking voor vergoeding op grond van voornoemde wet.
Voor zover de klagers met de vordering hebben beoogd dat het nadeel, te weten de psychische klachten van klager die hebben geleid tot het sluiten van de bloemenzaak, niet in de toegewezen affectieschade is inbegrepen en dus kennelijk niet is uitbetaald door zorgaanbieder naar aanleiding van de door klagers uitgebrachte en reeds betaalde aansprakelijkheidstelling overweegt de commissie als volgt.
De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of een aanvullend verzoek tot schadevergoeding op grond van de Wet Affectieschade kan worden toegewezen indien een vergoeding op basis van een eerdere aansprakelijkheidstelling door klagers vanwege hetzelfde ongeval door een zorgaanbieder is uitgekeerd.
De commissie komt tot het oordeel dat in dit geval die aanvullende schadevergoeding op basis van de Wet Affectieschade, niet door de commissie kan worden toegewezen, ook niet na een reeds erkende aansprakelijkheid door de zorgaanbieder. Naar het oordeel van de commissie kan niet nogmaals een uitkering op basis van de Wet Affectieschade naar aanleiding van eenzelfde incident door dezelfde betrokkenen worden opgelegd.
Onder punt 4 van voornoemde vordering verzoeken klagers om de zorgaanbieder te verplichten de vergoeding van de kosten rechtsbijstand die deze onderhavige zaak met zich brengt ten bedrage van € 2.420,– aan klagers te betalen.
Ingevolge artikel 20 van het reglement komen de door partijen ter zake van de behandeling van het geschil gemaakte kosten voor hun eigen rekening, tenzij de commissie in bijzondere gevallen anders bepaalt. Hiervan is naar het oordeel van de commissie niet gebleken.
Concluderend komt de commissie tot het oordeel dat de zorgaanbieder de klacht van klagers in een eerdere aansprakelijkheid reeds heeft erkend en dat de bij de commissie ingediende, daaraan ten grondslag liggende, (financiële) vorderingen niet voor toewijzing vatbaar zijn. Gelet hierop hebben klagers geen belang in een uitspraak van de commissie en verklaart de commissie klagers ambtshalve, onder verwijzing naar artikel 5 sub e van het reglement, niet ontvankelijk in dit geschil.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart klagers niet ontvankelijk in het geschil.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 10 juli 2020.