Zorgaanbieder heeft kaak cliënt onnodig verwijderd

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Immateriele) schadeSchade    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 193583/203739

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt verwijt de zorgaanbieder een medische fout te hebben gemaakt. De commissie stelt vast dat de kaakchirurg tijdens de behandeling een fout heeft gemaakt door alle elementen in de onderkaak onnodig te verwijderen. Ook is er een verband tussen de fout van de kaakchirurg en de schade die de cliënt heeft opgelopen. De commissie wijst een materiële schadevergoeding toe voor de kosten van de herstelbehandelingen en een immateriële schadevergoeding toe vanwege de pijn die cliënt heeft geleden.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)
gemachtigde: [naam] [naam advocatenkantoor]

en

Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2023 te Utrecht.

Partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunt toegelicht. De cliënt werd daarbij bijgestaan door zijn dochter die voor hem als (niet beëdigd) tolk/vertaler optrad. Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], jurist.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de medische fout van de kaakchirurg van de zorgaanbieder. Bij een behandeling tot het verwijderen van de elementen in de bovenkaak van de cliënt heeft de kaakchirurg eveneens alle elementen uit de onderkaak verwijderd. De zorgaanbieder heeft de fout erkend en de aansprakelijkheid bevestigd maar de cliënt kan zich niet vinden in de hoogte van de geboden vergoeding.

Standpunt van de cliënt
De cliënt onderging een behandeltraject bij zijn tandarts voor de revisie van zijn gebit. Voor de bovenkaak werd hem een volledige prothese aangeraden. Voor de elementen in de onderkaak werd het paroprotocol ingezet waarna een gedeeltelijke prothese zou worden vervaardigd. Voor de extractie van de elementen in de bovenkaak werd de cliënt door zijn tandarts verwezen naar de kaakchirurg van de zorgaanbieder. De cliënt heeft op 3 december 2019 een bezoek gebracht aan de kaakchirurg en er werd een vervolgafspraak voor de extractie gemaakt op 24 december 2019. De cliënt heeft de kaakchirurg voorafgaand aan de extractie op 24 december 2019 de tijdelijke voorzieningen getoond die de tandarts hem had meegegeven. Voor de onderkaak betrof dit een gedeeltelijke prothese. De cliënt werd verdoofd en de kaakchirurg heeft de extracties uitgevoerd. Tot verbijstering van de cliënt bleek na afloop van de ingreep dat de kaakchirurg niet alleen de elementen in zijn bovenkaak maar tevens die in de onderkaak had verwijderd waarvoor de cliënt juist een intensieve behandeling bij de tandarts had ondergaan. De daarop volgende herstelperiode was zeer zwaar. De cliënt is diabetespatiënt waardoor zijn genezingsproces moeizamer is.

De cliënt kon twee maanden lang niet kauwen en daardoor nauwelijks eten. De kaakchirurg heeft de fout erkend en in het klachtentraject is de hoogte van de schadevergoeding voor de cliënt besproken. De zorgaanbieder heeft de cliënt een bedrag van € 2.000,– aangeboden maar de cliënt is van mening dat hiermee geenszins de kosten van de materiele (implantaten en vaste voorzieningen) en immateriële schade (pijn en gezondheidsschade) die hij heeft geleden en de kosten van juridische bijstand worden gedekt. De cliënt verlangt een vergoeding van € 10.000,– van de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder
Vooraf merkt de zorgaanbieder op dat hij zich realiseert dat de medische behandeling een grote impact heeft gehad op de cliënt. De zorgaanbieder betreurt dit ten zeerste.

De cliënt heeft een langdurig traject bij de tandarts doorlopen alvorens hij in 2019 in het ziekenhuis van de zorgaanbieder kwam. In het tandheelkundig dossier van de cliënt worden herhaaldelijk opmerkingen gemaakt over de matige conditie van zijn gebit.

De kaakchirurg heeft de cliënt op 3 december 2019 op de polikliniek ontvangen naar aanleiding van de doorverwijzing van zijn tandarts voor de extractie van zijn bovengebit. Uit het door de kaakchirurg uitgevoerde intra orale onderzoek bleek sprake te zijn van “vergevorderde parodontitis boven- en onderkaak en veel mobiele elementen en diepe pockets”. Met de cliënt werd een vervolgafspraak gemaakt voor de extractie op 24 december 2019. Op het spreekuuroverzicht van 24 december 2019 stond abusievelijk alleen “TE” (totale extractie) in plaats van “TE boven” vermeld, waarop de kaakchirurg ook de gebitselementen in de onderkaak heeft verwijderd.

De zorgaanbieder heeft de aansprakelijkheid erkend en klager een schadevergoeding aangeboden van € 2.000,– exclusief een bedrag van € 750,– voor de kosten van rechtsbijstand. Deze tegemoetkoming was bedoeld als een vergoeding voor de schrik en het ongemak dat de cliënt heeft gehad en kon worden aangewend voor de eigen bijdrage voor de kosten van een klikgebit. De cliënt heeft dit aanbod niet geaccepteerd en verlangt een vergoeding van € 10.000,– met welk bedrag de zorgaanbieder zich niet kan verenigen.

De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen de erkende tekortkoming in de nakoming van de behandelingsovereenkomst en de door de cliënt gestelde schade. De dentitie van de cliënt kon vóór het abusievelijk verwijderen van de elementen in de onderkaak reeds als verloren worden beschouwd. De cliënt had een slechte mondhygiëne en er was sprake van vergevorderde parodontitis. Het verwijderen van de nog aanwezige elementen in de onderkaak heeft er alleen voor gezorgd dat de extractie met maximaal een jaar is vervroegd. De schade die de cliënt heeft geleden is daarmee beperkt tot de eerdere aanschaf van een kunstgebit. De kosten van een prothese voor de onderkaak zullen voor de cliënt ongeveer € 1.000,– bedragen (eigen risico en eigen bijdrage). De cliënt heeft de wens geuit om in aanmerking te komen voor (kostbare) implantaten met vaste prothetische constructies. De zorgaanbieder is van mening dat een dergelijke voorziening niet geschikt is voor de cliënt omdat er, gelet op zijn mondgezondheid, een grote kans bestaat dat implantaten afgestoten zullen worden. De cliënt heeft tevens om toekenning van een immateriële schadevergoeding gevraagd, die (psychische) schade is echter niet onderbouwd. De zorgaanbieder is bereid zijn aanbod van € 2.000,– en € 750,– te herhalen. De zorgaanbieder is van mening dat dat aanbod alleszins redelijk is.

Beoordeling van het geschil
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen de cliënt en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige
behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener – in dit geval de kaakchirurg – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen. Daarbij moet de hulpverlener handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de medische wetenschap, richtlijnen en protocollen. Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt. De commissie dient te onderzoeken of de kaakchirurg bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.

Vaststaat dat de kaakchirurg bij de behandeling van de cliënt op 24 december 2019 een fout heeft gemaakt. De kaakchirurg heeft naast alle elementen in de bovenkaak van de cliënt ook alle elementen in de onderkaak verwijderd hoewel dit niet door de tandarts van de cliënt was verzocht en de kaakchirurg na afloop van het poliklinisch consult op 3 december 2019 zelf met de cliënt een vervolgafspraak had gemaakt voor slechts een “TE boven” (totale extractie bovenkaak). De zorgaanbieder heeft de fout erkend. De zorgaanbieder is hiermee toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn uit de behandelingsovereenkomst met de cliënt voortvloeiende zorgplicht.

De commissie verwerpt het verweer van de zorgaanbieder dat er geen causaal verband zou bestaan tussen de tekortkoming van de zorgaanbieder en de schade van de cliënt. De zorgaanbieder heeft immers niet alleen de fout maar eveneens de aansprakelijkheid voor die fout erkend. Alleen al om die reden staat het causale verband tussen de tekortkoming van de zorgaanbieder en de door de cliënt geleden schade vast. In geschil is slechts de hoogte van het bedrag aan schadevergoeding dat de cliënt toekomt. De cliënt wacht een lang traject van tandheelkundige behandelingen om goed passende prothesevoorzieningen voor hem te kunnen laten maken welke voorzieningen met regelmaat zullen moeten worden aangepast. De commissie gaat voorbij aan het standpunt van de zorgaanbieder dat de cliënt ‘toch al een slecht gebit zou hebben gehad’ en een extractie van de elementen in de onderkaak binnen een jaar onafwendbaar zou zijn. De tandarts van de cliënt heeft dit immers schriftelijk tegengesproken en verklaard dat de elementen met een goede tot redelijke prognose recent waren behandeld volgens het ‘paroprotocol’ om het gebit zo lang mogelijk te behouden.

De commissie is van oordeel dat de cliënt een vergoeding toekomt voor de materiële schade die hij heeft geleden ten bedrage van € 3.000,–, bestaande uit de kosten van herstelbehandelingen (implantaten en een klikgebit of andere voorziening en aanpassingen daarvan voor nu en in de toekomst) die hij zal moeten maken en de kosten van juridische bijstand. Daarnaast is de commissie van oordeel dat de cliënt een vergoeding toekomt voor de immateriële schade die hij heeft geleden. De cliënt heeft immers door toedoen van de zorgaanbieder vele maanden pijn geleden en niet of nauwelijks kunnen eten. Voorts is hem door toedoen van de chirurg de kans op een stevig fundament voor een voorziening in de onderkaak ontnomen, waarmee zijn gezondheid negatief is beïnvloed. De commissie acht een bedrag van € 4.000,– wat dat betreft redelijk en billijk, zodat zij dat bedrag zal toewijzen.

Omdat de klacht gegrond is, zal de commissie voorts bepalen dat de zorgaanbieder het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 52,50 aan hem dient te vergoeden. In totaal is de zorgaanbieder daarmee een bedrag van € 7052,50 aan de cliënt verschuldigd. De commissie merkt nog op dat bagatelliserende opmerkingen van de zorgaanbieder als “abusievelijk is de onderdentitie verwijderd”, “de ingreep is lege artis en zonder complicaties uitgevoerd” en “de gestelde schade is het gevolg van de eigen gebitstoestand” geen recht doen aan de grove medische fout die in het ziekenhuis van de zorgaanbieder is gemaakt. Van een professionele organisatie als de zorgaanbieder mag naast een ruiterlijke erkenning van de gemaakte fout een begripvollere en respectvollere houding voor de situatie en positie van de cliënt worden verwacht.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak een vergoeding van € 7052,50 aan de cliënt dient te betalen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer dr. F.J.M. Disch en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 22 mei 2023.