Zorgaanbieder heeft dochter cliënte niet geslagen

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Osteopathie    Categorie: bejegening    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 93766/151935

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De dochter van de cliënte was onder behandeling bij de zorgaanbieder. De cliënte stelt dat de zorgaanbieder haar dochter op het hoofd heeft geslagen, omdat zij niet stil lag op de behandeltafel.

Volgens de zorgaanbieder maakte de dochter van de cliënte een onverwachte beweging met haar arm, waardoor de zorgaanbieder schrok en achteruit deinsde. Hij heeft daarna de handvatting aan het hoofd direct hersteld door zijn hand opnieuw op het hoofd van het kind te leggen, mede om te voorkomen dat het kind van de behandeltafel zou vallen.

Naar het oordeel van de commissie ontbreekt er bewijs voor de stellingen van de cliënte. Mede gezien het feit dat de beschreven behandeling van handoplegging niet ongebruikelijk is in de osteopathie, kan de commissie niet tot de conclusie komen dat de klacht van de cliënte gegrond is.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Cliënte], wettelijk vertegenwoordiger van [naam dochter], wonende te [plaatsnaam]

en

Osteopathie Van Eijck, gevestigd te Berkel-Enschot

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Osteopathie (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022 te Breda.

Partijen hebben op voorhand aangegeven geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting. Zij zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil ziet op een incident dat zich tijdens de behandeling van de dochter van de cliënte heeft voorgedaan.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De dochter van de cliënte, [naam dochter], is gediagnosticeerd met autisme en een spraak- en taalachterstand. Zij heeft zich onder behandeling van de zorgaanbieder gesteld. Tijdens de behandeling op 7 april 2021 lag zij niet stil op de behandeltafel. De cliënte stelt dat de behandelaar [naam dochter] geagiteerd met vlakke hand op de rechterkant van haar voorhoofd heeft geslagen, waarna een rode plek ontstond. De cliënte was hiervan zeer ontdaan en verliet hierop direct samen met haar dochter de behandelkamer. Zij stelt dat [naam dochter] een trauma heeft opgelopen en zij vordert een immateriële schadevergoeding van € 20.000,–.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Tijdens de behandeling op 7 april 2021 was [naam dochter] erg onrustig. Op een gegeven moment maakte ze een zwaaiende beweging met haar arm en raakte de behandelaar in het gezicht. Hij deinsde daardoor achteruit en verloor daarbij de handvatting aan het hoofd. Om deze te herstellen heeft de behandelaar zijn rechterhand weer snel teruggelegd. Wellicht heeft deze beweging er voor de cliënte ‘snel’ uitgezien, maar hij stelt dat hij [naam dochter] niet op haar hoofd heeft geslagen. [Naam dochter] huilde namelijk niet en reikte niet naar haar hoofd. Zij maakte oogcontact met de behandelaar, lachte vriendelijk naar hem en liep naar de spelcomputer om daar verder te spelen. Er was geen sprake van mishandeling noch van verwijtbaar onzorgvuldig handelen. De behandelaar heeft gehandeld als een goed hulpverlener door de handvatting te herstellen toen hij deze was verloren. De behandelaar is van mening dat de aansprakelijkheid ontbreekt. Hij verzoekt dan ook de klacht ongegrond te verklaren en de gevorderde schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie stelt aan de hand van de overgelegde stukken het volgende vast. [Naam dochter] heeft zich onder behandeling gesteld van de zorgaanbieder. Zij had reeds twee behandelingen ondergaan toen de derde behandeling plaatsvond tijdens welke het incident zich voordeed. Bij de behandeling heeft de behandelaar één hand onder het hoofd, en één hand op het voorhoofd van [naam dochter] gelegd om haar te stabiliseren. De behandelaar keek naar het gebit en het gehemelte van [naam dochter], toen zij onrustig werd en een onverwachte beweging maakte.

Vanaf dat moment lopen de visie van de cliënte en die van de behandelaar uiteen. Volgens de behandelaar heeft hij zijn hand met een snelle beweging op het voorhoofd van [naam dochter] teruggeplaatst met de bedoeling de behandeling voort te zetten en te voorkomen dat [naam dochter] van de behandeltafel zou vallen. Na deze handeling reikte [naam dochter] volgens de behandelaar niet naar haar hoofd, maakte zij vriendelijk oogcontact met hem en ging zij spelen. Volgens de cliënte was de behandelaar geagiteerd en gaf hij [naam dochter] ten onrechte een klap op haar voorhoofd, waarna roodheid ontstond. De cliënte stelt dat zij hiervan geschrokken was en direct met haar dochter de behandelruimte heeft verlaten.

De cliënte is zeer stellig en verwijt de behandelaar de feiten om te draaien. De commissie is echter van oordeel dat de lezing van de behandelaar niet op voorhand als onaannemelijk kan worden bestempeld. Hierbij betrekt de commissie het feit dat de beschreven behandeling van handoplegging niet ongebruikelijk is in de osteopathie. Daarnaast heeft de cliënte haar stelling niet onderbouwd door bijvoorbeeld een foto van het (roodgekleurde) voorhoofd van [naam dochter] over te leggen. Aangezien de cliënte de klacht heeft ingediend, lag het wel op haar weg om deze gedegen te onderbouwen. Nu niet kan worden vastgesteld wat er feitelijk is gebeurd, kan de commissie niet anders dan oordelen dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht ongegrond;

wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding af.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Osteopathie, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer H. Hameleers, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Graumans, secretaris, op 18 mei 2022.