Zorgaanbieder handelde zorgvuldig en in het belang van cliënt, maar informatieverstrekking richting familie kon duidelijker

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (On) zorgvuldigheidinformatie(verstrekking)    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 169475/188600

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De klacht van de klaagster betreft de kwaliteit van zorg aan de cliënt. Zo zou de zorgaanbieder zich niet aan het diabetesdieet van de cliënt hebben gehouden, schoot de valbescherming tekort en is geen goede palliatieve zorg verleend. Volgens de zorgaanbieder is de behandeling zorgvuldig en volgens het behandelplan en de richtlijnen uitgevoerd.

Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder zorgvuldig gehandeld ten aanzien van de diabeteszorg en valbescherming. Ook ten aanzien van de palliatieve zorg heeft de zorgaanbieder gehandeld in het belang van de cliënt. Wel kon de informatieverstrekking in de palliatieve fase richting de familie duidelijker. De klacht van de klaagster is gedeeltelijk gegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

mevrouw [naam], (hierna te noemen: klaagster),

nabestaande van de heer [naam], (hierna te noemen: de cliënt),

wonende te [woonplaats]

en

Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest, gevestigd te Delft

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2022 te Den Haag.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Klaagster werd ter zitting bijgestaan door haar zoon, de heer [naam], en de heer [naam], predikant.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door mevrouw [naam], ouderen-geneeskundige, mevrouw [naam], locatiemanager, en de heer [naam], gemachtigde.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorgverlening aan cliënt.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt was vanwege vasculaire dementie opgenomen in het verpleeghuis van de zorgaanbieder. Hij had diabetes die vóór zijn opname in het verpleegtehuis onder controle was. Klaagster stelt dat de zorgaanbieder zich niet heeft gehouden aan het dieet van cliënt en hem juist te veel zoetige hapjes heeft gegeven. Na verloop van tijd was zijn suikerspiegel heel hoog, waardoor cliënt een verhoogd risico kreeg op vallen. Op een nacht is cliënt uit een hoog bed gevallen waarbij hij een heupbreuk heeft opgelopen. De zorgaanbieder had verzuimd om het hekje van het bed omhoog te doen, of zijn bed te verlagen en een valmat neer te leggen. Na zijn eerste val is hij opnieuw gevallen. Pas na de tweede val werd het bed veranderd naar een veilig laag bed.

Na de heupbreuk van cliënt werd – zonder overleg met de familie – de vochttoediening afgekoppeld, omdat hij dit lostrok. Door loskoppelen van het vocht ging cliënt snel achteruit. In zijn laatste levensfase heeft de zorgaanbieder geen goede palliatieve zorg verleend. Cliënt beet in zijn handen toen hij in een delirium raakte. Voor klaagster is het ergste dat cliënt met gebalde vuisten is gestorven. Hij heeft een verschrikkelijk stervensproces gehad wat niet nodig was geweest. Omdat de vochttoediening in het weekeinde is afgekoppeld, heeft klaagster geen gelegenheid gekregen om afscheid te nemen van cliënt.

Klaagster vordert van de zorgaanbieder een schadevergoeding van € 50.000,–, later teruggebracht tot € 25.000,–. Aan het verschrikkelijke stervensproces van cliënt heeft klaagster een blijvend trauma overgehouden. Zij is hierdoor geïsoleerd, terwijl zij voorheen een actieve vrouw was. Als gevolg van de waardeloze, onbekwame zorgverlening en zonder naleving van de protocollen cliënt los te loskoppelen van vochttoediening, heeft zij geen waardig afscheid kunnen nemen van cliënt.

Ter zitting heeft klaagster aangevoerd dat zij zich door de zorgaanbieder ernstig geïntimideerd heeft gevoeld. Bij binnenkomst van cliënt werd zij gedwongen om te tekenen voor het zwaarste zorgpakket voor zwaar dementerenden, terwijl cliënt dat nog helemaal niet was.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt is van 22 oktober 2018 tot aan zijn overlijden op 9 september 2019 opgenomen geweest op de locatie De Bieslandhof van de zorgaanbieder. Cliënt was ernstig dementerend en was opgenomen op grond van het bepaalde in artikel 60 van de Wet Bopz. Bijna 2 jaar na het overlijden van cliënt heeft klaagster op 2 augustus 2021 een klacht ingediend. De klacht is behandeld door de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft op 21 december 2021 aan de zorgaanbieder een advies gegeven over de beoordeling van de klacht. De Raad van Bestuur heeft bij brief van 21 januari 2022 een oordeel uitgesproken over de verschillende klachtonderdelen. De klacht bestond destijds uit drie onderdelen. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond verklaard, de klachtonderdelen 2 en 3 zijn door de zorgaanbieder gegrond verklaard.

Door de klachtencommissie is dossieronderzoek verricht en daaruit is gebleken dat de behandeling met de nodige zorgvuldigheid en op de gebruikelijke medische wijze heeft plaatsgevonden, waarbij het zorgplan en de behandelrichtlijnen zijn nageleefd. Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel, kort gezegd de communicatie tussen klaagster en het zorgpersoneel, heeft de Raad van Bestuur geconstateerd dat niet is gebleken dat er sprake is geweest van onheuse bejegening van klaagster of haar kinderen. Wel is erkend dat de verslaglegging in het dossier, als onderdeel van de goede communicatie, niet optimaal is geweest. Daaraan kan thans echter worden toegevoegd dat niet gebleken is dat de wijze waarop het dossier is bijgehouden, van negatieve invloed is geweest op de verzorging en behandeling van cliënt. Dat blijkt bijvoorbeeld ook niet uit het advies van de klachtencommissie. Wel moet helaas worden vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde verstandhouding met klaagster en haar kinderen. De zorgaanbieder meent echter dat een dergelijke verstoorde verstandhouding niet zonder meer kan worden beschouwd als een gevolg van onzorgvuldig handelen. Met klaagster zijn vele gesprekken gevoerd, maar helaas niet leidend tot een verbeterde verstandhouding. Voor wat betreft het derde klachtonderdeel heeft de Raad van Bestuur aangegeven dat aan klaagster kennelijk onvoldoende duidelijk is gemaakt dat cliënt er zodanig slecht aan toe was, dat zijn overlijden op korte termijn kon worden verwacht. Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat de achteruitgang van cliënt na diens val en zijn terugkeer uit het ziekenhuis ook klaagster niet kan zijn ontgaan. Overigens is in die periode ook gesproken over de wens van klaagster om cliënt verder thuis te verzorgen. Dat was echter op dat moment geen reële optie meer, gezien de slechte situatie van cliënt.

Schadevergoeding.
In de visie van de zorgaanbieder is niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van onzorgvuldig handelen bij de behandeling en verzorging van cliënt. Dat cliënt na zijn val en het daarbij opgelopen letsel snel achteruit is gegaan, is een gegeven, maar is geen gevolg geweest van onzorgvuldig handelen. Zijn versnelde achteruitgang zal bij klaagster en overige familieleden ongetwijfeld pijn en verdriet hebben gegeven, maar ook die pijn en dat verdriet zijn niet veroorzaakt door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder verzoekt de commissie de vordering af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Klaagster heeft gesteld dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de zorgverlening aan cliënt met betrekking tot 1. Diabeteszorg, 2. Valbescherming, 3. Palliatieve zorg.

De commissie overweegt als volgt.

Vast is komen te staan dat cliënt op 86-jarige leeftijd is opgenomen in het verpleeghuis van de zorgaanbieder. In de 11 maanden dat cliënt in het verpleeghuis heeft verbleven, is zijn gezondheidstoestand zeer snel verslechterd.

Diabeteszorg
Klaagster heeft gesteld dat de diabeteszorg onder de maat is geweest. De klachtencommissie heeft op basis van de overlegde stukken, het dossieronderzoek en hetgeen op de hoorzitting is besproken, geconstateerd dat de behandeling van de diabetes, de obstipatieklachten en de darmproblemen conform het zorgplan en volgens de behandelrichtlijnen heeft plaatsgevonden. Uit het dossieronderzoek blijkt dat de behandeling ‘lege artis’ is uitgevoerd. Dit wil zeggen met de nodige zorgvuldigheid en op de gebruikelijke (medische) wijze. Het behandelbeleid en het zorgplan zijn periodiek geëvalueerd en aangepast als daar aanleiding voor was. De commissie volgt het oordeel van de klachtencommissie en zal dit klachtenonderdeel ongegrond verklaren.

Valbescherming
De zorgaanbieder heeft ter zitting naar aanleiding van deze klacht gesteld dat bij de intake een risicoprofiel is gemaakt en dat daarbij is geoordeeld dat er geen sprake was van een verhoogd valrisico. Het bed stond op een normale hoogte. Cliënt is ’s nachts naar de wc gegaan en gevallen. Daarna is hij weer in bed gaan liggen. Uit de scan die daags daarop is gemaakt, bleek cliënt een bekkenfractuur te hebben opgelopen. Na deze val zou een sensor bij zijn bed worden geplaatst, maar nog voor plaatsing viel cliënt voor de tweede maal. De zorgaanbieder stelt dat een valmat voor- en ook nadelen heeft in verband met het risico op uitglijden. De zorgaanbieder heeft er na de eerste val voor gekozen om een sensor te plaatsen, een maatregel die het minst beperkend is voor een cliënt. Een bedrek geeft een cliënt een opgesloten gevoel. De zorgaanbieder betwist de stelling van klaagster dat de bloedsuikerwaarde van cliënt te hoog was en dat er daardoor sprake was van een valrisico. Op de dag vóór de val lagen de bloedsuikerwaardes binnen de gestelde grenzen.

De commissie is van oordeel dat cliënt niet als gevolg van een onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder is gevallen bij toiletgang. Daarbij overweegt zij dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een verhoogd valrisico. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat de bloedsuikerwaarde te hoog was, maar dit niet onderbouwd. Dat de zorgaanbieder na de eerste val heeft gekozen voor de voor cliënt minst belastende maatregel, te weten het plaatsen van een sensor, kan de commissie billijken. De commissie zal deze klacht ongegrond verklaren.

Palliatieve zorg
Klaagster heeft gesteld dat de zorgaanbieder de familie niet heeft geraadpleegd bij de beslissing tot het loskoppelen van de vochttoediening, waardoor de toestand van cliënt ernstig is verslechterd. Er is geen goede palliatieve zorg verleend.

Vast is komen te staan dat de cliënt zelf het infuus eruit getrokken heeft en dat daarop de arts heeft besloten de vochttoediening via het infuus te stoppen. De commissie is van oordeel dat de arts ten aanzien van het medisch handelen een autonome positie heeft. De arts dient te handelen in het belang van de cliënt. Dit kan ertoe leiden dat niet gehandeld wordt conform de wens van de familie. De commissie zal deze klacht ongegrond verklaren.

Klaagster heeft aangegeven dat zij geen waardig afscheid heeft kunnen nemen van cliënt.

De klachtencommissie heeft hierover als volgt geoordeeld:

De commissie constateert op basis van de overlegde stukken, het dossieronderzoek en hetgeen is besproken tijdens de zitting dat reactief is gehandeld in de palliatieve fase van de zorg aan heer Molenaar en dat naar klagers niet duidelijk genoeg is gemarkeerd dat de palliatief-terminale fase van cliënt was ingegaan. Klagers hadden uit de gesprekken met de specialist ouderengeneeskunde en de verzorgenden wel begrepen dat het niet goed ging met hun echtgenoot en vader, maar het was voor klagers onvoldoende duidelijk dat cliënt op korte termijn zou overlijden. Bij het ingaan van de palliatieve-terminale fase is het belangrijk voor naasten om dit moment duidelijk en in begrijpelijk bewoordingen (in lekentaal) te markeren. Ook is het van belang om in deze fase niet alleen de (wettelijk) vertegenwoordiger, maar ook de andere naaste familieleden te betrekken bij (de afspraken over) de zorg, tenzij de cliënt of de wettelijk vertegenwoordiger hier bezwaar tegen heeft. Een kenmerk van goede palliatieve zorg is dat er anticiperend wordt gehandeld om te voorkomen dat iemand ongemakken ervaart zoals pijn en onrust, zoals dit ook wordt beschreven in het kwaliteitskader palliatieve zorg”.

De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat de palliatieve zorgverlening aan cliënt niet zorgvuldig is geweest. Klaagster heeft haar standpunt op dit punt niet onderbouwd.

Wel deelt de commissie het standpunt van de klachtencommissie met betrekking tot de informatieverstrekking van de zorgaanbieder aan de klaagster en haar familie. Uit hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat het voor klaagster onvoldoende duidelijk is geweest dat cliënt op korte termijn zou overlijden. De zorgaanbieder had klaagster duidelijker moeten informeren en wellicht daarbij familieleden dan wel haar vertrouwenspersoon bij dit gesprek moeten betrekken en had zich er daarbij van moeten vergewissen of deze informatie door klaagster werd begrepen. Uit het feit dat klaagster cliënt mee naar huis wilde nemen om hem verder te verzorgen, maakt de commissie op dat het voor klaagster op dat moment niet duidelijk was dat cliënt in zijn allerlaatste levensfase zat.

De commissie oordeelt de klacht op dit onderdeel gegrond.

Schadevergoedingsvordering
Klaagster heeft een schadevergoeding gevorderd van € 25.000,–.

Ter onderbouwing van deze vordering heeft klaagster gesteld zij aan het verschrikkelijke stervensproces van cliënt een blijvend trauma overgehouden. Zij is hierdoor geïsoleerd, terwijl zij voorheen een actieve vrouw was. Als gevolg van de waardeloze, onbekwame zorgverlening en zonder naleving van de protocollen cliënt los te loskoppelen van vochttoediening, heeft zij geen waardig afscheid kunnen nemen van cliënt.

Nu cliënt is overleden en niet meer in de echtelijke woning verbleef, kan klaagster slechts een affectieschade vorderen op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek.

De commissie begrijpt dat het overlijden van cliënt voor klaagster een enorm gemis is na alle zorg die zij cliënt in de loop der jaren heeft gegeven. Om in aanmerking te komen voor een affectieschade, moet echter eerst worden vastgesteld of de zorgaanbieder aansprakelijk is voor het overlijden van cliënt.

De commissie heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder niet tekort is geschoten in zijn zorgverlening aan cliënt. Dat cliënt als gevolg van het medisch handelen door de zorgaanbieder is overleden, kan de commissie evenmin vaststellen. Daarbij overweegt de commissie dat cliënt op vergevorderde leeftijd in zijn laatste levensfase was opgenomen in het verpleeghuis van de zorgaanbieder en er reeds sprake was van een ernstig onderliggend lijden. Nu op geen enkele wijze de aansprakelijkheid van de zorgaanbieder kan worden vastgesteld, is de vordering van klaagster niet voor toewijzing vatbaar.

Nu de klacht van klaagster voor wat betreft het onderdeel communicatie in de laatste levensfase gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 19 van haar reglement, de zorgaanbieder tevens veroordelen tot vergoeding aan klaagster van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie

verklaart de klachten met betrekking tot de zorgverlening (diabetes- en palliatieve zorg en valbescherming) aan cliënt ongegrond;

verklaart de klacht voor zover deze ziet op communicatie met klaagster in de palliatieve fase gegrond;

wijst de vordering tot schadevergoeding af;

veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding aan klaagster van het klachtengeld, ten bedrage van € 52,50, binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 16 december 2022.