Zorgaanbieder had ook zeer zeldzame complicatie moeten bespreken met cliënte

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 97248/119200

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënte is door de zorgaanbieder geopereerd en heeft een schouderprothese gekregen. Na de operatie bleek de cliënte verlamd aan haar hand. Volgens de cliënte is er tijdens de operatie een fout gemaakt waardoor de hand verlamd is en is zij vooraf aan de operatie nooit op de mogelijkheid van deze complicatie gewezen. De cliënte heeft erg veel last van haar hand en is een deel van haar zelfstandigheid verloren. Zij eist een schadevergoeding. Volgens de zorgaanbieder is de operatie zorgvuldig en goed uitgevoerd en zijn de mogelijke complicaties duidelijk besproken. Het is niet gebruikelijk om zeer zeldzame complicaties vooraf te bespreken, dus dat dit zeer specifieke geval hierbij niet ter sprake is gekomen is niet te wijten aan de zorgaanbieder. De commissie oordeelt dat, hoewel de operatie zorgvuldig is uitgevoerd, er tijdens de operatie een complicatie is opgetreden. De zorgaanbieder heeft na het constateren van de complicatie niet goed gehandeld door niet gelijk een neuroloog te raadplegen en door niet duidelijk met de cliënte te communiceren. Ook is de cliënte voorafgaand aan de operatie niet goed voorgelicht over de mogelijkheid van deze blijvende complicatie. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënte], wonende te [woonplaats],
gemachtigde: [naam].

en

Stichting Spaarne Gasthuis, gevestigd te Haarlem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder),
gemachtigde: [naam].

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021 te Den Haag.

Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten nader uiteengezet.

Ter zitting werd cliënte bijgestaan door haar gemachtigde, [naam]. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam] en [naam], traumachirurg.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een zeldzame complicatie na het plaatsen van een schouderprothese en het ontbreken van informed consent.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënte is op 29 januari 2020 door de zorgaanbieder geopereerd. Zij zou een omgekeerde schouder prothese krijgen. Voorafgaande aan de operatie had zij volledig gevoel in haar arm en schouders en kon ze die gewoon bewegen. Ze had wel pijnklachten aan de schouder. Al direct na de operatie bleek dat haar linkerhand volledig was verlamd. Ieder gevoel en alle kracht had zij uit deze hand verloren.

Het cement waarmee de prothese zou worden vastgezet, zou zijn gaan lekken ten gevolge waarvan zenuwen en spieren zouden zijn geraakt, althans zo werd cliënte – bij het ontwaken – voorgehouden.
Dat de verlamming van de hand een gevolg zou kunnen zijn van de operatie, is cliënte vooraf nooit meegedeeld. Enkel een nieuwe prothese zou worden gezet. Als mogelijke complicaties waren wel meegedeeld: bloedverlies en infecties. Haar verlamde hand kan in redelijkheid niet als een complicatie van de operatie worden aangemerkt. Cliënte moet het er voor houden dat de operatie niet zorgvuldig is uitgevoerd ten gevolge waarvan haar linkerhand verlamd is geraakt. Er is sprake van een medische fout.

Bij brief d.d. 28 mei 2020 is de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld. Op 26 juni 2020 reageerde [naam aansprakelijkheidsverzekeraar] zijnde de aansprakelijkheidsverzekeraar van de zorgaanbieder. In deze brief van [naam aansprakelijkheidsverzekeraar] werden vragen gesteld waarom cliënte van mening zou zijn dat de complicatie aan de hand redelijkerwijs niet te beschouwen zou zijn als een complicatie van de operatie.

Bij brief d.d. 16 september 2020 is er namens cliënte op gewezen dat een verlamde hand volgens de vigerende normen redelijkerwijze niet het gevolg is van het plaatsen van een schouderprothese. De behandelend artsen hadden tijdens de operatie en na afloop van de operatie zorgvuldiger dienen te handelen door bijvoorbeeld de essentiële zenuwen af te schermen.

De verwijten, als geformuleerd door cliënte, werden bij brief d.d. 28 december 2020, door de verzekeraar niet erkend. Het ziekenhuis wist dat de cortex van de humerus erg dun was maar stelt dat de operatie voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Voorts merkt zij op dat deze complicatie zeer zeldzaam is zodat cliënte hier op niet behoefde te worden gewezen.

Op 29 januari 2021 is de verzekeraar er op gewezen dat de operatie duidelijk niet lege artis is verricht. Dat tijdens de ingreep een perforatie van de cortex moet zijn opgetreden, zoals de verzekeraar stelt, had niet alleen dienen worden voorkomen, maar had ook moeten worden gesignaleerd. Er had tijdens de operatie dienen te worden gecontroleerd of er geen lekkages hadden plaatsgevonden gelet op de zenuwen die in het operatiegebied lagen. De hand is naar het oordeel van cliënte naar alle waarschijnlijkheid tijdens de operatie verlamd geraakt.

Bij brief d.d. 1 februari 2021 reageert de verzekeraar dat volgens vaste jurisprudentie een zeer zeldzame complicatie niet aan de patiënt dient te worden gemeld. De vraag is natuurlijk wanneer is het een zeldzame complicatie en wanneer is het een zeldzame medische fout.
Voor het eerst spreekt de verzekeraar uit dat de zenuw mogelijk is beschadigd tijdens het trekken aan de schouder. Dat is niet eerder gemeld. Voor zover de zenuw daardoor beschadigd zou zijn, moge het duidelijk zijn dat niet voorzichtig genoeg is gehandeld indien men is uitgeschoten.
De gevolgen van het onzorgvuldig handelen mogen niet levenslang bij cliënte worden gelegd.

Op dit moment kunnen de hand en vingers licht en moeizaam bewegen doch niets dragen van enig gewicht. De zenuwpijnen zijn ernstig toegenomen. Cliënte heeft alle adviezen van de artsen opgevolgd. Zij gaven echter aan dat het nooit meer goed komt. Deze klachten had cliënte niet voorafgaande aan de operatie.
Cliënte slikt nu pregabaline 25mg in de ochtend en 75 mg in de avond. Cliënte is thans onder behandeling bij [naam arts] bij [naam ander ziekenhuis]. [Naam arts van ander ziekenhuis] heeft aangegeven dat de hand zich niet verder herstelt.

Cliënte houdt het er voor dat er sprake is van een medische fout. Zij lijdt ten gevolge van de beroepsfout materiele en immateriële schade.

Voorheen woonde cliënte zelfstandig en had geen hulp nodig. Tot januari 2021 heeft zij voor de ochtend en de avond thuiszorg nodig en huishoudelijke hulp. Inmiddels kan cliënte met grote moeite zichzelf behelpen met wassen aan- en uitkleden. Zij is wars van hulp. Het kost haar zeer veel inspanning om voor zichzelf te zorgen. Cliënte heeft geen fysiotherapie of ergotherapie meer omdat deze niets meer voor haar konden betekenen. Niet uitgesloten is dat cliënte – nu 76 jaar – vroegtijdig naar een verzorgingsinstelling moet met alle bijkomende kosten van dien. Cliënte voelt zich zeer beperkt doordat zij feitelijk haar ene hand helemaal niet meer althans in ernstig verminderde mate kan gebruiken. De materiele en immateriële schade van deze aanwezig beperking van het lichamelijk functioneren is gesteld op een beperkt bedrag van € 822,25 respectievelijk € 15.000,–.

De commissie wordt verzocht te bepalen dat de zorgaanbieder en/of de behandelend artsen onzorgvuldig hebben gehandeld en het bedrag ad € 15.822,25 aan cliënte wordt voldaan door de zorgaanbieder c.q. de betrokken artsen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder is van mening dat er niet medisch onzorgvuldig is gehandeld bij de operatie van 29 januari 2020. Er is een zeer vervelende complicatie (letsel van de nervus radialis) opgetreden bij het verrichten van de ingreep, echter het optreden van een complicatie is op zichzelf niet verwijtbaar. Ook bij lege artis verrichte behandelingen kunnen soms (ernstige) complicaties ontstaan. De meest voorkomende complicaties bij deze operatie zijn: instabiliteit van de prothese, infectie, periprothetische fracturen van de humerus of scapula en vroegtijdige aseptische loslating. Het optreden van perifeer zenuwletsel zoals het nervus radialisletsel dat bij cliënte is ontstaan, is een zeer zeldzame complicatie. De incidentie ervan is niet bekend, maar is minder dan 1%. Bij een informed consent gesprek worden – zoals gebruikelijk – vooral de gangbare complicaties besproken. Het is onwenselijk en ook niet gangbaar om alle zeldzame complicaties (die minder dan 1% voorkomen) ook te bespreken. Het is ook niet medisch onzorgvuldig om deze complicatie niet te bespreken. Mocht er al sprake zijn van een informatieplichtschending, betekent dat nog niet automatische dat de arts ten opzichte van de patiënt aansprakelijk is voor eventuele schade die het gevolg is van de behandeling. Het doel van de informatieplicht is de patiënt in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken voor het al dan niet ondergaan van een behandeling of operatie. Het is aan de patiënt om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij, indien zij was geïnformeerd over het aan de operatie verbonden risico, niet zou hebben gekozen voor deze operatie. Het gaat erom dat een redelijk handelend patiënt in de gegeven omstandigheden niet zou hebben gekozen voor deze ingreep, of dat zij om redenen van persoonlijke aard niet voor deze ingreep zou hebben gekozen. De zorgaanbieder stelt dat cliënte hier niets over heeft gesteld, laat staan bewezen, terwijl wel vast staat dat zij met een duidelijke hulpvraag bij de zorgaanbieder kwam, en zij had zeer veel pijn. Zij heeft vervolgens goed nagedacht over de ingreep en zelfs om een tweede voorlichtingsgesprek gevraagd. De zorgaanbieder is van mening dat het niet aannemelijk is dat cliënte van de ingreep zou hebben afgezien wanneer zij over deze zeer zeldzame complicatie zou zijn voorgelicht.

Samengevat is de zorgaanbieder van mening dat een medisch geïndiceerde ingreep op zorgvuldige wijze is verricht en dat cliënte op adequate wijze is voorgelicht voorafgaand aan die ingreep. Nu geen sprake is van medisch onzorgvuldig handelen, is de zorgaanbieder niet aansprakelijk en niet gehouden enige schadevergoeding te betalen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De cliënt en de zorgaanbieder hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Cliënte heeft de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld voor een medische fout bij het plaatsen van een schouderprothese. Daarnaast stelt zij voorafgaande aan de operatie niet is gewezen op de risico’s van verlamming. Als zij dit had geweten dan had zij afgezien van de operatie.
De zorgaanbieder heeft betwist dat er sprake is van een medische fout. Er is sprake geweest van een zeer zeldzame complicatie die niet vooraf aan de cliënte had hoeven te worden gemeld.

De commissie heeft ter zitting vastgesteld dat de operatie lege artis is uitgevoerd. Echter tijdens de operatie is een complicatie opgetreden. Anders dan door de zorgaanbieder is gesteld, is de commissie van oordeel dat tractie aan de arm tijdens deze ingreep één van de belangrijkste oorzaken is die kan leiden tot zenuwschade.

De zorgaanbieder heeft het uitgetreden botcement – zoals te zien op de controle foto na de operatie – de oorzaak genoemd van de zenuwschade en heeft geen andere mogelijke mogelijkheid overwogen.
De zorgaanbieder heeft aangegeven dat de neuroloog en de revalidatiearts zijn geraadpleegd. De neuroloog is pas een aantal dagen na de operatie geconsulteerd en heeft vastgesteld dat er 2 zenuwen zijn beschadigd. De beschadiging van de nervus radialis heeft geleid tot verlammingsverschijnselen van de hand van cliënte. De zorgaanbieder heeft desgevraagd tijdens de zitting aangegeven dat na de ingreep tevens een specialist van [ziekenhuis] is gevraagd of het zinvol was om het cement alsnog weg te halen. Hierop heeft de zorgaanbieder geen duidelijk antwoord gekregen. Ook staat hier niets over in het medisch dossier.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de postoperatieve uitvoering van de behandelingsovereenkomst.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder de cliënte niet had mogen ontslaan uit het ziekenhuis zonder zo spoedig mogelijk nader onderzoek te laten uitvoeren door een neuroloog. De zorgaanbieder had cliënte uitgebreid moeten informeren over de complicatie die na de operatie was vastgesteld en met haar de mogelijkheid moeten bespreken om in een vervolgoperatie het cement weg te hakken. Daarbij merkt de commissie wel op dat het lekken van cement uit de schacht bij dit soort ingrepen niet is te voorkomen en dat dit pas na de ingreep op de postoperatieve röntgenfoto kan worden vastgesteld.
Hoewel niet met zekerheid te zeggen valt of de complicatie had kunnen worden verholpen met het weghakken van het cement, had de zorgaanbieder – gezien zijn overtuiging dat dit de oorzaak was van de zenuwbeschadiging – deze keuze wel aan cliënte dienen voor te leggen.
De zorgaanbieder heeft daarnaast niet transparant gehandeld door achter de rug van cliënte intercollegiaal overleg te voeren maar hierover niets te vermelden in medisch dossier.

Cliënte heeft gesteld dat zij vooraf niet is geïnformeerd over de risico’s van de operatie.
De commissie is van oordeel dat in zijn algemeenheid geldt dat een zorgaanbieder complicaties die zelden voorkomen in beginsel niet vooraf hoeft te vermelden, tenzij de gevolgen van een dergelijke zeldzame complicatie zo ernstig zijn voor een cliënt dat voor hem kennis van een dergelijke complicatie van wezenlijk belang is voor zijn keuze om wel of niet te opereren. De commissie is ambtshalve bekend dat het risico van enigerlei vorm van zenuwbeschadiging 1 tot 4% bedraagt bij onderhavige ingreep (reversed schouderprothese met revisie). Gezien de blijvende schade die deze complicatie met zich meebrengt is de commissie van oordeel dat deze complicatie mogelijkheid van te voren met cliënte had moeten worden besproken. Zij oordeelt de klacht gegrond.

Cliënt heeft een schadevergoeding gevorderd van € 15.822,25 wegens (im-)materiële schade die zij als gevolg van de verlamming aan haar hand lijdt.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat er een causaal verband is tussen deze tekortkoming en de schade die is geleden.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat de cliënte zoals hiervoor is overwogen nadeel heeft ondervonden. De commissie stelt de schade ex aequo et bono vast op € 7.500,– en zij veroordeelt de zorgaanbieder tot het betalen van dit bedrag aan cliënte.

Daar de klacht gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van het reglement, de zorgaanbieder tevens veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 127,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie

– verklaart de klachten van cliënte gegrond;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot het betalen van een schadevergoeding van € 7.500,– aan cliënte;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding van het klachtengeld van € 127,50 dat cliënte voor de behandeling van het geschil aan de commissie heeft voldaan;
– betaling van bovenstaande bedragen dient binnen een maand na verzending van dit bindend advies te geschieden;
– wijst het anders of meer gevorderde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. H. Mencke, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 6 december 2021.