Zorgaanbieder deed te snel en zonder overleg aangifte bij de politie

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Wijze van klachtafhandeling    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 196612/205184

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De zoon van klaagster werd door de zorgaanbieder behandeld vanwege een ernstige depressie. Klaagster is van mening dat de zorgaanbieder niet de juiste begeleiding heeft geboden. Ook heeft de zorgaanbieder aangifte gedaan bij de politie vanwege bedreiging door de zoon van klaagster. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. Voor wat betreft de aangifte, heeft de zorgaanbieder op de zitting erkend dat de aangifte te snel en zonder overleg met de ouders is gedaan. De klacht is gegrond voor zover die ziet op de wijze van klachtafhandeling door de zorgaanbieder. Voor het overige is de klacht ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam], wonende te Venlo (hierna te noemen: klaagster), moeder en gemachtigde van [naam] (de cliënt, hierna te noemen: de zoon)

en

Stichting Vincent van Gogh, gevestigd te Venray
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2023 te Utrecht.

Klaagster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam]. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], klachtenfunctionaris, [naam], therapeute en [naam}, jurist.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de behandeling van de zoon. Klaagster verwijt de zorgaanbieder dat de hulpverlening voor de zoon ernstig tekort is geschoten waardoor zijn geestelijke toestand verslechterd is.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zoon is in december 2021 via de crisisdienst doorverwezen naar de zorgaanbieder voor de behandeling van een ernstige depressie. Tot augustus 2022 is de zoon onder behandeling geweest van de zorgaanbieder echter zonder enig resultaat. Integendeel: in augustus 2022 was de geestelijke toestand van de zoon slechter dan bij aanvang van het behandel traject. Klaagster is van mening dat aan de zoon niet de juiste begeleiding is geboden; hem werd slechts een uur therapie per week aangereikt. Klaagster heeft de zorgaanbieder te kennen gegeven dat de zoon een intensievere therapievorm en mogelijk zelfs een opname nodig had maar daar is de zorgaanbieder niet toe overgegaan. De wachttijden tot de verschillende therapievormen waren lang en de therapievormen sloten niet aan bij de zorgvraag van de zoon.

De zoon voelde zich niet gehoord, niet begrepen of gesteund door de zorgaanbieder waardoor zijn klachten toenamen en een crisisopname noodzakelijk was. De communicatie rondom het toedienen van de medicatie heeft de zoon als zeer onplezierig ervaren. Na zeven maanden had klaagster nog steeds niet het gevoel dat een weg naar verbetering of herstel was ingeslagen. Klaagster heeft toen om een doorverwijzing voor de zoon naar de zorgaanbieder “Yes we Can Clinics” gevraagd. Klaagster begrijpt niet waarom de zorgaanbieder niet eerder aan de bel heeft getrokken als gesignaleerd werd dat niet de voor de zoon noodzakelijke hulp kon worden geboden. Hiermee heeft de zoon een zeer stressvolle periode doorgemaakt en is kostbare tijd verloren gegaan.

De zoon heeft een klacht over zijn behandeling ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder. In dat klachtentraject zijn meerdere telefoongesprekken tussen de zoon en de klachtenfunctionaris gevoerd. In één van die gesprekken had de zoon de indruk dat hij door de klachtenfunctionaris werd uitgelachen en heeft hij, in zijn wanhoop, een woede-uitbarsting gekregen. Tot ontsteltenis van klaagster heeft de zorgaanbieder vervolgens op 5 december 2022 aangifte van bedreiging tegen de zoon gedaan. Deze aangifte bevestigde voor klaagster dat de zorgaanbieder geen idee had wat de toestand en problematiek waren van de zoon; woede-uitbarstingen horen bij zijn ziektebeeld en de zorgaanbieder als professional hoort dat als geen ander te begrijpen.

De aangifte heeft voor klaagster de uiteindelijke aanleiding gevormd tot het indienen van het onderhavige geschil. Door de handelwijze van de zorgaanbieder heeft de zoon geen enkel vertrouwen meer in hulpverleners of in zichzelf. Klaagster verlangt een onderzoek naar de behandeling van de zoon en een antwoord op de vraag of het door de zorgaanbieder gevolgde traject in zijn belang is geweest.

Het gaat klaagster niet om financiële compensatie maar mocht de commissie tot de conclusie komen dat de hulpverlening door de zorgaanbieder te wensen heeft overgelaten dan is klaagster van mening dat een schadevergoeding op zijn plaats is. Klaagster verlangt in dat geval een vergoeding van € 10.000, — ter compensatie van zorgkosten en compensatie van verloren scholingstijd van de zoon en inkomsten van de zoon en zijn ouders.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Vooraf merkt de zorgaanbieder op het zeer te betreuren dat het behandeltraject en het klachtentraject niet zijn verlopen zoals de zoon en zijn ouders dat gewenst hadden.

In oktober 2021 is de zoon via een interne verwijzing doorverwezen naar Heldr, een onderdeel van de zorgaanbieder. Heldr biedt specialistische zorg bij ernstige psychische klachten en psychiatrische problematiek aan jongeren tussen de 12 en 24 jaar. Er volgde een intakeprocedure die op 17 december 2021 resulteerde in een verslag “aanmelding en opname”. Op 11 januari 2022 is een behandelplan opgemaakt.

In het verwijt van klaagster dat de hulpverlening ernstig tekort zou zijn geschoten herkent de zorgaanbieder zich niet. De zorgaanbieder heeft steeds met aandacht en zorgvuldigheid gehandeld ten opzichte van de zoon. Bij de aanmelding is gestart met Cognitieve Gedragstherapie (zowel individueel als in een groep) in combinatie met een medicamenteuze behandeling die al was voorgeschreven door de crisisdienst. Van belang was om eerst te werken aan het opklaren van de depressieve klachten van de zoon.

In de start van de behandeling gaf de zoon aan dat hij deze vorm van therapie niet wenste voort te zetten. Er was sprake van ontregeling en suïcidaliteit waardoor crisismanagement nodig was. Omdat dit patroon bleef aanhouden en de zoon de groepstherapie niet wilde voortzetten is met de zoon de stap naar individuele psychotherapie gezet. Naarmate de zorgaanbieder de zoon beter leerde kennen werd toenemend de complexiteit van de problematiek duidelijk. Die complexiteit is in kaart gebracht en er is getracht de zoon en zijn ouders inzicht te geven in het complexe samenspel van klachten en daarmee samenhangende factoren.

In de loop van het traject zijn de ouders meer betrokken bij de behandeling maar niet alles is met hen gedeeld. De zoon was immers meerderjarig en wilsbekwaam. Het kostte tijd om te onderzoeken wat er nodig was om tot een goede behandelrelatie te komen. Er is steeds gezocht naar de meest passende behandelvorm voor de zoon maar telkens gaf hij na enkele maanden aan niet verder te willen op de ingeslagen weg. Het is de zorgaanbieder tot zijn spijt niet gelukt om met de zoon een vertrouwensrelatie op te bouwen.

De ouders hebben gevraagd om een onderzoek naar het behandeltraject van de zoon. De zorgaanbieder verklaart zich graag bereid een objectief onderzoek te laten uitvoeren door een deskundige waarmee vragen van de ouders wellicht kunnen worden beantwoord. De ouders hebben te kennen gegeven het niet geheel eens te zijn met de afrondende verslaglegging van 24 augustus 2022. Wat dat betreft merkt de zorgaanbieder op dat schriftelijke aan- of opmerkingen van de zoon aan het verslag kunnen worden gehecht.

Ten aanzien van de klacht over de aangifte die gedaan is bij de politie erkent de zorgaanbieder dat de beslissing tot het doen van aangifte tegen de zoon te snel is genomen. De zorgaanbieder erkent dat eerst een gesprek met de ouders had moeten worden gevoerd waarin het gedrag en de uitlatingen van de zoon hadden kunnen worden besproken. De zorgaanbieder betreurt de gang van zaken en heeft zijn excuses voor de beslissing aan de ouders aangeboden.

Beoordeling van het geschil
De zoon is in december 2021 na een crisisopname voor behandeling van een zware depressie naar de zorgaanbieder doorverwezen. Die behandeling heeft niet tot enige verbetering van de gezondheidstoestand van de zoon geleid.

Klaagster verwijt de zorgaanbieder:
1 dat de hulpverlening voor de zoon ernstig is tekort geschoten;
2. een ondeskundige en onprofessionele wijze van klachtafhandeling.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Hulpverlening tekort geschoten
Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de commissie gebleken dat toen de zoon werd aangemeld bij de zorgaanbieder er eerst een intakegesprek is geweest waarna de behandelmogelijkheden zijn besproken en een behandelplan is opgesteld. Behandelmogelijkheden op individuele basis zijn onderzocht maar ook behandelingen in groepsverband en in het systeem met de ouders. De hulpverleners van de zorgaanbieder hebben zich ingespannen om het vertrouwen van de zoon te winnen om zo het behandeltraject met goed resultaat te kunnen volgen. Desondanks is het de zorgaanbieder niet gelukt om een vertrouwensband met de zoon op te bouwen.

De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat dit te wijten is aan enig handelen of nalaten van de zorgaanbieder. Vele vormen van therapie zijn aangereikt en geprobeerd maar een ‘ingang’ kon niet gevonden worden bij de zoon. Voor het verwijt dat de zorgaanbieder eerder aan de ouders te kennen had moeten geven dat de behandeling niet zou slagen heeft de commissie evenmin een grond gevonden. De zorgaanbieder heeft genoegzaam toegelicht dat het aanreiken en uitproberen van meerdere behandelopties kansrijk leek maar wel enige tijd vergde. Daarbij was de zoon meerderjarig en wilsbekwaam ten tijde van de behandeling waarmee hij het aanspreekpunt voor de zorgaanbieder was. Op grond van het voorgaande verklaart de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.

De ouders hebben gevraagd om een nader onderzoek ter beoordeling van het behandeltraject voor de zoon. Ter zitting heeft de voorzitter toegelicht dat het geven van een “second opinion” niet tot de mogelijkheden van op te leggen maatregelen van de commissie behoort. De zorgaanbieder heeft zich echter bereid verklaard tot het inschakelen van een deskundige om alsnog een objectief onderzoek naar de behandeling van de zoon te laten uitvoeren. Ter zitting heeft de zorgaanbieder dat aanbod herhaald. De commissie hoopt dat dit onderzoek ertoe kan bijdragen dat vragen van de ouders kunnen worden beantwoord en onduidelijkheden kunnen worden weggenomen.

Klachtenprocedure
In het klachtentraject heeft de zoon een woede-uitbarsting gekregen en de klachtenfunctionaris onheus bejegend. De uitlatingen die de zoon toen telefonisch heeft gedaan heeft de klachtenfunctionaris als zeer bedreigend ervaren. Na een interne melding heeft de zorgaanbieder besloten om tot aangifte tegen de zoon over te gaan.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder erkend dat de aangifte te snel is gedaan en eerst een gesprek met de ouders had moeten worden gevoerd. De zorgaanbieder heeft de ouders zijn excuses hiervoor aangeboden. Met de erkenning door de zorgaanbieder dat wat de klachtafhandeling betreft niet is gehandeld zoals verwacht had mogen worden is dit klachtonderdeel gegrond.

Schadevergoeding
Het door klaagster ingediende verzoek tot het toekennen van schadevergoeding ziet op de behandeling door de zorgaanbieder. Aangezien dat klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard wordt het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afgewezen.

Nu de klacht van klaagster deels gegrond is zal de commissie wel bepalen dat de zorgaanbieder het door klaagster betaalde klachtengeld aan haar dient te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van klaagster gegrond ten aanzien van de wijze van klachtafhandeling door de zorgaanbieder;
– verklaart de klacht van klaagster voor het overige ongegrond;
– wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 8 mei 2023.