Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
118051
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Maasziekenhuis Pantein B.V., gevestigd te Boxmeer,(verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder de brief van de echtgenoot van de cliënte van 5 september 2018 met bijlagen.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 september 2018 te Nijmegen.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
– de echtgenoot van de cliënte, door laatstgenoemde bij schriftelijke volmacht van 16 september 2018
gemachtigd om namens haar tijdens de mondelinge behandeling het woord te voeren en een
nadere toelichting te geven;
– het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam], capaciteitsmanager, en [naam], bedrijfsjurist.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunt (nader) toegelicht. De gemachtigde van de cliënte heeft dat mede gedaan aan de hand van een zogenaamde eindbeoordeling die hij als pleitnota aan het ziekenhuis en aan de commissie heeft overhandigd.
Onderwerp van het geschil
De cliënte beklaagt zich over een tekort aan professioneel handelen en goede zorg door (medewerkers van) het ziekenhuis.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen de gemachtigde van de cliënte tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht.
In de kern komt het standpunt van de cliënte op het volgende neer.
De cliënte is van 4 tot en met 15 december 2017 opgenomen geweest in het ziekenhuis. Zij verbleef toen op afdeling C3. Bij de opname in het ziekenhuis heeft de cliënte haar eigen medicijnen van thuis meegenomen. De tekortkomingen van het ziekenhuis betreffen de volgende punten.
1. De verpleegkundigen van afdeling C3 hielden ten aanzien van de medicijnverstrekking aan de cliënte onvoldoende rekening met de bestaande medicijnlijst van de cliënte en de aantekeningen daarop van “medische noodzaak”. De dienstdoende verpleegkundige op die afdeling wilde alleen de vanuit het ziekenhuis verstrekte medicijnen gebruiken. Zo werd onder andere aanvankelijk niet het medisch noodzakelijke medicijn Durogesic verstrekt, maar werd een pleister geplakt met de generieke stof Fentanyl. Ondanks dat de cliënte dit aan de verpleegkundige had aangegeven, werd de pleister op de borstkas van de cliënte geplakt in plaats van op haar bovenarm. Een dag later was een rode irritatie op de borstkast van de cliënte zichtbaar. Pas na twee keer plakken op de borstkas werd overgegaan op het plakken van het medicijn Durogesic op de bovenarm. Het medicijn Molaxole is ook medisch noodzakelijk. De cliënte had voldoende Molaxole van thuis meegebracht, maar de verpleegkundigen gebruikten het medicijn Movicolon met een generieke stof. Movicolon werkt bij de cliënte niet als medicijn. Op 10 december 2017 leed de cliënte veel pijn, maar zij kreeg van de dienstdoende verpleegkundige geen extra tablet Oxycodon, omdat zij daarvan maar drie stuks per dag, verdeeld over de hele dag, mocht hebben. Op 13 december 2017 besprak de cliënte met de neuroloog en een verpleegkundige dat zij vier en zo nodig zes tabletten Oxycodon per dag mocht hebben. In de avond van 14 december 2017 had de cliënte weer vreselijke zenuwpijnen, hetgeen gemeld werd aan de dienstdoende verpleegkundige. Volgens deze verpleegkundige had de cliënte al drie tabletten gehad en kon een vierde tablet pas
’s nachts worden gegeven, hetgeen met het mobiele computersysteem onderbouwd werd. Ondanks de actuele telemetrielijst van 13 december 2017 wilde de verpleegkundige geen extra tablet Oxycodon aan de cliënte geven. De door de neuroloog toegestane en voorgeschreven medicatie werd niet uitgevoerd. Het is meer dan eenmaal voorgekomen dat de cliënte behoefte had aan een extra tablet Oxycodon, maar dit desgevraagd toch niet heeft gekregen. Ook het zetten van de anti-trombosespuit gebeurde niet goed met grote bloeduitstortingen tot gevolg.
2. De roomservice van de warme maaltijd ’s middags en deels ook van de broodmaaltijd
’s morgens en ’s avonds was slecht. Op zondag 10 december 2017 was het middageten koud. Die dag kreeg de cliënte van de toen dienstdoende verpleegkundige ongemotiveerd commentaar op het eten van enkele stukjes peperkoek, die zij van thuis had laten meebrengen. Volgens die verpleegkundige paste dat niet bij een glutenvrij dieet waaraan de cliënte zich moest houden, zoals dat ook in haar gegevens stond vermeld. De betreffende peperkoek was gemaakt van rogge, die nauwelijks gluten bevat. De betreffende verpleegkundige/medewerkster verlangde dat de cliënte een formulier ondertekende, zodat zij niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor de voeding van de cliënte. Een vreemde en sfeerbedervende handelwijze in een ziekenhuissituatie. Op woensdag 13 december 2017 kreeg de cliënte koude sperziebonen en koude aardappelen op een heet bord. De echtgenoot van de cliënte heeft toen warm eten in het restaurant van het ziekenhuis gehaald en betaald. In de desbetreffende week is het vaker voorgekomen dat de cliënte koud eten kreeg.
3. Tijdens de ziekenhuisopname van de cliënte werkte op afdeling C3 een senior verpleegkundige met wie de cliënte een vriendschappelijke relatie heeft gehad. Die relatie is in augustus 2011 verstoord geraakt door toedoen van de echtgenoot van deze verpleegkundige.
Die echtgenoot is toen schreeuwend over een 1.80 m hoge schutting gesprongen en heeft boos, dronken en in een uitzinnige toestand op de ramen en deuren gebonkt van de woning van de cliënte. Op verzoek van de cliënte heeft de politie ingegrepen door de echtgenoot af te voeren. Dit incident is nooit uitgesproken en er zijn ook nooit excuses aangeboden. Zo’n woede-uitbarsting kan zomaar weer gebeuren. Wat dat betreft vindt de cliënte dat deze verpleegkundige een duistere kant heeft. Met haar mogelijkheden als verpleegkundige zou zij fatale dingen kunnen doen. De cliënte heeft het ziekenhuis nadrukkelijk verzocht die verpleegkundige niet aan haar bed en niet op de verpleegkamer te laten komen. De cliënte heeft het ziekenhuis ook verzocht de betreffende verpleegkundige haar professionele houding te laten bevestigen door af te spreken dat zij tijdens een ziekenhuisopname van de cliënte niet bij de cliënte in de buurt zal komen. De verpleegkundige mocht van haar leidinggevende die bevestiging niet geven. Daarmee heeft die leidinggevende een werkbare oplossing geblokkeerd. Aldus wordt voor de toekomst een eventuele noodzakelijke ziekenhuisopname van de cliënte in dit regionale ziekenhuis niet mogelijk gemaakt. Dit is voor de cliënte een buitengewoon onwenselijke situatie.
De cliënte verlangt dat:
– de door haar bekritiseerde medicijnverstrekking met de betrokken verpleegkundigen wordt
besproken en aan haar wordt teruggekoppeld onder aanbieding van excuses;
– de roomservice wordt besproken met een schriftelijke terugkoppeling aan haar;
– een werkbare oplossing wordt gekozen, bijvoorbeeld in de vorm van wraking voor de
niet-professionele aanwezigheid van de senior verpleegkundige en de opheffing van de blokkade van
haar leidinggevende;
– haar een vergoeding van € 1.000,– wordt toegekend voor de extra kosten van de warme maaltijden,
voor het indienen van haar klacht bij de commissie en voor immateriële schade.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.
1. De pleister die de cliënte in de thuissituatie gebruikt, is het spécialité Durogesic. Het ziekenhuis heeft een generiek alternatief in het assortiment, een Fentanylpleister. De werkzame stof in beide pleisters is Fentanyl. Zodra de Durogesicpleister vanuit de thuissituatie vervangen moet worden, wordt volledig overgegaan op de Fentanylpleister van het ziekenhuis. Bij het verwijderen van de Fetanylpleister op 9 december 2017 zag de huid van de cliënte er droog en iets geïrriteerd uit. De cliënte had ook rode plekjes op haar borst. Naar aanleiding van de huiduitslag is de hoofdbehandelaar akkoord gegaan met het gebruik van de Durogesicpleister in plaats van de Fetanylpleister van het ziekenhuis. De wens om de eigen Durogesicpleisters te gebruiken is overigens voor het eerst op 11 december 2017 door de echtgenoot van de cliënte aan het ziekenhuis kenbaar gemaakt. Vanaf laatstgenoemde datum heeft de cliënte haar eigen Durogesicpleisters gebruikt.
In overleg met de cliënte werd gekozen voor het gebruik van het geneesmiddel Oxycodon om doorbraakpijnen te verlichten ondanks de klachten die het gebruik van dit geneesmiddel bij de cliënte gaf. In overleg met de pijnarts werd op 7 december 2017 gestart met nog een andere pijnstiller, Gabapentine, waarvan de dosering wordt gemaximeerd op driemaal twee tabletten per dag.
Ondanks alle medicatie bleef de cliënte heftige pijnklachten ondervinden en hoge VAS-scores aangeven. Oxycodon werd daarom tussentijds (per 9 december 2017) verhoogd van vijf naar tien mg per tablet. De frequentie werd niet gewijzigd en bleef naar behoefte maximaal zes keer per dag. Oxycodon werd conform voorschrift en op verzoek van de cliënte verstrekt, waarbij wel werd geprobeerd de pijnmedicatie te spreiden over de dag. Wanneer de cliënte aangaf dat de pijn niet was uit te houden, werd Oxycodon binnen de voorgeschreven hoeveelheden verstrekt. Uit het verpleegkundig dossier is op te maken dat een verpleegkundige alleen op 14 december 2017 geen vierde tablet Oxycodon aan de cliënte wilde verstrekken, terwijl de cliënte daar toen wel behoefte aan had. Het ziekenhuis acht de handelwijze van de verpleegkundige niet terecht en betreurt deze. De verpleegkundige verkeerde in de veronderstelling dat de cliënte naar behoefte maximaal drie tabletten per dag mocht hebben. Dit maximum had de cliënte toen reeds bereikt.
De cliënte heeft aangegeven dat het plaatsen van een anti-trombosespuit niet goed gebeurde en dat er een grote bloeduitstorting is ontstaan. Het is heel vervelend voor de cliënte als er ten gevolge van het subcutaan injecteren van het bloedstollingsmiddel Clexane bloeduitstortingen ontstaan. Dit is echter één van de mogelijke bijwerkingen van Clexane, die in de bijsluiter worden vermeld als algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen.
2. De maaltijden worden in het ziekenhuis verstrekt vanuit de keuken van het ziekenhuis op de afdeling, waar de laatste voorbereidingen worden verricht. Het proces is zo ingericht dat de maaltijden vers en op de juiste temperatuur worden aangeboden. Mocht dit incidenteel anders ervaren worden, dan kan dit direct worden gemeld aan degene die de maaltijd heeft uitgeserveerd. Er wordt dan direct en kosteloos een nieuwe maaltijd geserveerd. Van verpleegkundigen wordt verwacht dat zij advies geven over voeding die van thuis wordt meegenomen. Het ondertekenen van een formulier was in dit geval niet nodig. Dit is alleen gebruikelijk bij meegebrachte maaltijden van buiten, omdat daarbij de voedingscondities niet door het ziekenhuis gewaarborgd kunnen worden.
3. De cliënte heeft aan het ziekenhuis kenbaar gemaakt tijdens haar opname niet geconfronteerd te willen worden met een senior verpleegkundige met wie zij een vriendschappelijke relatie heeft gehad. Hoewel dit niet gebruikelijk is, is gepoogd de cliënte hierin zoveel mogelijk tegemoet te komen. Er is gedurende de opname van de cliënte geen contact geweest tussen de cliënte en de betreffende verpleegkundige, die ook niet op de kamer van de cliënte is geweest. Omdat het uitblijven van ieder contact niet te garanderen is, heeft het afdelingshoofd niet ingestemd met een (schriftelijke) bevestiging dat de betreffende verpleegkundige niet bij de cliënte in de buurt zou komen. Er zijn immers allerlei situaties denkbaar waarbij dit niet kan worden voorkomen, zoals een calamiteit of een reanimatie.
Het ziekenhuis is van mening dat de klacht onder 1., voor zover deze betrekking heeft op het ten onrechte niet verstrekken van een vierde tablet Oxycodon op 14 december 2017, gegrond is. Het ziekenhuis is bereid om voor het door de cliënte daardoor ondervonden ongemak uit coulance een vergoeding van € 250,– te betalen. Het ziekenhuis acht de klacht onder 1. voor het overige en ook de klachten onder 2. en 3. ongegrond.
Beoordeling
De commissie overweegt het volgende.
Algemeen
De overeenkomst die de cliënte en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De cliënte is van mening dat het ziekenhuis bij de uitvoering van die overeenkomst met name ten aanzien van de verpleging en verzorging (de zogenaamde aanpalende handelingen vermeld in lid 3 van genoemd artikel) niet zorgvuldig en correct heeft gehandeld. De cliënte houdt het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 7:462 BW, welk artikel de (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis betreft voor tekortkomingen van de hulpverleners die betrokken zijn geweest bij de behandeling van de cliënte.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis verweten kunnen worden en de cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De klacht onder 1.
Uitgangspunt – gebaseerd op wet- en/of regelgeving – is dat bij een ziekenhuisopname van een patiënt in beginsel alle medicijnen, die een patiënt gedurende die opname nodig heeft, door de ziekenhuisapotheek worden verstrekt. Bij dat uitgangspunt heeft de gedachte voorgezeten dat het ziekenhuis de inhoudelijke (eind-)verantwoordelijkheid heeft voor de zorgverlening aan de patiënt, waaronder de verstrekking van medicijnen. In zijn beleid met betrekking tot de medicijnverstrekking heeft het ziekenhuis zich aan dit uitgangspunt geconformeerd en dit ook op zijn website gepubliceerd, die voor iedereen toegankelijk is. In het onderhavige geval heeft het ziekenhuis overeenkomstig zijn beleid gehandeld en aan de cliënte Fetanylpleisters en het medicijn Movicolon verstrekt. Onbetwist is de stelling van het ziekenhuis dat de echtgenote van de cliënte voor het eerst op 11 december 2017 aan het ziekenhuis kenbaar heeft gemaakt dat de cliënte haar eigen, van thuis meegebrachte medicijnen wenste te gebruiken en dat het ziekenhuis vanaf die datum aan die wens is tegemoetgekomen.
Het ziekenhuis heeft de onderhavige klacht, voor zover deze ziet op het niet verstrekken van een vierde tablet Oxycodon op 14 december 2017, erkend. Daarmee staat in deze procedure vast dat het ziekenhuis niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Dit betekent dat het ziekenhuis in zoverre toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting, die uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen partijen voortvloeide. Dat het meer dan één keer is voorgekomen dat de cliënte heeft gevraagd om een extra tablet Oxycodon boven de voorgeschreven en toegestane maximum hoeveelheid maar deze ten onrechte niet heeft gekregen, zoals de cliënte heeft gesteld en het ziekenhuis heeft betwist, is naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk geworden, omdat de cliënte die stelling niet heeft onderbouwd.
De commissie gaat dan ook aan die stelling voorbij.
De commissie heeft geen aanwijzingen gevonden dat (de wijze van) het plaatsen van een anti-trombosespuit met het geneesmiddel Clexane ondeskundig en/of onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eén van de vaak voorkomende algemene aandoeningen en toedieningsplaatstoornissen is volgens de bijsluiter bij dat geneesmiddel, die het ziekenhuis heeft overgelegd, een bloeduitstorting onder de huid. De cliënte heeft die bijsluiter op dat punt niet weersproken. Ieder menselijk lichaam is anders en kan daardoor anders reageren op de toediening van een bepaald geneesmiddel, of de verrichting van een medische handeling. Daarbij komt dat aan een reactie als een bloeduitstorting meerdere factoren kunnen bijdragen, zoals de leeftijd van een patiënt, een kwetsbare huid, een stoornis in het bloedstollingsmechanisme en/of medicijngebruik.
De commissie acht de deze klacht gegrond voor wat betreft het niet verstrekken van een vierde tablet Oxycodon op 14 december 2017 en voor het overige ongegrond.
De klacht onder 2.
Het ziekenhuis heeft gesteld dat de maaltijden vers en op de juiste temperatuur worden aangeboden. Mocht dit incidenteel anders ervaren worden, dan kan dit direct worden gemeld aan degene die de maaltijd heeft uitgeserveerd. Er wordt dan direct en kosteloos een nieuwe maaltijd geserveerd. De cliënte heeft het bestaan van deze mogelijkheid niet betwist. Gesteld noch gebleken is dat de cliënte aan de dienstdoende verpleegkundige of aan de medewerkster van de roomservice heeft gemeld dat de warme maaltijden qua temperatuur beneden de maat waren en/of dat de broodmaaltijden niet goed waren. Het ziekenhuis kan geen verwijt worden gemaakt van iets waarvan het niet op de hoogte is gesteld. Het feit dat een verpleegkundige aan de cliënte kennelijk ongevraagd advies heeft gegeven over het eten van enkele, van thuis meegenomen stukjes peperkoek acht de commissie – mede gezien de onbetwiste stelling van het ziekenhuis dat van verpleegkundigen wordt verwacht dat zij advies geven over voeding, die van thuis wordt meegenomen – van onvoldoende gewicht om klachtwaardig te zijn. Deze klacht acht de commissie ongegrond.
De klacht onder 3.
Het incident in augustus 2011 werd veroorzaakt door de echtgenoot van de senior verpleegkundige. Desgevraagd heeft de gemachtigde van de cliënte tijdens de mondelinge behandeling niet aannemelijk gemaakt welk wezenlijk aandeel de verpleegkundige in het incident heeft gehad. De enkele verklaring van de gemachtigde dat de verpleegkundige toen thuis zat en de regie voerde, is zonder enige nadere uitleg, volstrekt onvoldoende. Ook anderszins heeft de commissie in de overgelegde stukken geen aanwijzingen aangetroffen die een dergelijk aandeel ook maar enigszins aannemelijk maken. Onder deze omstandigheden is de commissie van oordeel dat de door de cliënte geuite verdachtmakingen als verwerpelijk aangemerkt moeten worden. De cliënte had zich dan ook ervan dienen te onthouden de integriteit en/of de positie van de verpleegkundige bij het ziekenhuis ter discussie te stellen, de goede naam van de verpleegkundige aldus te schenden en de door de cliënte verlangde verklaring af te dwingen. Het conflict tussen de cliënte en de verpleegkundige is een privékwestie en dient in de privésfeer opgelost te worden, maar zeker niet door tussenkomst van het ziekenhuis. Gelet op de door het ziekenhuis genoemde situaties waarin contact mogelijk niet is te voorkomen (calamiteiten, reanimatie), is de afgifte van de verlangde verklaring evenmin haalbaar. De commissie acht het dan ook niet onzorgvuldig dat het ziekenhuis niet tot afgifte van de verlangde verklaring is overgegaan. Overigens zijn onbetwist de stellingen van het ziekenhuis dat – hoewel dit niet gebruikelijk is – getracht is de cliënte op dit punt zoveel mogelijk tegemoet te komen en dat er gedurende de ziekenhuisopname van de cliënte geen contact is geweest tussen de cliënte en de verpleegkundige en dat deze ook niet op de kamer van de cliënte is geweest. De commissie acht ook deze klacht ongegrond.
De verlangde schadevergoeding
Voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat daarvan sprake was voor zover het betrof het niet verstrekken van een vierde tablet van het medicijn Oxycodon op 14 december 2017. Het ziekenhuis heeft daarvoor een vergoeding van € 250,– aangeboden. De cliënte heeft dit aanbod niet verworpen noch tegen de hoogte daarvan verweer gevoerd. De commissie zal dat bedrag dan ook toewijzen. Voor het overige heeft de commissie hiervoor overwogen dat de klachten ongegrond zijn. Dat betekent dat ten aanzien daarvan geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, dat aan de cliënte dus geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door haar verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Het klachtengeld
Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht van de cliënt door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, in het bindend advies tevens wordt bepaald, dat het ziekenhuis aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu de commissie in dit geval een onderdeel van de klacht gegrond heeft bevonden, zal zij uitvoering geven aan deze bepaling.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht onder 1. voor zover deze betrekking heeft op het niet verstrekken van een vierde
tablet van het medicijn Oxycodon op 14 december 2017 gegrond;
– verklaart de klacht onder 1. voor het overige en de klachten onder 2. en 3. ongegrond;
– bepaalt dat het ziekenhuis een bedrag van € 250,– aan de cliënte dient te vergoeden ter zake
van door haar geleden immateriële schade;
– wijst de vordering van de cliënte tot vergoeding van materiële en immateriële schade voor het
overige af;
– bepaalt dat het ziekenhuis een bedrag van € 52,50 aan de cliënte dient te vergoeden ter zake van
het door haar betaalde klachtengeld.
Aldus beslist op 17 september 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.