Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Annulering
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
123092
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Cliënt heeft voor een heupoperatie een afspraak gemaakt voor de week van 19 december 2018. Dat is een bewuste keuze vanwege de herstelperiode van 4 weken. Vanwege ziekte van de anesthesist werd de operatie op 18 december geannuleerd. Cliënt geeft aan hierdoor schade te hebben geleden. Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat de operatie op de geplande datum niet door kon gaan ten gevolge van overmacht, namelijk zieke anesthesisten in combinatie met grote drukte op de OK’s voorafgaande aan de kerstperiode. Dat is geen medisch onzorgvuldig handelen vanuit de zijde van het ziekenhuis. De commissie oordeelt allereerst dat ook het niet nakomen van de afspraak dat op een bepaalde datum een operatie zal worden uitgevoerd, een niet nakomen van de behandelingsovereenkomst is. Omdat bij een ziekenhuis van deze omvang verwacht mag worden dat het voor deze situaties een oplossing kan bieden door het vooraf instellen van een vangnet van vervangende artsen, gaat het beroep op overmacht niet op. Het ziekenhuis moet een schadevergoeding betalen.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Albert Schweitzer ziekenhuis, locatie Dordwijk, gevestigd te Dordrecht (verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen behandeld op 28 mei 2019 te Den Haag. Partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om ter zitting hun standpunt toe te lichten.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag of het ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade die de cliënt heeft geleden door uitstel van zijn heupoperatie, die gepland was op 19 december 2018.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 20 februari 2019 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Medio september 2018 heeft de cliënt met zijn orthopeed afgesproken dat hij in de week van 19 december 2018 aan zijn heup geopereerd zou worden. Voor deze datum is bewust gekozen omdat dit voor de cliënt en zijn werkgever een rustige periode is, alsmede in verband met zijn werkzaamheden als ondernemer en het feit dat hij na de operatie 4 weken niet kan autorijden. Van 19 december 2018 tot 19 januari 2019 zou de cliënt vanwege de operatie afwezig zijn van zijn werk. Op 18 december 2018 kreeg de cliënt echter te horen dat de operatie niet door kon gaan. De communicatie hieromtrent verdient geen schoonheidsprijs.
Op 18 december om 15.00 uur kreeg de cliënt eerst te horen dat hij de volgende dag om 8.00 uur in het ziekenhuis werd verwacht. Een half uur later werd hij gebeld dat de operatie niet door kon gaan omdat de anesthesist ziek was. De operatie werd verplaatst naar 2 januari 2019.
Door het verzetten van de operatie heeft de cliënt de volgende materiële schade geleden:
- Opname van de door de werkgever in december 2018 aangewezen 4 verplichte vrije dagen ter waarde van € 352,50 per dag, welke hij niet had hoeven opnemen indien de operatie was doorgegaan en hij in die periode ziek was gemeld;
- Het opnieuw verschuldigd zijn van het eigen risico in 2019 ten bedrage van € 385,–, hetgeen niet gebeurd was indien de operatie in december had plaatsgevonden aangezien hij het eigen risico in 2018 al had verbruikt;
- Vervoerskosten, aangezien de cliënt door de verplaatsing van de operatie pas vanaf
2 februari 2019 weer kon autorijden en tot die tijd de trein of taxi diende te nemen om bij fysieke afspraken aanwezig te zijn;
- Het inhuren van extra personeel dat door de verplaatsing noodzakelijk werd, aangezien de cliënt op 11 februari 2019 een opdracht had ingepland voor zijn eigen bedrijf en dit fysiek te inspannend was om zelf te doen. De cliënt verwijst naar een overgelegde factuur ten bedrage van € 1.815,–.
Voorts heeft de cliënt door het verzetten van de operatie de volgende immateriële schade geleden:
- Het missen van een kerstdiner, aangezien de cliënt met Kerst altijd uit eten gaat in een restaurant. Dit jaar zou dat in verband met de operatie niet mogelijk zijn en toen dat nog wel mogelijk bleek, was het te laat om nog ergens een plekje vrij te vinden;
- Het missen van een feest met Oud en Nieuw, aangezien ook dat niet kon doorgaan en toen dat wel mogelijk bleek, iedereen al wat anders had gepland;
- Het missen van een exclusief feest op 9 januari 2019;
- Het niet kunnen laten doorgaan van het grote feest voor zijn 50e verjaardag op 3 februari 2019.
Naar het oordeel van de cliënt is er door het verzetten van de operatie sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van het ziekenhuis in de nakoming van haar verplichtingen. Op grond daarvan is het ziekenhuis volgens hem aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Indien de operatie op 19 december 2018 had plaatsgevonden, waren deze schadeposten niet aanwezig geweest.
De cliënt vordert daarom een schadevergoeding van € 5.000,–.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het verweerschrift dat op 19 maart 2019 door het ziekenhuis is ingediend. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Volgens de verkregen informatie van de OK-planning orthopedie is op 3 december 2018 telefonisch met de cliënt afgesproken dat de operatie op 19 december 2018 zou plaatsvinden. De medewerkers van de OK-planning vermelden er bij zo’n telefoongesprek altijd bij dat de afspraak onder voorbehoud is van spoedgevallen en akkoord anesthesist. Dit is eveneens vermeld in de brief van het ziekenhuis van 12 december 2018 aan klager.
Op 18 december 2018 heeft een medewerker van de OK-planning de cliënt gebeld met de mededeling dat de operatie niet door kon gaan vanwege ziekte van anesthesisten en werd een nieuwe operatiedatum ingepland, namelijk 2 januari 2019. Dat was vanwege de kerstperiode de eerste datum waarop de behandelend chirurg weer OK had. Het was vanwege de grote drukte voorafgaande aan de kerstperiode en zieke anesthesisten niet mogelijk om de operatie op een andere manier in te plannen.
Volgens het ziekenhuis kan een arts pas aansprakelijk worden gesteld indien hij medisch onzorgvuldig heeft gehandeld, dat wil zeggen niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden verwacht mocht worden, dit onzorgvuldig handelen verwijtbaar is en daardoor letselschade is ontstaan. Indien er geen letselschade is ontstaan door het onzorgvuldig handelen, wordt aansprakelijkheid eveneens afgewezen.
Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat de operatie op de geplande datum niet door kon gaan ten gevolge van overmacht, namelijk zieke anesthesisten in combinatie met grote drukte op de OK’s voorafgaande aan de kerstperiode. Dit is niet aan te merken als medisch onzorgvuldig handelen vanuit de zijde van het ziekenhuis. Op basis hiervan heeft het ziekenhuis het verzoek tot vergoeding van materiële en immateriële schade afgewezen. Dit doet niet af aan het feit dat de betrokken artsen het heel vervelend vinden dat de cliënt niet op de geplande datum geopereerd kon worden. Het ziekenhuis heeft de planningsmemo van de OK-planning orthopedie overgelegd.
Het ziekenhuis stelt zich daarom op het standpunt dat de klacht ongegrond moet worden geacht.
Beoordeling
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
Aan de commissie ligt de vraag voor of er door het ziekenhuis verwijtbare fouten zijn gemaakt bij het verzetten van de heupoperatie van 19 december 2018 naar 2 januari 2019 wegens ziekte van de anesthesist. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk wordt dat het ziekenhuis tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis.
De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden toegerekend en de cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
De commissie merkt allereerst op dat er, in tegenstelling tot hetgeen het ziekenhuis heeft aangevoerd, ook sprake kan zijn van een tekortkoming aan de zijde van het ziekenhuis indien er geen sprake is van medisch onzorgvuldig handelen. Van een tekortkoming is sprake indien het ziekenhuis op enige wijze verwijtbaar tekortschiet in het nakomen van de behandelingsovereenkomst, zoals in dit geval tot het niet nakomen van de afspraak dat op een bepaalde datum een operatie zal worden uitgevoerd.
Op basis van de overgelegde stukken stelt de commissie vast dat het ziekenhuis weliswaar bij het inplannen van de afspraak voor de eerste operatie het voorbehoud heeft gemaakt van spoedgevallen en het niet akkoord gaan van de anesthesist, maar dat bij ziekte van de anesthesist strikt genomen van beide situaties geen sprake is. Hetzelfde geldt voor de door het ziekenhuis aangevoerde grote drukte op de OK’s. Het gaat daarom om de vraag of het verzetten van de operatie om deze redenen aan het ziekenhuis verwijtbaar is, dan wel is aan te merken als overmacht. Criterium daarbij is of het verzetten van de afspraak krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van het ziekenhuis dient te komen.
Hoewel de ziekte van de anesthesist op zichzelf is aan te merken als overmacht, is de commissie van oordeel dat van een ziekenhuis met een omvang als deze verwacht mag worden dat het voor deze situaties een oplossing kan bieden door het vooraf instellen van een vangnet van vervangende artsen. De commissie realiseert zich dat er sprake is van krapte op de arbeidsmarkt en dat deze invulling zeker niet gemakkelijk is. De commissie stelt echter ook vast dat het uitstellen van een operatie voor de cliënt ingrijpende (financiële) gevolgen kan hebben, hetgeen meebrengt dat op het ziekenhuis de verplichting rust om te trachten uitstel van de operatie op alle mogelijke manieren te voorkomen. Gezien de oorzaken van het uitstel komt de commissie in dit specifieke geval tot de conclusie dat het uitstellen van de operatiedatum is aan te merken als een aan het ziekenhuis toerekenbare tekortkoming. De commissie acht de klacht daarom deels gegrond.
Ten aanzien van de diverse door de cliënt opgevoerde schadeposten geldt dat voor het opleggen van schadevergoeding alleen die schade in aanmerking komt die in voldoende causaal verband staat tot de toerekenbare tekortkoming. Alle omstandigheden van deze situatie afwegende, waaronder de oorzaak van het uitstel van de operatie, de aard van de operatie en de mate van ingrijpendheid van het uitstel voor de cliënt, ziet de commissie op grond van de redelijkheid en billijkheid in de feiten en omstandigheden van het geval aanleiding om te bepalen dat het ziekenhuis aan de cliënt een forfaitair bedrag van € 150,– per vakantiedag dient te vergoeden voor de vier opgenomen vakantiedagen, die de cliënt niet had hoeven opnemen indien de operatie niet was uitgesteld. De commissie acht daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding van in totaal € 600,– toewijsbaar.
Nu de klacht van de cliënt door de commissie gegrond wordt verklaard zal de commissie, overeenkomstig haar reglement, het ziekenhuis veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50.
Dit brengt mee dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht deels gegrond;
- bepaalt dat het ziekenhuis een bedrag van € 600,– aan schadevergoeding aan de cliënt dient te voldoen;
- bepaalt dat het ziekenhuis aan de cliënt tevens een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
- bepaalt dat betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist op 28 mei 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. M. Bouman en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, waarbij mevrouw mr. M.E. Taams-van Hoeken als plaatsvervangend secretaris fungeerde.