Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
23282/28168
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klacht gaat om bejegening door een psychotherapeut van de zorgaanbieder en het plotseling beëindigen van de behandelrelatie. De zorgaanbieder vindt dat de commissie geen besluit mag nemen, omdat het geschil te laat is ingediend. De cliënte heeft het geschil pas 15 maanden na het indienen van de klacht bij de zorgaanbieder, bij de commissie ingediend. De echtgenoot van cliënte had een burn-out en bij haar is een tumor ontdekt, daarom had zij langer de tijd nodig om de klacht in te dienen. De commissie is van oordeel dat de cliënte, ondanks de lastige situatie waar zij en haar echtgenoot zich in bevonden, in staat moet zijn geweest om zelfstandig haar klacht op tijd bij de commissie in te dienen. De cliënte wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaart in haar klacht. De klacht wordt niet inhoudelijk behandeld.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats] en Stichting GGZ Oost Brabant, gevestigd te Boekel (hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn niet opgeroepen om ter zitting te verschijnen omdat door de zorgaanbieder een beroep is gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de cliënt en daarom eerst moet worden vastgesteld of zij ontvankelijk is in haar klacht. De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de bejegening van de cliënt door de psychotherapeut en het beëindigen van de behandelrelatie op 29 maart 2018.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op advies van een traumadeskundige is de cliënt begin januari 2017 doorverwezen naar een psycho- en traumatherapeute bij de zorgaanbieder vanwege haar grote, internationale vakkennis en hart voor haar cliënten. In maart 2017 is de behandeling van de cliënt gestart. Tijdens de behandeling hebben zich incidenten voorgedaan.
Zonder enig overleg, waarschuwing of evaluatie besloot geheel onverwacht de traumatherapeute om in februari 2018 de behandeling te beëindigen in verband met onvoldoende voortgang.
De psychische schade is enorm groot bij de cliënt: de hechtingsstoornis en ME/CVS zijn erg verslechterd. Sinds begin februari 2018 heeft de cliënt geen therapie meer. Haar vertrouwen in hulpverleners is heel ernstig geschaad, haar hoop op een toekomst is weg, alsmede de vervulling van haar kinderwens.
De zorgaanbieder heeft weinig gedaan met haar klacht over het handelen van de traumatherapeute alsmede de abrupte en schadelijke beëindiging van de therapie. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat deze geen dan wel onvoldoende verantwoordelijkheid neemt om aan haar de noodzakelijke hulp te verlenen ondanks haar behandelverplichting.
Naast een correcte klachtafhandeling verzoekt de cliënt de commissie:
a. te onderzoeken wat er precies gebeurd is in de behandeling en een diepgaand onderzoek te doen naar het functioneren van de traumatherapeut;
b. om toezicht op een correcte naleving van het advies dat CCE aan OB gaat uitbrengen. OB mag pas de behandeling stopzetten als er een goede overdracht heeft plaatsgevonden naar een vervolgbehandelaar;
c. toezicht te gelasten op een juiste invulling en correcte naleving van de korte termijnhulp voor de cliënt;
d. onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot herstel en vergoeding van de geleden schade bij de cliënt en bij haar echtgenoot (door de opvang van de cliënt in een burn-out gekomen sinds juli 2018).
Naar aanleiding van het verweer van de zorgaanbieder stelt de cliënt dat zij binnen een jaar nadat de klachtencommissie een advies heeft uitgebracht haar klacht heeft ingediend (voor 12 februari 2019). Dat haar echtgenoot bijna een jaar nodig gehad heeft om de klacht in te dienen heeft te maken met beider gezondheidstoestand. Vanwege de verzorging van de cliënt heeft haar echtgenoot een burn-out gekregen en is bij haar een tumor ontdekt. Hierdoor was haar echtgenoot niet eerder in de gelegenheid om de klacht aan de commissie voor te leggen wat echter er niet toe heeft geleid dat de maximale termijn van 1 jaar overschreden is.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat de cliënt niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht om de navolgende redenen.
Op grond van artikel 6 lid 1 sub b van het reglement Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg is een klacht niet-ontvankelijk indien het geschil niet binnen 12 maanden na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. De initiële klachten zijn op 9 november 2018 ingediend bij de klachtencommissie.
Omdat het klaagschrift uit 52 pagina’s bestond (exclusief bijlagen) heeft de klachtencommissie klaagster verzocht om haar klachten op maximaal twee pagina’s te formuleren. Deze ‘samenvatting’ is op 17 december 2018 bij de klachtencommissie ingediend. De klachten zijn vervolgens pas op 9 februari 2020 ingediend bij de Geschillencommissie, derhalve 15 maanden na indiening van de initiële klachten.
De door cliënte gestelde gezondheidsproblemen brengen naar de mening van de zorgaanbieder niet met zich mee dat zij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de klachten tijdig in te dienen.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
De commissie dient primair te beoordelen of de cliënte in haar klacht kan worden ontvangen, nu de zorgaanbieder in haar verweer uitdrukkelijk een beroep op niet-ontvankelijkheid heeft gedaan.
Het reglement Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg van de commissie is bepalend voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht.
Ingevolge artikel 6.1 onder b van dit reglement verklaart de commissie op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. In afwijking van het bepaalde in voormeld artikel, kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet naleving ervan naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft (artikel 6.2).
De cliënt heeft haar klacht voor het eerst bij de zorgaanbieder ingediend op 9 november 2018. Op verzoek van de klachtencommissie heeft zij haar klacht samengevat en opnieuw voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder op 17 december 2018. Het eerste vragenformulier heeft de cliënt op 9 februari 2020 bij de commissie ingediend.
De commissie stelt vast dat de cliënt, zelfs indien wordt uitgegaan van 17 december 2018, niet binnen 12 maanden na indiening van de klacht bij de zorgaanbieder aan de commissie heeft voorgelegd. Immers de klacht is bijna 2 maanden na afloop van de termijn (van 12 maanden na 17 december 2017) bij de commissie aanhangig gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 6.1 onder b van het reglement is de cliënt dan ook niet ontvankelijk in haar klacht.
Nu vastgesteld is dat de termijn van 12 maanden is overschreden zal de commissie vervolgens dienen te beoordelen of sprake is van een omstandigheid die meebrengt dat de cliënt hiervan redelijkerwijs geen verwijt treft.
De cliënt heeft aangevoerd dat, vanwege de burn-out van haar man en de tumor die bij haar eind 2019 is ontdekt, haar man niet eerder in de gelegenheid is geweest om de klacht bij de commissie in te dienen.
De commissie begrijpt de lastige situatie waarin de cliënt en haar man zich destijds bevonden (en wellicht thans nog steeds bevinden). Niettemin is zij van oordeel dat de cliënt, ondanks de burn-out van haar man, zelf in staat moet zijn geweest om zelfstandig haar klacht, die reeds voor een groot deel op schrift stond, tijdig bij de commissie in te dienen.
De persoonlijke omstandigheden die de cliënt naar voren brengt zijn voor de commissie onvoldoende om haar alsnog te kunnen ontvangen in haar klacht.
De commissie is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de cliënt niet-ontvankelijk is in haar klacht. De commissie komt daarom niet meer toe aan de bespreking van haar inhoudelijke klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer E. Krist, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 2 juni 2020.