Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
114695
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klaagster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [naam dochter], wonende te [plaats], en OLVG, gevestigd te Amsterdam, (verder te noemen: het ziekenhuis).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de stukken die partijen aan haar hebben overgelegd.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018 te Utrecht.
Het ziekenhuis werd vertegenwoordigd door [naam], juridisch adviseur a.i.
Klaagster is, hoewel tijdig en behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het ziekenhuis heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn standpunt (nader) toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Klaagster beklaagt zich erover dat haar dochter medisch niet juist is behandeld door het ziekenhuis.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.
Begin februari 2016 heeft de dochter van klaagster een ongeluk gehad, waarbij zij gewond is geraakt aan haar rechterhand. De verwonding is conservatief behandeld. De dochter heeft vanaf het begin van het voorval regelmatig het ziekenhuis bezocht, waarbij zij behandeld is door medisch specialisten. Hierbij is telkens nagelaten het juiste behandelplan op te stellen en uit te voeren volgens de laatste stand van de medische wetenschap. De enige juiste wijze was geweest om direct na het ongeluk via een MRI-scan de ware oorzaak van de aandoening te achterhalen.
Het ziekenhuis heeft die scan achterwege gelaten. Klaagster is van mening dat het ziekenhuis aan de rechterhand van haar dochter een foutieve, althans geen juiste ingreep heeft verricht, met name door het achterwege laten van een MRI-scan. Daardoor is een verminderde functie van die hand ontstaan. De hand ziet er esthetisch niet goed uit. Bij de laatste controle in het Flevoziekenhuis in Almere is een MRI-scan gemaakt, waarbij een oude laesie van een bot van een handwortel is geconstateerd. Wegens intensieve pijnklachten is een behandelplan opgesteld waarbij de rechterhand werd geïmmobiliseerd.
Klaagster verlangt een materiële en immateriële schadevergoeding van € 25.000,–, waarbij aansluiting gezocht moet worden bij de richtlijnen van de Letselschaderaad. Daarnaast wenst klaagster dat het ziekenhuis aansprakelijkheid erkent.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.
De dochter van de klaagster heeft zich in februari 2016 tot het ziekenhuis gewend in verband met pijn aan haar vingers. Na anamnese en onderzoek, waaronder een röntgenfoto van de rechterhand, werd de diagnose gesteld “contusie dig 3 en 4 rechts”. Dat er in dit geval een MRI-scan gemaakt had moeten worden, wordt niet door richtlijnen noch door wetenschappelijk bewijs gestaafd. Van een ingreep is geen sprake geweest, laat staan van een foutieve ingreep. Niet gebleken is dat het ziekenhuis niet lege artis heeft gehandeld. Klaagster heeft de gestelde schade niet onderbouwd. Een verwijzing naar de richtlijnen van de Letselschaderaad maakt niet inzichtelijk of er daadwerkelijk schade is, welke schade er is, wat de omvang van de schade is en of er causaal verband is tussen de schade en het vermeende foutieve handelen van het ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft tot afwijzing van de klacht geconcludeerd.
Beoordeling
De commissie overweegt het volgende.
De overeenkomst die de cliënte en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kan worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, eerste lid, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW). Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Klaagster is van mening dat het ziekenhuis bij de uitvoering van die overeenkomst niet zorgvuldig en correct heeft gehandeld, hierin bestaande dat het ziekenhuis niet direct na het ongeluk een MRI-scan heeft gemaakt van de geblesseerde rechterhand van de dochter. Klaagster houdt het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 7:462 BW, welk artikel de (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis betreft voor tekortkomingen van de hulpverleners die betrokken zijn geweest bij de behandeling van de dochter.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis verweten kunnen worden en de dochter van klaagster moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Uit het patiëntendossier van de dochter blijkt dat er in het ziekenhuis op 5 februari 2016 – daags na het ongeluk – een röntgenonderzoek van de rechterhand van de dochter heeft plaatsgevonden. Daarbij is geen fractuur noch een luxatie geconstateerd. Vervolgens is de diagnose gesteld: contusie dig 3 en 4 rechts. Het is in de medische wereld gebruikelijk om in het beginstadium van een opgelopen letsel een röntgenfoto te maken, maar geen MRI-scan. Een MRI-scan wordt pas gemaakt wanneer andere onderzoeken, zoals in dit geval een röntgenonderzoek, geen duidelijk beeld kunnen geven over het letsel en daarmee gepaard gaande (langdurige) klachten. Gesteld noch gebleken is dat deze diagnose onjuist is geweest en de commissie heeft in de door partijen overgelegde stukken daarvoor ook geen aanwijzingen gevonden. Voor het ziekenhuis was er geen gegronde aanleiding, noch waren er symptomen voor het maken van een MRI-scan. De commissie is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het ziekenhuis in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met de hiervoor vermelde zorgplicht. Dat betekent ook dat het ziekenhuis niet toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de geneeskundige behandelingsovereen-komst. Het feit dat er zeven maanden later in het Flevoziekenhuis in Almere wel een MRI-scan van de rechterhand van de dochter is gemaakt, maakt dit oordeel niet anders. Die scan laat zich wellicht verklaren uit het feit dat de dochter toen opnieuw forse pijnklachten had aan haar hand. De klacht acht de commissie dan ook ongegrond.
Voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – tegenover de dochter in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat daarvan geen sprake is. Nu aan dat vereiste niet is voldaan, heeft de dochter geen aanspraak op schadevergoeding. De verlangde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding af.
Aldus beslist op 11 oktober 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.