Wijze van omgaan met verzoek tot indicatie voor persoonsgebonden budget cliënte

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 130818/15500

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Volgens de klager verliep het contact met de zorgverlener verliep stroef en onplezierig. De indicatie werd niet verleend. De klager verwijt de zorgaanbieder een zevental punten. Klager verlangt een vergoeding van de schade die de cliënte daardoor heeft geleden die hij begroot op € 4.164,96. De zorgaanbieder stelt dat de cliënte reumatische klachten heeft maar met ondersteuning van haar echtgenoot en huishoudelijke hulp via de WMO kon de cliënte nog voldoende voor zichzelf zorgen. Er was geen thuiszorg ingezet omdat de cliënte dat niet wilde. De zorgaanbieder is van mening dat hij steeds zorgvuldig en volgens de beroepscodes-en normen heeft gehandeld. De situatie van de cliënte voldeed in februari 2021 niet aan de voorwaarden voor het afgeven van een indicatie voor een PGB-aanvraag. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder zich als een goed hulpverlener voor de cliënte heeft gedragen. Voor de verwijten van klager heeft de commissie geen grond gevonden.  De commissie verklaart de klacht dan ook in alle onderdelen ongegrond en wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af. 

De uitspraak

In het geschil tussen

[Klager], wonende te [plaatsnaam], gemachtigde/vertegenwoordiger van [cliënte], wonende te [plaatsnaam]

en

Stichting Santé Partners, gevestigd te Tiel

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2022 te Utrecht.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Klager heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de wijze waarop de zorgaanbieder is omgegaan met het verzoek tot het geven van een indicatie waarmee een PGB (persoonsgebonden budget) voor de cliënte kon worden aangevraagd.

Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klager heeft op verzoek van de cliënte haar bijgestaan in haar aanvraag voor een indicatie ter verkrijging van een PGB. Klager is een kennis van de cliënte en haar echtgenoot en meer thuis in de materie. Het eerste contact met de zorgaanbieder was op 15 februari 2021. Van begin af aan verliep het contact met de zorgaanbieder uitermate stroef en onplezierig. De indicatie werd uiteindelijk niet verleend. In juli 2021 werd door een andere zorgaanbieder wel een indicatie afgegeven waarmee voor de cliënte een PGB werd verstrekt van € 800,– per maand.

Klager verwijt de zorgaanbieder:

  1. Onzorgvuldigheid van twee wijkverpleegkundigen;
  2. Het niet afgeven van een indicatie;
  3. Het niet accepteren van klager als gemachtigde (ondanks mondelinge en schriftelijke machtiging);
  4. Het onheus bejegenen van klager en stellen dat hij “een op geld belust persoon” is;
  5. De lange wachttijd tussen het eerste gesprek en de bevestiging tot het weigeren van de indicatie;
  6. De zwakke manier van communiceren van de gebiedsmanager van de zorgaanbieder;
  7. De ondeskundigheid van de medewerkers van de zorgaanbieder.

Door de nalatige en onzorgvuldige houding van de zorgaanbieder is de cliënte gedurende meerdere maanden een PGB misgelopen. Klager verlangt een vergoeding van de schade die de cliënte daardoor heeft geleden die hij begroot op € 4.164,96. Hierin zijn tevens de kosten voor de werkzaamheden van klager voor de cliënte en het aangedane onrecht (ad € 500,–) en het klachtgeld (van € 52,50) opgenomen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 10 februari 2021 heeft het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) het verzoek van klager om een indicatie te verstrekken teneinde een PGB te verkrijgen voor de cliënte afgewezen. De cliënte heeft reumatische klachten maar met ondersteuning van haar echtgenoot en huishoudelijke hulp via de WMO kon de cliënte nog voldoende voor zichzelf zorgen. Er was geen thuiszorg ingezet omdat de cliënte dat niet wilde.

Klager heeft zich op 15 februari 2021 bij de zorgaanbieder gemeld met het verzoek aan de wijkverpleegkundige om een indicatie af te geven voor de cliënte. Op 25 februari 2021 hebben twee wijkverpleegkundigen een huisbezoek gebracht aan de cliënte. Op dat moment was er geen schriftelijke machtiging van klager (die is pas op 12 mei 2021 verleend) zodat de verpleegkundigen de cliënte en haar echtgenoot als hun gesprekspartners hebben beschouwd. De cliënte en haar echtgenoot zijn wilsbekwaam en hebben geen cognitieve beperkingen.

De verpleegkundigen hebben de hulpvraag van de cliënte in kaart gebracht. De cliënte gaf aan, zoals ook was neergelegd in het CIZ besluit, dat er geen specifieke zorgvraag was. Zij zou graag extra hulp in de huishouding willen ontvangen om haar echtgenoot te ontlasten. De wijkverpleegkundigen hebben aangegeven dat deze hulp niet onder de Zorgverzekeringswet (ZVW) valt maar onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Omdat niet duidelijk benoemd kon worden wat de zorgvraag was hebben de wijkverpleegkundigen voorgesteld om de cliënte 14 dagen in zorg te nemen om te kunnen onderzoeken wat een passende indicatie voor haar zou kunnen zijn. De cliënte heeft echter aangegeven dat niet te willen en niet verder te willen gaan met de PGB aanvraag. Hierop is de aanvraag voor de indicatiestelling beëindigd. Het afgeven van een indicatie zonder duidelijke bepaling van de zorgbehoefte is niet mogelijk.

Vervolgens heeft de zorgaanbieder vele klachten met betrekking tot het niet verstrekken van de indicatie van klager ontvangen. Er zijn verschillende gesprekken geweest en er is bij herhaling aangeboden om de cliënte tijdelijk in zorg te nemen om de zorgbehoefte en hulpvraag vast te stellen maar de zorgaanbieder heeft geen reactie ontvangen op dat aanbod. De zorgaanbieder heeft de cliënte tevens de mogelijkheid aangereikt om bij een andere zorginstelling in [plaatsnaam] een second opinion te vragen. Van een onheuse bejegening is nimmer sprake geweest.

Het is de zorgaanbieder bekend dat op 28 juli 2021 door een andere zorginstelling een indicatie voor de cliënte is verstrekt. De zorgaanbieder vermoedt dat die afgifte samenhangt met de gewijzigde omstandigheden van de cliënte omdat haar echtgenoot medio juli 2021 in het ziekenhuis is opgenomen met ernstige medische problemen.

De zorgaanbieder is van mening dat hij steeds zorgvuldig en volgens de beroepscodes-en normen heeft gehandeld. De situatie van de cliënte voldeed in februari 2021 niet aan de voorwaarden voor het afgeven van een indicatie voor een PGB-aanvraag.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen, waarbij zij de punten aanhoudt zoals die door klager naar voren zijn gebracht.

  1. Onzorgvuldigheid van de twee wijkverpleegkundigen

Het is de commissie niet geheel duidelijk wat klager bedoelt met de vermeende onzorgvuldigheid van de medewerkers/wijkverpleegkundigen. Voor zover klager daarmee heeft bedoeld te stellen dat de medewerkers hem in februari 2021 niet te woord hebben willen staan vanwege het ontbreken van een (schriftelijke) machtiging van de cliënte is de commissie van oordeel dat deze handelwijze juist getuigt van zorgvuldigheid, mede met het oog op de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Hiermee werd de privacy van de cliënte gewaarborgd.

2. Het niet afgeven van een indicatie

Onweersproken is dat op het moment van het aanvragen van de indicatie in februari 2021 er geen concrete zorgvraag was bij de cliënte. De commissie heeft geconstateerd dat de zorgaanbieder heeft aangeboden de hulpvraag van de cliënte in kaart te brengen door haar voor een periode van 14 dagen in zorg te nemen teneinde te onderzoeken wat een passende indicatie zou kunnen zijn. Uit de e-mail van klager van 3 juni 2021 waarin klager stelt: “uw taak, c.q. de taak van uw verpleegkundigen is uitsluitend een indicatie afgeven! Omdat alle feiten vaststaan heeft het meelopen geen toegevoegde waarde” volgt naar het oordeel van de commissie een afwijzing van dat aanbod. Hiermee is de zorgaanbieder de mogelijkheid ontnomen de zorgvraag van de cliënte en daarmee de indicatie-aanvraag te beoordelen. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder hiervan geen verwijt kan worden gemaakt.

3. Het niet accepteren van klager als gemachtigde (ondanks mondelinge en schriftelijke machtiging)

De commissie herhaalt hierbij hetgeen zij bij klachtonderdeel 1 heeft overwogen. Ter bescherming van de privacy van de cliënte was de zorgaanbieder bij het ontbreken van een machtiging uitsluitend gerechtigd om met de cliënte zelf te communiceren. De schriftelijke machtiging is pas op 12 mei 2021 verleend. Er is niet gebleken dat klager na die datum niet als gemachtigde is geaccepteerd door de zorgaanbieder.

4. Het onheus bejegenen van klager en stellen dat hij “een op geld belust persoon” is

Klager heeft gesteld dat de zorgbieder zich tegenover de cliënte en haar echtgenoot onheus over hem heeft uitgelaten. De zorgaanbieder heeft ontkend dat sprake is geweest van enige onheuse bejegening. Klager was niet bij het gesprek aanwezig. De commissie kan over deze klacht geen uitspraak doen nu de lezingen van partijen hierover uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld wat er door de betrokkenen gezegd is. Dit geldt temeer nu klager dit niet zelf heeft geconstateerd, maar “van horen zeggen” heeft begrepen. Dit betekent dat deze klacht niet gegrond kan worden bevonden.

5. De lange wachttijd tussen het eerste gesprek en de bevestiging tot het weigeren van de indicatie

De commissie heeft geconstateerd dat het huisbezoek van de wijkverpleegkundigen op 25 februari 2021 heeft plaatsgevonden en de cliënte op 30 maart 2021 is geïnformeerd dat geen indicatie voor een PGB kon worden afgegeven. Een periode van vijf weken komt de commissie niet onredelijk lang voor als beslistermijn op een dergelijke aanvraag.

6. De zwakke manier van communiceren van de gebiedsmanager van de zorgaanbieder

Het betreft hier een persoonlijke interpretatie en mening van klager die geen klachtwaardig gedrag vormt. De commissie kan hier dan ook geen uitspraak over doen.

7. De ondeskundigheid van de medewerkers van de zorgaanbieder

De commissie is van oordeel dat het aanbod van de wijkverpleegkundigen om de cliënte voor een periode van 14 dagen in zorg te nemen om haar hulpvraag in kaart te brengen getuigt van deskundigheid en zorgvuldigheid. De wijkverpleegkundigen hebben hun expertise willen inzetten om de zorgvraag van de cliënte te beoordelen. Klager heeft het aanbod van de wijkverpleegkundigen echter afgewezen. Resumerend is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder zich als een goed hulpverlener voor de cliënte heeft gedragen. Voor de verwijten van klager heeft de commissie geen grond gevonden.
De commissie verklaart de klacht dan ook in alle onderdelen ongegrond en wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;

– wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 20 april 2022.