Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Medisch dossier
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijkongegrond
Referentiecode:
9846/19812
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster heeft de zorgaanbieder verzocht om een kopie van het medisch dossier van haar inmiddels overleden vader (cliënt). De cliënt heeft enkele dagen voor zijn overlijden de klaagster gemachtigd tot in het ontvangst nemen van een kopie van zijn medisch dossier. De klaagster vindt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij de inzage. De zorgaanbieder weigert om een kopie van het medisch dossier aan de klaagster te verstrekken. De cliënt is onlangs wilsonbekwaam verklaard, waardoor de machtiging als niet rechtsgeldig wordt gezien. Daarnaast is zijn echtgenote de wettelijke vertegenwoordiger. Zij heeft geen toestemming tot inzage aan de klaagster verleend. Volgens de commissie is de machtiging van de klaagster tot een kopie van het dossier van cliënt, bij zijn overlijden te komen vervallen. De commissie stelt dat er geen sprake is van een zwaarwegend belang voor de klaagster. Ook is er geen sprake van onzorgvuldig handelen door de zorgaanbieder.
Volledige uitspraak
In het geschil:
[Naam klaagster], wonende te [woonplaats],
en
Maasziekenhuis Pantein B.V., gevestigd te Boxmeer (hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen. Bij brief van 26 maart 2020 heeft het bureau van de commissie aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe de bevoegdheid conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de gelegenheid gesteld, hebben partijen niet aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen bij brief van 6 mei 2020 geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil.
De behandeling heeft buiten aanwezigheid van partijen, per videoconference plaatsgevonden op 20 mei 2020.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de weigering van de zorgaanbieder om een kopie van het medisch dossier te verstrekken.
Standpunt van de klaagster
Voor het standpunt van de klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klaagster is op verzoek van haar vader sinds 2015 zijn eerste contactpersoon met de zorgaanbieder. Vanuit die rol is zij, daar waar mogelijk, ook steeds aanwezig geweest bij poli bezoek/arts gesprekken. Haar vader is op 9 mei 2019 overleden in de zorginstelling. Hij heeft haar op 1 mei 2019 gemachtigd tot in ontvangst nemen van een kopie van zijn medisch en verpleegkundig dossier. Met de getekende machtiging heeft zij op 21 mei 2019 een verzoek ingediend om inzage c.q. een afschrift van het medisch en verpleegkundig dossier van haar vader. Klaagster heeft daarbij belang omdat haar vader tijdens zijn verblijf mogelijk niet de zorg en behandeling heeft gekregen die hij nodig had en zij heeft dit ook kenbaar gemaakt bij zijn behandelend arts.
Klaagster betwist dat haar vader – hierna ook te noemen: cliënt – ten tijde van het ondertekenen van de machtiging wilsonbekwaam was. Al zou cliënt op 18 april 2019 wilsonbekwaam zijn, dan zegt dat nog niets over zijn wils(on)bekwaamheid op 1 mei 2019. Mogelijk hebben medicatie en/of delier invloed gehad op de beoordeling van de geriater op 18 april 2019. Bovendien beschikt cliënte over beeldmateriaal van haar vader in die periode. De conclusie van wilsonbekwaamheid kan dan ook niet zomaar getrokken worden. Op de website van het ministerie van VWS valt het volgende te lezen: “Iedereen is wilsbekwaam, tenzij een deskundige arts heeft vastgesteld dat iemand, voor een bepaalde beslissing, wilsonbekwaam is. Een patiënt kan niet in 1 keer voor alle beslissingen wilsonbekwaam worden verklaard. Om wilsonbekwaamheid vast te stellen wordt een stappenplan geadviseerd. In het stappenplan staat wat aanleiding kan zijn voor beoordeling van wilsonbekwaamheid. (Bron ministerie VWS https://www.informatielanqduriqezorq.nl/soorten-zorq/wilsonbekwaamheid)”. Terzijde merkt klaagster op dat de geriater niet geregistreerd staat op de site Vereniging Indicerend en adviserende Artsen, als zijnde een arts die scholing heeft gevolgd op gebied van wilsbekwaamheid. Klaagster vraagt zich af hoe deskundig de geriater op dat gebied is. Ook vraagt klaagster zich af of het stappenplan dat door VWS wordt geadviseerd wel is gevolgd.
Na 4 weken heeft zij een herinnering gestuurd omdat zij nog altijd niets had vernomen. Daarop kreeg zij te horen dat haar verzoek voorgelegd zou worden aan de bedrijfsjurist. De jurist heeft aangegeven dat het in dit geval gaat om beoordeling van de arts of een kopie van het medisch dossier kan overhandigd. De arts heeft geen toestemming gegeven omdat er geen sprake was van veronderstelde toestemming en dat haar argumenten onvoldoende gronden waren om het beroepsgeheim te doorbreken, dus klaagster kreeg geen kopie. Klaagster heeft de casus voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder, die haar op 30 augustus 2019 heeft laten weten dat ze de klacht niet ontvankelijk acht. Dat is de reden waarom klaagster haar klacht nu voorlegt aan de geschillencommissie zorg. Zorgvuldigheid staat voorop, maar er ligt hier gewoon een machtiging en anders gaat volgens haar ook nog de “veronderstelde toestemming” op. Haar verzoek wordt door de zorgaanbieder afgewezen zonder enige onderbouwing en op haar vragen wordt niet ingegaan. Het dossier zou een feitelijke weergave moeten zijn van het zorgvuldig handelen van de zorgaanbieder, waarom krijgt zij dan geen kopie terwijl zij wel aan de, door de organisatie, gestelde voorwaarden voor een kopie voldoet?
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De vader van klaagster (cliënt) is 19 maart 2019 opgenomen in het Maasziekenhuis Pantein met een longontsteking en met een delier en is bekend met dementie. In verband met een verslechterde gezondheidssituatie heeft de behandelend internist de klinisch geriater op 3 april 2019 gevraagd mee te kijken naar de behandelmogelijkheden van de cliënt. De bevindingen van de klinisch geriater over zijn kwetsbare gezondheidssituatie en bijbehorende risico’s, zijn door haar op 8 april 2019 met de familie besproken. Klaagster was daarbij ook aanwezig. Klaagster heeft vervolgens op 17 april 2019 mondeling om inzage in het dossier van haar vader verzocht omdat zij het niet eens was met enkele keuzes in de behandeling. De klinisch geriater heeft haar verzoek vervolgens met cliënt besproken. Op 18 april 2019 heeft de klinisch geriater vastgesteld dat cliënt niet wilsbekwaam is in deze. Hij overzag de vraag om inzage in zijn dossier en het effect daarvan niet. Cliënt gaf aan dat de vraag om inzage in het dossier door zijn dochter, met zijn vrouw, als eerste contactpersoon, geregeld moest worden. De echtgenote van cliënt heeft vervolgens niet ingestemd met inzage in het dossier door haar dochter. Hiervan is ook een aantekening gemaakt in het dossier. Op 1 mei 2019 heeft klaagster cliënt een machtiging tot inzage laten ondertekenen. Cliënt is op 9 mei 2019 overleden.
Klaagster ondertekent zelf de machtiging op 9 mei 2019. Na het overlijden van cliënt dient klaagster op 21 mei 2019 een schriftelijk verzoek in om inzage in het dossier van haar overleden vader en overhandigt zij de getekende machtiging. Omdat cliënt op 18 april 2019 niet wilsbekwaam is bevonden en zijn situatie daarna alleen maar achteruit is gegaan, beschouwen de betrokken behandelaren deze machtiging niet als een duidelijk gerichte wilsuiting en toestemming van de patiënt.
Klaagster beroept zich verder op veronderstelde toestemming als grond om het beroepsgeheim te doorbreken. Indien een medisch specialist uit gedragingen of uitingen van een patiënt heeft opgemaakt dat een patiënt zou instemmen met inzage in het dossier door een ander dan de patiënt zelf, dan kan dat een reden zijn om het beroepsgeheim te doorbreken en inzage te verschaffen. De behandelend artsen hebben niet uit gedragingen of verklaringen van cliënt af kunnen leiden dat cliënt met deze inzage in zijn dossier door zijn dochter zou instemmen. Cliënt heeft juist mondeling te kennen gegeven de vraag niet te overzien en de klinisch geriater gevraagd dit verder met zijn echtgenote af te handelen. De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst is per 1 januari 2020 op dit punt gewijzigd. In de WGBO is nu opgenomen in welke gevallen na overlijden inzage in het dossier is toegestaan. Veronderstelde toestemming als mogelijke grond voor het doorbreken van het beroepsgeheim door een medisch specialist na overlijden, is daarbij niet opgenomen in de wet. Zowel onder het oude als het nieuwe recht is de zorgaanbieder van mening hun beroepsgeheim niet te kunnen doorbreken op grond van veronderstelde toestemming.
In de nieuwe wettekst van de WGBO is opgenomen dat de hulpverlener desgewenst ook inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt kan geven indien er op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een mededeling van een incident is ontvangen door de nabestaande dan wel als er sprake is van een zwaarwegend belang. Van een melding van een incident in het kader van de Wkkgz is geen sprake. Klaagster motiveert niet nader waarom zij een zwaarwegend belang heeft. Zij geeft alleen aan vragen te hebben over de zorgverlening.
Gepoogd is de familie met elkaar in gesprek te brengen en de vragen van klaagster te beantwoorden binnen de grenzen van het medisch beroepsgeheim.
De echtgenote van cliënt heeft aangegeven de keuzes in de behandeling van de zorg met haar kinderen te bespreken. Haar zoon is regelmatig bij besprekingen van zijn moeder met de internist aanwezig geweest en steunt zijn moeder in de keuzes. De keuzes gemaakt in de vervolgbehandeling van de cliënt hebben te maken met zijn ziektebeeld. Hij was daardoor niet in staat nog deel te nemen aan een revalidatieprogramma en hij was daarna fysiek te zwak om nog vervoerd te worden uit het ziekenhuis, alwaar hij ook is overleden. Het verschil van mening over de behandeling van cliënt binnen de familie is niet iets wat een medisch specialist kan oplossen.
Het verzoek om een afschrift is gemotiveerd en weloverwogen afgewezen.
Hoe droevig het overlijden van cliënt ook is voor klaagster, met het beroepsgeheim dient zorgvuldig te worden omgegaan. Het beroepsgeheim blijft ook na het overlijden van de patiënt gelden en kan slechts bij uitzondering worden doorbroken. Het ziekenhuis is van mening dat geen van de uitzonderingsgronden van toepassing is. Gelet op het vorenstaande verzoekt het ziekenhuis de commissie de klacht ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen. In dit verband zijn de navolgende bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 14 lid 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) kan over een gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening schriftelijk een klacht worden ingediend door de cliënt, een nabestaande van de overleden cliënt dan wel een vertegenwoordiger van de cliënt. Krachtens lid 2 van dit artikel kan ook worden geklaagd over de weigering van de zorgaanbieder om een persoon in het kader van de zorgverlening als vertegenwoordiger aan te merken. Krachtens artikel 1 Wkkgz is een vertegenwoordiger een persoon die een zorgaanbieder op grond van wettelijke bepalingen in plaats van of naast cliënt moet betrekken bij de nakoming van verplichtingen jegens cliënt.
Ingevolge artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (Wet Geneeskundige Behandelings Overeenkomst)
draagt de hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. (..)
De commissie heeft vastgesteld dat de klacht geen betrekking heeft op een gedraging van de zorgaanbieder jegens haar cliënt (de vader van klaagster) in het kader van de zorgverlening van die cliënt. Haar klacht ziet op de weigering van de zorgaanbieder om aan haar een kopie van het medisch en verpleegdossier van cliënt te verstrekken. Dit betekent dat artikel 14 lid 1 van de Wkkgz niet van toepassing is en klaagster in zoverre in haar klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorzover klaagster beoogt een beroep te doen op de situatie bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel 14 van de Wkkgz, namelijk dat zij ten onrechte niet als vertegenwoordiger van haar vader is aangemerkt, is de klacht ongegrond. De machtiging van klaagster tot afschrift van het dossiers betreffende haar vader is bij zijn overlijden komen te vervallen.
Nu klaagster naar eigen zeggen niet eerder dan op 21 mei 2019 om inzage/afschriften verzocht kon zij niet op grondslag van de machtiging als zijn wettelijk vertegenwoordiger worden aangemerkt.
Ten overvloede merkt de commissie op dat de zorgaanbieder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door aan klaagster een kopie van het medisch dossier te weigeren. Daarbij overweegt zij het volgende: De zorgaanbieder dient de privacybelangen van een patiënt, ook indien hij is overleden, te allen tijde te beschermen. Dit betekent dat inzage in een medisch dossier door een nabestaande (zonder voorafgaande toestemming bij leven van de overledene) niet wordt toegestaan tenzij sprake is van zwaarwegende belangen.
Als hierboven overwogen was de machtiging van klaagster met het overlijden van haar vader vervallen. De vraag of vader het ondertekenen van de machtiging op 1 mei 2019 wilsonbekwaam was is thans dan ook slechts in zoverre relevant dat de omstandigheid dat hij door een arts kort voordien op 18 april 2019 wilsonbekwaam is beoordeeld voor beslissingen omtrent zijn behandeling, een aanwijzing vormt voor de afweging of op grond van de machtiging, zonder twijfel, zijn toestemming tot afgifte van zijn dossiers aan zijn dochter na zijn overlijden, kan worden verondersteld.
Bij die afweging is voorts van belang dat cliënt op 18 april 2019 voor de beantwoording van de vraag van de geriater of klaagster zijn medisch dossier mocht inzien nadrukkelijk heeft verwezen naar zijn echtgenote. Vanaf 18 april 2019 was de echtgenote van cliënt zijn wettelijk vertegenwoordiger. De wettelijk vertegenwoordiger van cliënt heeft geen toestemming tot inzage in het medisch dossier aan klaagster verleend. Dat klaagster een zwaarwegend belang heeft dat niet door de wettelijk vertegenwoordiger wordt of kan worden behartigd is gesteld noch gebleken. De beslissing van het ziekenhuis de afgifte te weigeren is in het licht van het voorgaande noch onredelijk of onbegrijpelijk.
De commissie oordeelt als hierboven overwogen voor een deel klager niet ontvankelijk in haar klacht en oordeelt de klacht voor het overige ongegrond en wijst de vordering van de cliënt af
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht niet ontvankelijk voorzover deze is gebaseerd op art.14 lid 1 Wkkgz;
– verklaart de klacht ongegrond voorzover deze is gebaseerd op art. 14lid 2 Wkkgz;
– wijst het verzoek tot afgifte van een kopie van het medisch/verpleegkundig dossier af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer prof. dr. A.A.B. Lycklama à Nijeholt, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 20 mei 2020.