Commissie: Ambulancezorg
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116851
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Regionale Ambulancevoorziening Fryslân, gevestigd te Drachten(verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 6 september 2018 te Groningen. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. [Naam cliënt] werd bijgestaan door [naam]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam kwaliteitsfunctionaris], [naam anesthesioloog en medisch manager ambulancezorg] en [naam ambulanceverpleegkundige].
De commissie heeft na een korte schorsing mondeling aan partijen uiteengezet hoe dit bindend advies in hoofdlijnen zal komen te luiden.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op het optreden van de zorgaanbieder na de hulpoproep van de cliënt.
Standpunt van de cliënt
In de kern komt het standpunt van de cliënt – voor zover thans van belang – op het volgende neer.
Op 13 juni 2017 is de echtgenote van de cliënt (hierna ook: de echtgenote) overleden. De echtgenote had de wens om niet gereanimeerd te worden. De cliënt heeft bij de echtgenote gezeten toen zij overleed en wilde na haar overlijden contact opnemen met de huisarts.
Omdat de praktijk van de huisarts gesloten was en de cliënt het telefoonnummer van de doktersdienst niet kon vinden heeft hij het telefoonnummer 112 gebeld. Er zijn toen twee ambulances en een politiewagen naar het adres van de cliënt gekomen. De cliënt heeft bij aankomst van de eerste ambulance gezegd dat zijn echtgenote niet gereanimeerd wilde worden. Bovendien was de echtgenote op dat moment al 35 minuten dood, zodat reanimeren zinloos was. Eén van de twee ambulancemedewerkers van de eerste ambulance stond over de echtgenote heen gebogen en schudde het hoofd naar de andere ambulancemedewerker. Toch is er gereanimeerd. Volgens de cliënt is dit onrechtmatig en heeft dit het lichaam van zijn echtgenote geschonden. Hiertegen richt zich de eerste klacht.
Toen de eerste ambulance en de politie waren gearriveerd (en later ook de tweede ambulance) werd de cliënt, terwijl zojuist op rustige wijze zijn echtgenote was overleden, aangemerkt als een verdachte. Daarbij is door ambulancepersoneel in het huis (onder meer in gesloten kastjes) gezocht naar medicijnen en een deel van de gevonden medicijnen is meegenomen naar het ziekenhuis. Hiertegen richt zich de tweede klacht.
De cliënt heeft met de zorgaanbieder gesprekken gehad en via e-mail gecorrespondeerd. Hierbij heeft de cliënt de hiervoor genoemde klachten genoemd en om uitleg gevraagd. De cliënt vindt dat zijn vragen onvoldoende zijn beantwoord. Met de procedure ten overstaan van de commissie wil hij bereiken dat hij alsnog antwoorden op zijn vragen krijgt.
Standpunt van de zorgaanbieder
In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder – voor zover thans van belang – op het volgende neer.
De ambulancemedewerkers zijn naar de woning van de cliënt gegaan naar aanleiding van de melding van cliënt bij de meldkamer. Bij aankomst had de echtgenote een reanimatiebehoeftig gezondheidsbeeld. De cliënt heeft te kennen gegeven dat de echtgenote niet wenste te worden gereanimeerd. Er was echter geen schriftelijke verklaring van niet-reanimeren aanwezig. Volgens de cliënt zou de huisarts weten van de wens van de echtgenote om niet te worden gereanimeerd. De huisarts bleek hier bij telefonische navraag echter geen kennis van te hebben. Er was buiten de acute situatie ook geen sprake van een kenbaar ernstig lijden van cliënte. De anesthesioloog heeft toen (op afstand) de opdracht gegeven aan de medewerkers ter plaatse om over te gaan tot reanimatie. In de aangetroffen situatie heeft de zorgaanbieder geen andere keuze gehad dan over te gaan tot reanimatie van de echtgenote; in de gegeven situatie rustte op de zorgaanbieder hiertoe een wettelijke verplichting. De enkele verklaring van de cliënt is in deze omstandigheden onvoldoende om van reanimeren af te zien. De zorgaanbieder onderkent het leed dat dit cliënt heeft toegebracht. Tussen de cliënt en zijn echtgenote was er immers een afspraak dat de echtgenote niet gereanimeerd zou worden. Voor de cliënt heeft dit gevoeld alsof hij zijn echtgenote in de steek heeft gelaten. De zorgaanbieder betreurt dit. Dit laat onverlet dat de zorgaanbieder juist heeft gehandeld, waarbij de gezondheid van de echtgenote – de patiënt – leidend is geweest. De beleefde ervaring van de cliënt dat zijn vrouw bij de aanvang van de reanimatie reeds 35 minuten zou zijn overleden, wordt door de zorgaanbieder niet gedeeld. Haar gelaatskleur en het ontbreken van stijfheid wezen erop dat de dood niet was ingetreden. Het zou kunnen dat de ambulanceverpleegkundige van de eerste ambulance het hoofd heeft geschud richting haar collega. Hieruit kan niet worden afgeleid dat zij daarmee zou bedoelen dat de echtgenote was overleden of dat reanimeren niet meer zinvol zou kunnen zijn. Mogelijk heeft zij hiermee willen zeggen dat er geen ademhaling en hartslag meer waarneembaar was. Er is steeds terecht volgens het van toepassing zijnde reanimatieprotocol gehandeld.
Het ambulancepersoneel heeft gezocht naar medicijnen in het huis van de cliënt, in het gebruik waarvan een verklaring zou kunnen worden gevonden voor het opgetreden acute gezondheidsbeeld bij de echtgenote. Hierbij wordt geprobeerd mogelijke oorzaken uit te sluiten.
De zorgaanbieder heeft geprobeerd om de vragen van de cliënt te beantwoorden. De van hem afkomstige e-mails zijn steeds beantwoord en er heeft tot twee keer toe een gesprek van meer dan twee uren plaatsgevonden tussen de cliënt en meerdere medewerkers van de zorgaanbieder. Na afloop van het tweede gesprek bestond bij de zorgaanbieder de indruk dat de vragen van de cliënt naar zijn tevredenheid waren beantwoord.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De zorgaanbieder heeft – ook ter zitting – een uitgebreid antwoord gegeven op de vraag waarom is overgegaan tot reanimatie, zoals hiervoor weergegeven. De commissie zal dit niet volledig herhalen, maar is naar aanleiding hiervan van oordeel dat het niet onzorgvuldig is geweest om in de gegeven omstandigheden tot reanimatie over te gaan. Voor de zorgaanbieder was niet kenbaar dat de echtgenote van de cliënt niet gereanimeerd wilde worden. De zorgaanbieder heeft daarbij niet kunnen afgaan op de enkele verklaring van de cliënt, hoe pijnlijk dit ook voor de cliënt geweest moet zijn. De commissie overweegt nog dat het betoog van de cliënt dat zijn echtgenote bij de aanvang van de reanimatie reeds 35 minuten overleden was, niet juist kan zijn op grond van de resultaten (toename hartslagfrequentie en saturatie) van de reanimatie, zoals deze blijken uit het dossier. De klacht die is gericht tegen de uitvoering van de reanimatie is ongegrond.
De zorgaanbieder heeft verder een verklaring gegeven waarom in het huis van de cliënt is gezocht naar medicijnen. De commissie is van oordeel dat dit een afdoende verklaring is. Het gezondheidsbelang van de echtgenote rechtvaardigde in dit geval een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van haar en van de cliënt. Ook de klacht die gericht is tegen het zoeken naar medicijnen is ongegrond.
De commissie overweegt dat de zorgaanbieder steeds geprobeerd heeft om de cliënt fatsoenlijk te woord te staan. Dit blijkt uit de overgelegde mailwisselingen en uit het feit dat er tweemaal ruim tijd is genomen om de cliënt te spreken. In het tweede gesprek is het zoeken naar medicijnen slechts marginaal aan de orde geweest. In het gespreksverslag is hierover opgenomen: “De lade met medicatie is meegenomen ten behoeve van de patiëntenzorg.” Ten overstaan van De Geschillencommissie is gebleken dat het voor de cliënt (toch) niet duidelijk was, waarom er naar de medicijnen is gezocht. In zoverre is er dus sprake geweest van een miscommunicatie tussen de cliënt en de zorgaanbieder. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder ter zake van deze miscommunicatie geen zodanig ernstig verwijt treft dat een hiertegen gerichte klacht – voor zover hiertegen al een klacht is gericht – gegrond zou zijn. Tijdens de gesprekken tussen de zorgaanbieder en de cliënt, net als tijdens de zitting van De Geschillencommissie, heeft de cliënt kennelijk het gesprek gestuurd richting het onderwerp dat voor hem het meest belangrijk was, namelijk de vraag waarom is overgegaan tot reanimatie. Zo is het gespreksonderwerp zoeken naar medicijnen begrijpelijkerwijs op de achtergrond geraakt.
Op grond van het voorgaande wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klachten zijn ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ambulancezorg op 6 september 2018.