Verzoek om informatie door nabestaande

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (Immateriele) schadeAffetieschade    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 200389/202264

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klaagster verlangt heldere informatie over de gewijzigde medicatie van de cliënt. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder terecht terughoudend is omgegaan als het gaat om inzage in het medisch dossier. Er is immers geen juridische grondslag waarop een nabestaande inzicht kan worden geboden. Tevens is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het medicatiebeleid van de huisarts. Ook de vordering tot affectieschade kan niet worden toegewezen, omdat geen tekortkoming in de zorgverlening kan worden vastgesteld aan de zijde van de zorgaanbieder. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam], wonende te Middelburg, hierna te noemen klaagster,
nabestaande van [naam], (hierna te noemen: de cliënt),

en

Stichting Voor Regionale Zorgverlening (SVRZ), gevestigd te Middelburg
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2023 te Den Haag.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.

Klaagster werd ter zitting ondersteund door [naam].
De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam] en [naam].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de weigering tot het verstrekken van de lijst van medicijnen die aan cliënt voor zijn dood zijn gegeven, met name over de periode 26 mei – 10 juni 2021.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.

Cliënt is overleden op 10 juni 2021. Twee dagen voor zijn overlijden werd duidelijk dat zijn hartmedicatie was gewijzigd. De arts kon niet vertellen waarom de medicatie was veranderd, dan wel niet is toegediend. Bovendien is later gebleken dat zijn tweede hartmedicijn, dat hij al slikte sinds 2008, tijdens zijn verblijf van zes weken in de instelling van de zorgaanbieder, niet is toegediend. Klaagster vermoedt dat er een (mogelijk) verband bestaat tussen het overlijden van cliënt en de gewijzigde/ontbrekende medicatie. Ondanks herhaalde verzoeken is de instelling niet bereid aan klaagster heldere informatie hierover te verstrekken.

Klaagster verzoekt de commissie te oordelen dat een onafhankelijk arts inzage heeft in het medisch dossier van cliënt en haar een schadevergoeding toe te kennen van € 15.000, –.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit op het volgende neer.

Cliënt heeft de hartmedicatie Isosorbidemonoitraat (Stofnaam) (= [merknaam] (Merknaam)) vanaf opname op 29-04-2021 tot de dag van overlijden op 10-06-2021 gekregen. Tot 25 mei 2021 is de medicatie afgetekend op papier (aantoonbaar aan de zuster van klaagster, die contactpersoon was, laten zien door een medewerker). Vanaf 25 mei 2021 is de toediening digitaal afgetekend in de module elektronische toedienregistratie (ETDR) in het medicatiesysteem [systeem].

Daarnaast is bij de Medische Dienst bekend dat op 18 januari 2021 de Metoprolol 50 mg definitief is gestopt door de huisarts (vanwege lage bloeddruk). In de medische rapportage is te lezen dat cliënt maandag 7 juni 2021 uitvoerig is onderzocht door de verpleegkundig specialist in verband met zijn zorgelijke gezondheidstoestand. In overleg met de arts is gestart met diuretica en overwogen om Metoprolol toe te voegen aan de medicatie als de pols boven de 100 zou blijven. Op woensdag 09 juni 2022 is de Metoprolol daadwerkelijk gestart en ook toegediend.

De zorgaanbieder betreurt het dat eerdere overleggen en afstemming met verschillende betrokkenen niet tot de gewenste duidelijkheid hebben geleid. Dit heeft te maken met gebrekkige communicatie. In een eerder stadium heeft de Medische Dienst hiervoor ook excuses aangeboden. De zorgaanbieder wil deze excuses herhalen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Klaagster heeft het vermoeden dat het overlijden van haar vader verband houdt met het niet toedienen van de voorgeschreven hartmedicatie. Om deze reden wil zij inzicht hebben in het medisch dossier en vordert zij een schadevergoeding van de zorgaanbieder.

Op grond van art. 7:458a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek kan aan een nabestaande inzage kan worden geboden in het medisch dossier op de volgende gronden:
a. Met toestemming, schriftelijk of elektronisch vastgelegd, van de overledene;
b. Indien er sprake is van een mededeling van een incident bij het verlenen van zorg;
c. Indien er sprake is van een zwaarwegend belang.

De commissie heeft vastgesteld dat de cliënt voor zijn overlijden klaagster geen toestemming heeft gegeven tot inzage van zijn medisch dossier.

Ter zitting is komen vast te staan dat de algemene gezondheid van cliënt, op dat moment 96 jaar oud, een week voor zijn overlijden verslechterde. Er is geen sprake geweest van een incident. De commissie is van oordeel dat er voor klaagster geen zwaarwegend belang is om het medisch dossier van cliënt in te zien. In dat kader verwijst de commissie naar de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2022:96), waarin onder rechtsoverweging 3.10 als volgt wordt overwogen:
‘Inzage in het medisch dossier om te beoordelen of de overleden patiënt of cliënt steeds de juiste zorg heeft gehad, is geen zwaarwegend belang. Een emotioneel belang is op zichzelf ook een onvoldoende zwaarwegend belang om doorbreking van het beroepsgeheim te rechtvaardigen. ‘De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder terecht terughoudend is geweest met betrekking tot de inzage in het medisch dossier. In zoverre zal zij de klacht ongegrond verklaren.

Klaagster heeft ter zitting gesteld dat de zorgaanbieder cliënt een bepaald medicijn ten onrechte niet zou hebben toegediend. Dit medicijn zou hij na een hartinfarct in 2008 hebben voorgeschreven gekregen door de huisarts en dat heeft hij tot het moment dat hij naar het verpleeghuis ging geslikt. De zorgaanbieder heeft daarop gesteld dat de huisarts de toediening van dit medicijn op 18 januari 2021 heeft stopgezet voordat cliënt in het verpleeghuis is opgenomen. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het medicatiebeleid van de huisarts. In zoverre zal de commissie de klacht ongegrond verklaren.

Dat de communicatie met de arts van de zorgaanbieder na het overlijden niet geheel duidelijk is geweest, heeft de zorgaanbieder erkend. Ter zitting heeft de zorgaanbieder aangegeven dat over de onduidelijke communicatie aan de nabestaanden excuses zijn gemaakt en dat de zuster van klaagster, als eerste contactpersoon, na het overlijden van cliënt inzage heeft gekregen in de lijst van toegediende medicatie en haar uitleg is gegeven over de toegediende medicatie. Dit is door klaagster niet betwist.

Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht ongegrond verklaren.

Schadevordering
Klaagster heeft een schadevergoeding gevorderd van € 15.000, –.

Nu cliënt is overleden, kan klaagster slechts affectieschade vorderen.

Op grond van artikel 6:108, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten- in casu degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de overledene is- als gevolg van het overlijden.

Om in aanmerking te komen voor affectieschade moet eerst worden vastgesteld of de zorgaanbieder aansprakelijk is voor het overlijden van cliënt. De commissie kan niet tot het oordeel komen dat cliënt als gevolg van het tekortschieten in de zorgverlening door de zorgaanbieder is overleden.

Nu een tekortkoming van de zorgaanbieder in de zorgverlening aan cliënt niet kan worden vastgesteld, is de vordering tot schadevergoeding van klaagster niet voor toewijzing vatbaar.
Daarom wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond en wijst de vordering tot schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 17 april 2023.