Verwijderen en opnieuw aanbrengen van tilband bij tillift is niet langer verantwoord

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 14687/21514

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënte wordt door medewerkers van de zorgaanbieder met behulp van een tillift en een tilband twee keer per dag verplaatst tussen haar bed en haar rolstoel. De medewerkers laten nu de tilband onder de cliënte in de rolstoel zitten, terwijl deze voorheen voor en na iedere transfer werd aangebracht en verwijderd. De cliënte is het niet eens met deze nieuwe werkwijze. De zorgaanbieder stelt dat de lichamelijke beperkingen van de cliënte zo zijn toegenomen dat zij niet meer kan helpen bij het verwijderen en aanbrengen van de tilband. Het steeds verwijderen en opnieuw aanbrengen van de tilband is voor de medewerkers fysiek te belastend en tijdrovend. De commissie vindt dat er geen sprake is van een tekortkoming dan wel onzorgvuldig handelen door de zorgaanbieder. Het steeds verwijderen en opnieuw aanbrengen van de tilband is niet langer verantwoord.

Volledige uitspraak

In het geschil:
[Naam cliënte], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Rivas Zorggroep, gevestigd te Gorinchem (hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden 20 mei 2020.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen. Bij brief van 26 maart 2020 heeft het bureau van de commissie aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid op grond van haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, heeft geen van de partijen te kennen gegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen bij brief van 6 mei 2020 geïnformeerd over de datum wanneer de commissie zal beslissen over het geschil.

Namens de cliënte zijn daarna nog stukken ingediend, waarop de zorgaanbieder heeft gereageerd.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de beslissing van de zorgaanbieder om, als de cliënte in haar rolstoel zit, de tilband van de tillift niet meer onder haar te verwijderen.

Standpunt van de cliënte
Voor het namens de cliënte aangevoerde standpunt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte wordt door medewerkers van de zorgaanbieder met behulp van een tillift en een tilband twee keer per dag verplaatst tussen haar bed en haar rolstoel. De medewerkers laten nu de tilband onder de cliënte in de rolstoel zitten, terwijl deze voorheen voor en na iedere transfer werd aangebracht respectievelijk verwijderd.

De zorgaanbieder heeft te kennen gegeven dat het steeds verwijderen en opnieuw aanbrengen van de tilband voor de medewerkers fysiek te belastend is.
De conclusie uit diverse gesprekken en onderzoeken is echter dat met een goede werkhouding de fysieke belasting om de tilband twee keer per dag met twee medewerkers te verwijderen respectievelijk aan te brengen niet te zwaar is. Het argument van de zorgaanbieder dat de rompbalans van de cliënte niet goed is, gaat niet op. Als de cliënte goed in de rolstoel wordt gezet, zit zij recht. Zij kan ook zelfstandig op de rand van haar bed zitten.

De cliënte is – anders dan de zorgaanbieder – van mening dat langdurig verblijf op een (opgepropte) tilband het risico op decubitus verhoogt. Voorts kunnen tillussen en tilclips tussen de wielen van de rolstoel raken en is het laten zitten van de tilband stigmatiserend voor de cliënte.

Na eerdere klachten namens de cliënte over het laten zitten van de tilband in 2017 en 2018, is de zorgaanbieder de cliënte steeds tegemoetgekomen. De cliënte wenst ook nu herstel van de oude gang van zaken.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder is de afgelopen jaren telkens tegemoetgekomen aan de wens van de cliënte om de tilband na iedere transfer uit de rolstoel te verwijderen en voor iedere transfer weer aan te brengen. De zorgaanbieder heeft hierbij nadrukkelijk te kennen gegeven dat hij dat beleid moet heroverwegen als de lichamelijke toestand van de cliënte in negatieve zin zou veranderen. Die situatie was medio 2019 aan de orde. De lichamelijke beperkingen van de cliënte zijn dermate toegenomen dat zij niet meer in staat is om de noodzakelijke medewerking te verlenen bij het verwijderen en aanbrengen van de tilband in de rolstoel. Dat de cliënte enige tijd zelfstandig kan zitten op de rand van haar bed, doet hieraan niet af. Door de toegenomen lichamelijke beperkingen van de cliënte kunnen de transfers door de medewerkers niet meer op een voor hen fysiek acceptabele wijze worden uitgevoerd. Naast de onaanvaardbare fysieke belasting voor het zorgpersoneel, worden de handelingen van het verwijderen en aanbrengen van de tilband ook te tijdrovend of afhankelijk van de medewerking van de partner van de cliënte. Omdat de zitpositie van de cliënte door het verwijderen van de tilband uit de rolstoel verslechtert, bestaat tevens een verhoogd risico dat zij decubitusplekken krijgt.

Naar de mening van de zorgaanbieder is gelet op al deze omstandigheden geen sprake meer van kwalitatief goede zorg, laat staan van zinnige zorg. De zorgaanbieder is en blijft bereid om de cliënte de benodigde zorg te leveren, maar hij volhardt in zijn standpunt dat van de cliënte onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid mag worden verwacht dat zij accepteert dat de tilband blijft zitten in de rolstoel. De zorgaanbieder heeft immers ook een verantwoordelijkheid jegens zijn medewerkers om in een veilige werkomgeving te voorzien waarin de fysieke belastbaarheid niet hoger is dan algemeen wordt geaccepteerd.

Het door de cliënte genoemde knelpunt dat zich door het langdurig verblijven op de tilband decubitus zou kunnen voordoen, heeft zich – hoewel de tilband sinds 23 december 2019 niet langer wordt verwijderd – tot op heden nog niet gerealiseerd. Er is geen sprake geweest van decubitusklachten.
Het risico dat de tilclips tussen de wielen van de rolstoel komen te zitten, heeft zich evenmin voorgedaan. Bovendien betreft dit een beperkt knelpunt dat inherent is aan het feit dat de tilclips los van de patiënt moeten blijven.

De zorgaanbieder betreurt het dat de cliënte het verblijven op de tilband kennelijk als stigmatiserend ervaart, maar hij is van mening dat dit ondergeschikt is aan de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder jegens zijn personeel. Waar mogelijk komt de zorgaanbieder tegemoet aan de wensen van de cliënte op het gebied van lichamelijke verzorging en gewoonte in handelingen, maar hij moet in het belang van zijn personeel beperkingen stellen.

De zorgaanbieder verzoekt de klacht van de cliënte ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Ter beantwoording van de commissie staat de vraag of de zorgaanbieder verwijtbaar handelt door de tilband niet langer te verwijderen als de cliënte in haar rolstoel zit.
De commissie stelt voorop dat hiervoor is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de zorgverleningsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor verwijtbaarheid van de zorgaanbieder.

Vaststaat dat sinds 2017 tussen partijen discussie bestaat over het al dan niet laten zitten van de tilband. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de zorgaanbieder naar aanleiding van deze discussie telkens ergotherapeutische onderzoeken heeft geïnitieerd, waarvan de conclusies/aanbevelingen door de zorgaanbieder steeds zijn opgevolgd. Daar waar het advies eerder luidde om de tilband te blijven verwijderen – hetgeen vervolgens geschiedde – heeft het laatste advies geresulteerd in de huidige werkwijze.
De zorgaanbieder heeft gesteld dat zijn medewerkers in de loop van 2019 constateerden dat de cliënte door een verder verminderde rompbalans minder goed in staat was om mee te bewegen. Naar aanleiding van de conclusie op grond van de huisbezoeken van de ergotherapeut en de ergocoach op respectievelijk 28 juni 2019 en 24 september 2019 heeft de zorgaanbieder vervolgens besloten dat de tilband voortaan moest blijven liggen in de rolstoel. Dit besluit is met de familie van de cliënte besproken en op
23 december 2019 ingegaan.

De commissie is van oordeel dat het de zorgaanbieder niet kan worden tegengeworpen dat hij – gelet op de fysieke achteruitgang van de cliënte en het niet meer mee kunnen helpen bij de vereiste handelingen – in 2019 tot de conclusie is gekomen dat het steeds verwijderen en opnieuw aanbrengen van de tilband niet langer verantwoord is. Daaraan doet het door de cliënte geopperde en niet onderbouwde risico op decubitus niet af, reeds nu de commissie het door de zorgaanbieder aangevoerde en wel onderbouwde risico op decubitus juist door het verwijderen van de tilband en het scheefzakken van het lichaam reëler voorkomt.
Gelet hierop handelt de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie niet onzorgvuldig door de verminderde rompbalans van de cliënte en de toegenomen fysieke belasting voor zijn medewerkers de doorslag te laten geven bij het nemen van het besluit om de tilband voortaan niet meer te verwijderen, terwijl de cliënte in haar rolstoel zit. Dat de cliënte het laten liggen van de tilband kennelijk als stigmatiserend ervaart, doet daar niet aan af. De zorgaanbieder heeft er naar het oordeel van de commissie, binnen de reële mogelijkheden, alles aan gedaan om zo lang mogelijk aan de wens van de cliënte tegemoet te komen door de tilband steeds te verwijderen en opnieuw aan te brengen.

Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de commissie niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering en/of nakoming van de zorgverleningsovereenkomst.
De commissie zal de klacht van de cliënte daarom ongegrond verklaren en het door haar verzochte afwijzen.

Nu de klacht van de cliënte ongegrond wordt verklaard, is het naar het oordeel van de commissie gerechtvaardigd dat het klachtengeld voor haar rekening komt. De cliënte heeft het klachtengeld reeds aan de commissie voldaan, zodat daarover niet meer behoeft te worden beslist.

Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënte ongegrond en wijst het door haar verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 2 juni 2020.