Vermissing sieraad. Diefstal door een medewerker van de zorgaanbieder is niet aannemelijk geworden. Ook geen andere grond aanwezig voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Schade materieel    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 117172

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klager], wonende te [plaats] namens [cliënt], wonende te [plaats] en Stichting Laurens, gevestigd te Rotterdam, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 12 juli 2018 te Den Haag. Klager is namens cliënte ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder zijn [naam locatiemanager], en
[naam directiesecretaris] ter zitting verschenen.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de vraag of de zorgaanbieder aansprakelijk kan worden gehouden voor de vermissing van een sieraad van cliënte en of de zorgaanbieder afdoende heeft gereageerd op de door klager jegens de zorgaanbieder geuite klacht.

Standpunt van klager

Voor het standpunt van klager verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het door klager ingevulde vragenformulier d.d. 20 april 2018 en de toelichting op het geschil d.d. 4 juli 2018. De door klager overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klager op het volgende neer.

Op 20 december 2011 is tussen cliënte, vertegenwoordigd door haar zoon, klager, en de zorgaanbieder een zorgovereenkomst tot stand gekomen. Cliënte woont sinds 2011 bij de zorgaanbieder. Zij is in dat jaar getroffen door een beroerte en lijdt als gevolg daarvan aan hemiplegie rechts en aan afasie. Daarnaast is zij doof. Als gevolg van de hemiplegie is de motoriek van cliënte bijzonder moeizaam.

Op 20 januari 2018 is de halsketting van cliënte verdwenen.
Op 1 februari 2018 heeft de zus van klager namens cliënte aangifte gedaan van diefstal van de betreffende halsketting. De halsketting zou op 20 januari 2018 tussen 9.00 uur en 14.30 uur gestolen zijn. In de tussentijd zijn twee verzorgenden bij cliënte geweest, waarbij volgens cliënte één van hen in de trui bij de hals van cliënte gekeken had. De betreffende verzorgende ontkende de halsketting te hebben weggenomen.
Ter zitting van de commissie is gebleken dat de aangifte niet heeft geleid tot het verrichten van nader onderzoek door de politie of tot een strafzaak.

Op 3 februari 2018 heeft klager namens cliënte aan de zorgaanbieder verzocht om over te gaan tot vergoeding van de schade die cliënte heeft geleden door de vermissing van de halsketting. Dat verzoek is nadien besproken in een gesprek met [naam locatiemanager] voornoemd.
Het verzoek tot schadevergoeding is op 12 april 2018 schriftelijk afgewezen door de zorgaanbieder.

Klager stelt namens cliënte de zorgaanbieder aansprakelijk voor vermissing van de halsketting en de daardoor geleden materiële schade van € 562,30. Volgens klager heeft de zorgaanbieder de op hem rustende zorgplicht geschonden. Het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg vermeldt onder andere de thema’s "Uniek zijn" en "Autonomie" terwijl daarin ook het thema "Schoon en verzorgd lichaam plus verzorgende kleding" wordt beschreven. Dit brengt volgens klager met zich dat ook de zorg voor een (bescheiden) sieraad van cliënte valt onder de zorgplicht van de zorgaanbieder. Volgens klager is de zorgaanbieder dan ook aansprakelijk voor de door cliënte geleden ten gevolge van de vermissing van de halsketting geleden schade.
Daarnaast heeft klager gesteld dat de zorgaanbieder onvoldoende heeft gecommuniceerd over de reden waarom het verzoek tot schadevergoeding is afgewezen. In dat verband is door de zorgaanbieder enkel verwezen naar de omstandigheid dat de verzekering van de zorgaanbieder geen dekking biedt voor de schade. Dit brengt volgens klager niet ook met zich dat de zorgaanbieder niet aansprakelijk is voor de verdwijning van het sieraad.

Klager verzoekt de commissie de klacht gegrond te verklaren en de zorginstelling te veroordelen tot schadevergoeding ten bedrage van voornoemd bedrag.

Standpunt van de zorgaanbieder

Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit het verweerschrift d.d. 28 mei 2018, blijkt, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

In de eerste plaats betreurt de zorgaanbieder de vermissing van het sieraad van cliënte.
De zorgaanbieder heeft daarnaast gesteld dat de verzorgende die beticht werd van de diefstal van het sieraad heeft ontkend iets met de vermissing van het sieraad te maken te hebben. Daarnaast heeft de zorgaanbieder door een bedrijfsrecherchebureau onderzoek laten verrichten naar het incident. Dit heeft echter niet geleid tot het gewenste resultaat, terwijl nader onderzoek door de politie nog niet zou zijn afgerond. De vermissing van het sieraad valt voorts niet onder de inboedelverzekering die de zorgaanbieder voor haar bewoners heeft afgesloten omdat zichtbare sporen van braak ontbreken en geen sprake is van een (bekennende) dader. Ook de aansprakelijkheidsverzekering biedt geen dekking nu geen sprake is van nalatigheid van de zorgaanbieder.

De zorgaanbieder heeft gesteld dat de vermissing niet verwijtbaar is aan onzorgvuldig handelen zijnerzijds. De zorgaanbieder is van mening dat de klachten van klager niet gegrond zijn en verzoekt de commissie het door klager verlangde af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de klacht overweegt de commissie als volgt.

Cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Namens cliënte houdt klager de zorgaanbieder aansprakelijk voor de vermissing van het sieraad van cliënte. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie stelt voorop dat het handelen van de zorgaanbieder beoordeeld dient te worden in het licht van dit kader. Anders dan de zorgaanbieder lijkt te veronderstellen is de omstandigheid dat de inboedel- dan wel aansprakelijkheidsverzekering van de zorgaanbieder geen dekking biedt voor de door klager gestelde schade daarbij geen factor van belang. De zorgaanbieder kan immers ook aansprakelijk zijn voor geleden schade zonder dat een verzekeraar daarvoor verhaal biedt.

Op basis van de door partijen overgelegde stukken heeft de commissie vastgesteld dat voldoende aannemelijk is geworden dat de halsketting die cliënte op 20 januari 2018 droeg op enigerlei wijze vermist is geraakt. Niet voldoende aannemelijk is echter geworden dat daarbij sprake was van diefstal. De betreffende verzorgende heeft ontkend de halsketting weggenomen te hebben, terwijl ook geen ander (objectief) bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat sprake is van diefstal. In dat verband is tevens relevant dat in de aangifte weliswaar is opgenomen dat de betreffende verzorgende in de trui bij de hals van cliënte heeft gekeken op 20 januari 2018 tussen 9.00 uur en 14.30 uur, maar dat niet is opgenomen dat cliënte heeft gezien of gevoeld dat de ketting daarbij is weggenomen door de betreffende verzorgende. Bij deze stand van zaken is de commissie van oordeel dat de vermissing van de halsketting niet aan de zorgaanbieder is te wijten en kan hij niet verantwoordelijk worden gehouden voor diefstal van de halsketting. Daar komt bij dat is gesteld noch gebleken dat sprake is van andere aanwijzingen waaruit volgt dat de halsketting van cliënte vermist is geraakt doordat bij de zorg van cliënte niet de zorg is betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De enkele omstandigheid dat in het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg de thema’s "Uniek zijn" en "Autonomie" alsook "Schoon en verzorgd lichaam plus verzorgende kleding" zijn opgenomen maakt niet dat de zorgaanbieder daarmee automatisch aansprakelijk is voor de vermissing van goederen bij zijn bewoners, zolang niet is gebleken dat daarbij sprake is van enig verwijtbaar handelen van de zijde van de zorgaanbieder.

Vordering tot schadevergoeding

Klager verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van de materiële schade, ad € 562,30.

Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Nu uit het voorgaande blijkt dat daarvan geen sprake is, zal de verlangde materiële schadevergoeding worden afgewezen.
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht niet gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van klager niet gegrond en wijst de vordering af.

Aldus beslist op 12 juli 2018 door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg.