Verergering oorklachten klaagster na gehooronderzoek is onwaarschijnlijk

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 42082/49526

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klaagster klaagt over het ontstaan van nieuwe heftige oorklachten en het verergeren van bestaande oorklachten na een gehooronderzoek (stapediusreflexmeting) in opdracht van de KNO-arts van de zorgaanbieder en over het gebrek aan aandacht en begrip van de KNO-arts in de benadering van de klaagster. De zorgaanbieder stelt dat het gehooronderzoek past in een verantwoorde behandeling om zo de oorzaak van de klachten van de klaagster te vinden. Volgens de zorgaanbieder is het onwaarschijnlijk dat de klachten zijn verergerd door het gehooronderzoek. De commissie concludeert dat de KNO-arts de juiste medische handelingen heeft verricht om de oorzaak van de klachten van de klaagster te vinden. Een verband tussen de heftige klachten van de klaagster en het gehooronderzoek is niet aannemelijk. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Het klachtonderdeel over het gebrek aan aandacht en begrip van de KNO-arts is al eerder in de klachtprocedure bij de zorgaanbieder gegrond verklaard, daarom zal de commissie dit oordeel overnemen. De commissie oordeelt ook nog dat een excuus door de KNO-arts op zijn plaats is.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
Klaagster, wonende te [woonplaats]

en

Stichting Maasstad Ziekenhuis, gevestigd te Rotterdam (hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

Het bureau van de commissie heeft op 25 november 2020 aan beide partijen bericht dat de behandeling van het geschil zonder mondelinge behandeling zal worden afgedaan. De commissie heeft die bevoegdheid ook conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft geen van beide partijen te kennen gegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen op 25 november 2020 geïnformeerd dat de zitting op 10 december 2020 zonder partijen plaatsvindt en dat de commissie binnen vier tot zes weken na 10 december 2020 schriftelijk zal beslissen over het geschil.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het volgens klaagster enorm verergeren c.q. ontstaan van oorklachten (gepiep, gesuis, gegil en hevige pijn in beide oren) na een stapediusreflexmeting in opdracht van KNO-arts [naam KNO-arts] van de zorgaanbieder en gebrek aan aandacht en begrip van [KNO-arts] in de benadering van klaagster.

Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De Raad van Bestuur (RvB) heeft het advies van de Interne Onderzoekscommissie overgenomen, inhoudende dat het klachtaspect dat er nieuwe oorklachten zijn ontstaan en bestaande oorklachten zijn verergerd door het onderzoek op 14 februari 2019, ongegrond is verklaard en dat het klachtaspect, inhoudende dat [KNO-arts] onvoldoende aandacht voor klaagster heeft gehad, gegrond is. De RvB heeft [KNO-arts] gevraagd meer aandacht te schenken aan de benadering van zijn patiënten.

Klaagster heeft op 3 augustus 2020 een klacht ingediend bij de commissie.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klaagster heeft sinds haar laatste vliegreis in maart 2017 last van haar rechteroor. Volgens KNO-arts [naam KNO-arts ander ziekenhuis] van het [naam ander ziekenhuis] in [plaats] is er sprake van (midden)oormyoclonus. Bij oormyoclonus hoort c.q. ervaart de patiënt een ratelend, knetterend, rommelend gevoel c.q. geluid in het oor. Klaagster is door haar huisarts geadviseerd naar een andere arts te gaan en klaagster is vervolgens bij [KNO-arts van de zorgaanbieder] terechtgekomen. Klaagster is op 10 januari 2019 bij [KNO-arts] op consult geweest en op 14 februari 2019 heeft er in opdracht van [KNO-arts] een stapediusreflexmeting aan beide oren plaatsgevonden, waarna aansluitend een consult is gevolgd. Volgens [KNO-arts] waren de uitslagen van de testen die op 14 februari 2019 zijn uitgevoerd goed, er is geen sprake van barotrauma (klachten ten gevolge van drukverschil) of van oormyoclonus. Volgens [KNO-arts] is er sprake van tinnitus. Volgens klaagster heeft [KNO-arts] haar op 14 februari 2019 de deur uitgewerkt, ze moest zich maar bij de huisarts en psycholoog melden. [KNO-arts] leek volgens klaagster geen tijd te hebben en toonde geen enkel begrip voor klaagster. Klaagster acht de maatregel die de zorgaanbieder, naar aanleiding van het advies van de Interne Onderzoekscommissie betreffende het onvoldoende aandacht hebben voor klaagster, heeft getroffen, volstrekt onvoldoende. [KNO-arts] dient minimaal zijn excuses te maken volgens klaagster.

Klaagster heeft sinds de stapediusreflexmeting gepiep gesuis en gegil in beide oren. Volgens [KNO-arts] is het gegil en gepiep in beide oren van klaagster ontstaan doordat ze te gestresst was voor de stapediusreflexmeting.
Volgens klaagster kan ze bijna niet meer slapen en ervaart ze hevige pijn. Vanwege het enorme slaaptekort en de gevoeligheid voor geluid is klaagster haar baan als gastouder verloren, waardoor er inkomensverlies is opgetreden, en is er sprake van verlies aan levenskwaliteit.

Klaagster vordert schadevergoeding van in totaal € 25.000,–, bestaande uit materiële schadevergoeding (onder andere in verband met verlies aan arbeidsvermogen, zorgkosten, reis- en parkeerkosten en kosten voor huishoudelijke hulp) en immateriële schadevergoeding.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

[KNO-arts] heeft bij het onderzoek op 10 januari 2019 normale trommelvliezen gezien, er waren geen contra-indicaties voor het uitvoeren van de stapediusreflexmeting. Volgens de zorgaanbieder is een voortdurende verergering danwel het starten van klachten bij de uitvoering van een stapediusreflexmeting in de wetenschappelijke literatuur niet beschreven. De stapediusreflexmeting paste volgens de zorgaanbieder in een verantwoorde behandeling, waarbij werd gestreefd naar de optimale aanpak van de klachten van klaagster.

Volgens [KNO-arts] kan de continue brom en het gepiep in het oor passen bij de diagnose tinnitus, welke wellicht is veroorzaakt door een gespannen c.q. verkrampte kaak. In verband daarmee heeft [KNO-arts] klaagster verwezen naar haar tandarts en de tinnitusconsulent in het ziekenhuis van de zorgaanbieder. Tijdens een telefonisch consult op 19 januari 2019 heeft [KNO-arts] klaagster voor de door klaagster vermelde psychische klachten geadviseerd psychologische ondersteuning via de huisarts te zoeken.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen klaagster en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met klaagster.

De commissie zal de klacht in twee onderdelen behandelen, te weten:
– de stapediusreflexmeting heeft een (enorme) verergering van de klachten aan het rechteroor en het ontstaan van klachten aan het linkeroor tot gevolg gehad (klachtonderdeel A) en
– in de consulten bij [KNO-arts] was sprake van een gebrek aan aandacht en begrip voor klaagster (klachtonderdeel B).

Ten aanzien van klachtonderdeel A overweegt de commissie dat een KNO-arts bij een verdenking van tinnitus of oormyoclonus onderzoek moet doen naar de oorzaak van de klachten om te beoordelen of die oorzaak wellicht kan worden behandeld. Tinnitus en oormyoclonus zijn immers zeer hinderlijke klachten met onder andere veel stress tot gevolg. Indien de oorzaak behandelbaar is, kan dat de patiënt veel leed worden bespaard. In het geval van het klachtbeeld van klaagster is het, om de oorzaak van de klachten te achterhalen, gebruikelijk om audiologische testen, waaronder de stapediusreflexmeting, te verrichten. Het veroorzaken van een (heftige) tinnitus door de stapediusreflexmeting is een onbekend verschijnsel. De commissie concludeert dat de juiste medische handelingen zijn verricht om de oorzaak van de klachten van klaagster te vinden. Een verband tussen de heftige tinnitusklachten die klaagster heeft beschreven en de stapediusreflexmeting is niet aannemelijk geworden. De commissie zal klachtonderdeel A ongegrond verklaren.

De commissie overweegt dat klachtonderdeel B in de klachtprocedure bij de zorgaanbieder gegrond is verklaard en dat de commissie dit klachtonderdeel dientengevolge niet opnieuw zal beoordelen. De commissie zal de gegrondverklaring overnemen. De commissie is echter wel van oordeel dat de gegrondverklaring niet slechts een aanwijzing aan [KNO-arts] dat hij meer aandacht voor zijn patiënten moet hebben, tot gevolg moet hebben. De commissie overweegt dat het weinig empathische optreden van [KNO-arts] de mate van stress die reeds bij klaagster aanwezig was en die geen positieve invloed heeft op tinnitusklachten, niet zal hebben verminderd. De commissie is van oordeel dat een excuus door [KNO-arts] (wellicht aangeboden in een persoonlijk gesprek) op zijn plaats is.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat klachtonderdeel A ongegrond is en dat klachtonderdeel B gegrond is.

Vordering tot schadevergoeding
Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst.
De commissie concludeert dat nu de commissie heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een tekortkoming in medisch handelen, er niet van schade als gevolg van een dergelijke tekortkoming kan worden gesproken. Dat ligt anders ten aanzien van de vastgestelde tekortkoming in de bejegening van klaagster door [KNO-arts]. De commissie dient vast te stellen of er sprake is van causaal verband tussen de bejegening door [KNO-arts] en de door klaagster gestelde schade. De commissie is van oordeel dat dit causaal verband ontbreekt, nu de door klaagster gestelde materiële en immateriële schade het gevolg is van de hevige – waarschijnlijke – tinnitusklachten, die klaagster beschrijft, waarvan niet aannemelijk is dat deze door de bejegening door [KNO-arts] zijn verergerd of zijn ontstaan.
De vordering tot vergoeding van schade zal dan ook worden afgewezen.

Op grond van voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat klachtonderdeel A ongegrond is, dat klachtonderdeel B gegrond is en dat de vordering moet worden afgewezen. Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden de zorgaanbieder aan klager het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond is bevonden, zal de commissie de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding van de helft van het klachtengeld van in totaal € 127,50, bedragende € 63,75.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart klachtonderdeel A ongegrond;
– verklaart klachtonderdeel B gegrond;
– wijst de vordering af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder, nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 63,75 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
– bepaalt dat de betaling van voornoemd deel van het klachtengeld binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, dr. F.J.M. Disch, mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 10 december 2020.