Vanwege het risico op afsterving (necrose) van de testikel had de uroloog zich zekerheid moeten verschaffen door een echo onderzoek te verrichten. Een echo is een eenvoudig onderzoek waarmee een dergelijke aandoening kan worden uitgesloten. De klacht is gegrond

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 118305

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klaagster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [naam zoon], wonende te [plaats], gemachtigde [naam], verbonden aan SRK Rechtsbijstand, en Stichting Maasstad Ziekenhuis, gevestigd te Rotterdam, (verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
 
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019 te Utrecht. Omdat beide partijen de commissie hebben laten weten niet mondeling gehoord te willen worden, heeft de behandeling plaats gehad buiten aanwezigheid van partijen.

Onderwerp van het geschil

Klaagster beklaagt zich erover dat een uroloog van het ziekenhuis (hierna te noemen: de uroloog) nalatig is geweest door niet datgene te doen wat nodig was om een torsio testis bij haar zoon (hierna te noemen: de zoon) uit te sluiten.

Standpunt van klaagster

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.

Op vrijdag 14 april 2017 omstreeks 22.00 uur kreeg de zoon, die toen dertien jaar oud was, heel veel pijn in zijn linker testikel, welke pijn zo hevig werd dat de zoon moest overgeven. Op aanraden van klaagster heeft de zoon warm gedoucht. De pijn nam af en de zoon is gaan slapen. Toen de zoon op zaterdag 15 april 2017 ’s ochtends wakker werd, had hij weer veel pijn en moest hij weer overgeven. Klaagster is met de zoon naar de in het ziekenhuis gevestigde huisartsenpost gegaan. Alles wees erop dat er sprake zou kunnen zijn van een torsio testis, die ernstige gevolgen kon hebben. De dienstdoende huisarts op de huisartsenpost heeft de zoon onderzocht, maar kon door veel zwelling ter plaatse geen torsio constateren.
Na telefonisch overleg te hebben gevoerd met de uroloog, concludeerde de huisarts dat er vrijdagavond wel een torsio was geweest, maar dat er die zaterdag nog een zwelling aanwezig was als gevolg van die teruggedraaide torsio. Omdat de zoon te weinig pijn aangaf, sloot de huisarts op dat moment een torsio uit. Klaagster heeft nadrukkelijk om een echo gevraagd, maar de artsen vonden dat niet nodig. Omdat de zwelling ook op een ontsteking zou kunnen wijzen, kreeg de zoon voor de zekerheid een antibioticakuur. Volgens de huisarts hoefden klaagster en de zoon zich geen zorgen te maken, maar de zoon moest wel terugkomen als hij geen verbetering merkte of als de pijn erger zou worden. Op zondag 16 april 2017 had de zoon nog steeds dezelfde pijn en zwelling. Klaagster is toen met de zoon teruggegaan naar de huisartsenpost. De huisarts die daar toen dienst had, deelde de zorgen van klaagster en heeft de zoon voor een echo doorgestuurd naar het Ikazia ziekenhuis. Daar werd een torsio geconstateerd en een paar uur later werd de zoon geopereerd. De testikel bleek afgestorven te zijn en is verwijderd.

Klaagster is van mening dat de uroloog nalatig is geweest, omdat hij geen handelingen heeft verricht om een torsio uit te sluiten. De uroloog heeft de zoon niet op consult laten komen en heeft volstaan met een telefonische diagnose.

Klaagster heeft op 4 januari 2018 bij het ziekenhuis een schriftelijke klacht ingediend tegen de uroloog. Klaagster heeft van het ziekenhuis geen schriftelijke ontvangstbevestiging ontvangen. Een week later heeft de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis klaagster gebeld, maar klaagster kon de klachtenfunctionaris niet te woord staan, omdat zij op dat moment aan het werk was. Hierna zijn er geen contacten tussen klaagster en het ziekenhuis geweest. Op grond van artikel 17 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg was het ziekenhuis verplicht binnen zes weken na indiening van de klacht een schriftelijke mededeling te doen van de beslissing die het ziekenhuis heeft genomen over en naar aanleiding van de klacht. Een dergelijke mededeling heeft klaagster nooit bereikt.

Klaagster vordert vergoeding van de kosten van plaatsing van een prothese, welke kosten globaal
€ 1.500,– bedragen. Dit is een cosmetische ingreep om de schaamte over het verlies van een testikel te verminderen. Deze kosten worden niet door de zorgverzekeraar vergoed, omdat de ingreep medisch niet noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast vordert klaagster voor de zoon smartengeld, vooralsnog te begroten op € 3.500,–. De hoogte van het smartengeld is nu niet goed in te schatten, omdat de gevoelens van de zoon gezien zijn leeftijd nog wisselend zijn. Niet uitgesloten is dat de zoon op latere leeftijd er anders tegenaan kijkt. Voor een vergoeding op basis van de huidige stand van zaken conformeert klaagster zich aan het oordeel van de commissie.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.

Het ziekenhuis heeft een onderzoek ingesteld naar de gang van zaken met betrekking tot de door klaagster bij het ziekenhuis ingediende klacht. In het registratiesysteem van het ziekenhuis bleek geen klacht van klaagster tegen de uroloog geregistreerd te zijn. Als er sprake is van een klacht over de gang van zaken op de huisartsenpost, dan wordt die klacht – conform afspraak – naar de locatiemanager van de huisartsenposten Rijnmond gestuurd. In dit geval lag het voor de hand de klacht door te sturen, omdat er in het dossier van de patiënt geen gegevens aanwezig waren. Gezien de reactie van de dienstdoende huisarts op de huisartsenpost is de klacht door de locatiemanager ook opgepakt. Helaas is er geen registratie geweest van het feit dat klaagster in het klachtenformulier een klacht heeft geuit tegen een (onbekende) uroloog van het ziekenhuis.
Het ziekenhuis verzoekt de commissie om klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk te verklaren en het ziekenhuis in de gelegenheid te stellen de klacht alsnog te behandelen.

Voor het geval de commissie het beroep van het ziekenhuis op de niet-ontvankelijkheid mocht afwijzen, dan is het ziekenhuis van mening dat de uroloog heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam beroepsgenoot mag worden verwacht. De betreffende uroloog heeft schriftelijk op de klacht van klaagster gereageerd, welke reactie (door de commissie hier zakelijk weergegeven) neerkomt op het volgende. Op 15 april 2017 heeft de huisarts van de huisartsenpost met de uroloog gebeld voor overleg over de zoon. De uroloog legt intercollegiaal overleg met de huisarts over een niet bekende patiënt niet vast. Het belangrijkste punt in het telefonisch overleg was dat de zoon bij zijn bezoek aan de huisartsenpost op 15 april 2017 heel weinig last had. Daarom was er op dat moment geen noodzaak om een acute torsio testis uit te sluiten. Een acute torsio testis kan binnen zes uur na aanvang worden gereponeerd en dan wordt in gunstige gevallen de testikel gespaard. Alle patiënten bij wie een torsio acuut wordt geopereerd, hebben enorm veel pijn. Het afnemen van de pijn van 14 op 15 april 2017 heeft de uroloog gezien als een spontane detorsi, hetgeen vaak voorkomt. De uroloog heeft de zoon niet op de afdeling Spoedeisende hulp of op de polikliniek gezien.

De uroloog heeft de huisarts, met wie hij over de zoon heeft gebeld en die als hoofdbehandelaar van de zoon verantwoordelijk is, van advies gediend op basis van de door de huisarts vermelde bevindingen. De huisarts heeft geconcludeerd en met de uroloog gedeeld dat er op dat moment geen tekenen van een torsio testis waren, maar dat er mogelijk wel een torsio geweest was en dat er mogelijk een operatie op termijn gewenst was. De uroloog heeft naar aanleiding van die bevindingen – en in overleg met de huisarts – op dat moment geen aanleiding gezien te adviseren om een echo te laten maken. 

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.

Het ontvankelijkheidsverweer van het ziekenhuis
Het ziekenhuis heeft in zijn verweerschrift verzocht klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk te verklaren omdat klaagster niet eerst de interne klachtenprocedure heeft gevoerd.

De commissie overweegt hierover het volgende. Klaagster heeft met bescheiden genoegzaam onderbouwd dat zij de klacht bij het ziekenhuis heeft ingediend. Daarnaast heeft klaagster onbetwist gesteld dat de klachtenfunctionaris haar één week na indiening van de klacht heeft gebeld. De  aanleiding daarvoor kan geen andere zijn geweest dan de ontvangst van een klacht. Uit de stelling van het ziekenhuis dat de klacht van klaagster niet in zijn registratiesysteem voorkwam, volgt niet dat het ziekenhuis de klacht niet heeft ontvangen. Dat de klacht niet in dat systeem is opgenomen, is aannemelijk omdat de klacht ter behandeling is doorgezonden naar de locatiemanager van de huisartsenposten Rijnmond. Uit een en ander is voldoende aannemelijk geworden dat het ziekenhuis de klacht van klaagster heeft ontvangen. Die doorzending heeft naar het oordeel van de commissie ten onrechte plaatsgevonden. De klacht vermeldt immers heel duidelijk dat deze is gericht “tegen de uroloog v/h Maasstad Z-H die op zaterdag 15 april 2017 de huisarts die de zoon beoordeelde, telefonisch advies gaf.”  Het is aan het ziekenhuis te wijten dat de interne klachtenprocedure niet heeft plaatsgevonden. Nu klaagster hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, stond voor haar rechtstreeks de weg naar de commissie open. De commissie gaat dan ook aan het onderhavige verweer van het ziekenhuis voorbij en zal het geschil toch in behandeling nemen. Er bestaat geen aanleiding om het ziekenhuis in de gelegenheid te stellen de klacht alsnog eerst intern te behandelen.

Het toetsingskader
Op 15 april 2017 is klaagster met de zoon naar de huisartsenpost gegaan, waar de zoon door een dienstdoende huisarts is onderzocht. Reeds op grond van deze gedragingen is tussen klaagster en de (dienstdoende huisarts van de) huisartsenpost een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, eerste lid, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW), tot stand gekomen. Dat onderzoek heeft de dienstdoende huisarts aanleiding gegeven telefonisch contact op te nemen met de uroloog en met deze overleg te voeren over (haar bevindingen bij) de zoon. De uroloog heeft de dienstdoende huisarts van advies gediend. Het geven van advies valt onder de reikwijdte van de in dat eerste lid genoemde handelingen op het gebied van de geneeskunst. De dienstdoende huisarts heeft bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst gebruik gemaakt van de kennis en kunde van de uroloog. Aldus moet die overeenkomst geacht worden in teamverband te zijn uitgevoerd, waardoor de uroloog bij die overeenkomst partij is geworden.

Op grond van die overeenkomst moet de uroloog bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de uroloog die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De toetsing
Naar het oordeel van de commissie zou een redelijk bekwaam en redelijk handelend uroloog in dit geval het zekere voor het onzekere hebben genomen door een eigen (echo)onderzoek bij de zoon te verrichten om een torsio testis uit te sluiten. Dat eigen onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Redengevende feiten voor het verrichten van een eigen onderzoek waren de volgende.
– Op vrijdagavond 14 april 2017 kreeg de zoon heel veel pijn in zijn linker testikel en moest hij
  overgeven. Na warm te hebben gedoucht, nam de pijn af en is de zoon gaan slapen. Op
  zaterdagochtend 15 april 2017 had de zoon bij het wakker worden weer veel pijn aan de
  desbetreffende testikel en moest hij weer overgeven.
– Bij klaagster bestond de verdenking op een torsio testis en zij had expliciet om een echo-onderzoek
  gevraagd.
– De zoon was 13 jaar oud en heeft een volledig blanco voorgeschiedenis. Een torsio testis komt
  vooral voor bij jeugdige personen (12-16 jaar).
– De gevolgen van een torsio testis zijn groot. De kans dat de testikel kan worden gered, neemt
  aanzienlijk af als die langer dan zes uur gedraaid blijft. Wanneer er niet binnen zes uur
  geopereerd wordt, kan de testikel afsterven. Deze is dan verloren en moet verwijderd worden.

Dat de zoon – zoals het ziekenhuis heeft gesteld – bij zijn bezoek aan de huisartsenpost op 15 april 2017 weinig last had en dat er daarom op dat moment geen noodzaak was om een torsio testis uit sluiten, ontsloeg de uroloog niet van vorenbedoeld eigen onderzoek. Feit is dat de zoon de ochtend van 15 april 2017 en de avond tevoren wel hevige pijn heeft ondervonden en heeft moeten overgeven. Ook al is de pijn even minder – het pijnbeloop kan immers wisselen – dan blijft altijd de kans bestaan dat er wel sprake is van een torsio testis. Ook onder die omstandigheid had een onderzoek moeten plaatsvinden ter verkrijging van de zekerheid dat een torsio testis uitgesloten zou zijn. Een echo met Doppler is een eenvoudig onderzoek waarmee een dergelijke aandoening kan worden uitgesloten en het achterwege laten daarvan weegt niet op tegen het grote risico dat een uitblijvende behandeling, waarvan duidelijk is dat deze op korte termijn moet plaatsvinden, zeer grote consequenties kan hebben, namelijk necrose van de testikel.
De uroloog had uit het enkele feit dat de pijn was afgenomen, niet zonder meer mogen afleiden dat er sprake was van een spontane detorsi. Daarover had hij zich zekerheid moeten verschaffen, mede gezien de zwelling die lichamelijk onderzoek bemoeilijkte,  door middel van een echo, waarop ook een detorsi is te zien.

Gelet op de voorgaande overwegingen is de commissie van oordeel dat de uroloog door in de gegeven omstandigheden een eigen onderzoek achterwege te laten niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Door deze nalatigheid is de uroloog toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting. De commissie acht de klacht van klaagster dan ook gegrond.

De schadevergoeding
Klaagster houdt het ziekenhuis voor die tekortkoming aansprakelijk op grond van artikel 7:462 van het BW, welk artikel de (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis betreft voor tekortkomingen die in het ziekenhuis hebben plaatsgevonden bij de uitvoering van een behandelingsovereenkomst, waarbij het ziekenhuis zelf geen partij is.

Voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – in enig opzicht toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat daarvan  sprake is, zodat het ziekenhuis tot een dergelijke schadevergoeding verplicht is.

Wat betreft de gevorderde materiële schade is de commissie op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid van oordeel dat het ziekenhuis de kosten van een testikelprothese en de met de plaatsing daarvan gepaard gaande operatiekosten dient te vergoeden, voor zover deze kosten niet worden vergoed door de zorgverzekeraar van klaagster. Daartoe dient klaagster de op de prothese en de operatie betrekking hebbende facturen aan het ziekenhuis ter beschikking te stellen. Het ziekenhuis dient de facturen binnen 14 dagen na ontvangst daarvan te voldoen door overmaking van de factuurbedragen op de door klaagster opgegeven bankrekening.

Nu er nog onduidelijkheid is over de toekomstige immateriële schade, die klaagster heeft gevorderd, onthoudt de commissie zich thans van een oordeel over die schade. Zodra de omvang van die schade bekend is, dient klaagster of de zoon, indien deze inmiddels meerderjarig is geworden, zich tijdig te wenden tot (de schadeverzekeraar van) het ziekenhuis. In het geval partijen niet met elkaar tot een vergelijk kunnen komen, staat klaagster of de zoon de weg open naar de commissie voor een oordeel over de immateriële schadevergoeding voor zover deze tezamen met de materiële schadevergoeding een totaalbedrag van € 25.000,– niet te boven gaat.

Het klachtengeld
Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht van de cliënt (zijn vertegenwoordiger daaronder begrepen) door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, in het bindend advies tevens wordt bepaald, dat het ziekenhuis aan (de vertegenwoordiger van) de cliënt het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu de commissie in dit geval de klacht gegrond heeft bevonden, zal zij uitvoering geven aan deze bepaling.

Beslissing
 
De commissie:

– verklaart de klacht van klaagster gegrond;

– bepaalt dat het ziekenhuis de kosten van de hiervoor genoemde prothese en de hiervoor genoemde
   operatiekosten dient te vergoeden, voor zover niet reeds vergoed door de zorgverzekeraar van
   klaagster;

– bepaalt dat het ziekenhuis de hem door klaagster ter beschikking gestelde en op de prothese en
   operatie betrekking hebbende facturen binnen 14 dagen na ontvangst daarvan dient te voldoen
   door overmaking van de factuurbedragen op de door klaagster opgegeven bankrekening;

– bepaalt dat het ziekenhuis een bedrag van € 77,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van
   het door haar betaalde klachtengeld;

– bepaalt dat het ziekenhuis het klachtengeld binnen 14 dagen na de op pagina 1 van dit bindend
   advies vermelde datum van verzending aan klaagster dient te voldoen.

Aldus beslist op 12 februari 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit
de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. M.T.W.T. Lock en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.