Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Medisch dossier
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
119263
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Patiënte], wonende te [plaats], en Stichting Dimence Groep, gevestigd te Deventer, (verder te noemen: de zorginstelling).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen ter zitting behandeld op 5 december 2018 te Amsterdam.
Onderwerp van het geschil
Het onderwerp van geschil betreft de manier waarop de zorginstelling met patiënte is omgegaan.
De zorginstelling heeft zonder instemming van patiënte gegevens verstrekt aan een stichting van de zorginstelling met als doel een risicotaxatie te laten maken.
Op 6 december 2017 heeft patiënte onder meer voormelde klacht bij de klachtencommissie ingevolge artikel 41 van de Wet Bopz ingediend. De klachtencommissie heeft op 14 februari 2018 uitspraak gedaan en daarbij de klachten ongegrond bevonden.
Standpunt van patiënte
Voor het standpunt van patiënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van patiënte op het volgende neer.
Patiënte stelt zich op het standpunt dat de zorginstelling op een onjuiste manier met haar is omgegaan, nu de zorginstelling zonder haar toestemming een niet bij de behandeling van patiënte betrokken instantie een risicotaxatie heeft laten uitvoeren. Deze risicotaxatie is een onderzoek op basis van stukken waarbij het dossier van patiënte is geraadpleegd.
Dit dossier bevat belastende onwaarheden. Daarom heeft patiënte geen toestemming willen geven voor een risicotaxatie door een niet bij haar behandeling betrokken instantie. Het is niet toegestaan om zonder expliciete toestemming van patiënte haar gegevens te verstrekken voor het opstellen van een risicotaxatie. Haar dossier mag alleen worden gedeeld met personen die bij haar behandeling betrokken zijn en dat is de collega-instelling van de zorginstelling niet. Indien en voor zover daar wel sprake van zou zijn, dan betreft de reden voor de risicotaxatie geen behandeldoel en kan er mitsdien geen sprake zijn van mede-behandelaarschap in de zin van artikel 7:457, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek. Ook is het patiënte onduidelijk waarom de risicotaxatie is doorgezet. Haar behandelaar had voorafgaand aan zijn vakantie een risicotaxatie aangevraagd, maar tijdens zijn vakantie zijn aan patiënte al vrijheden verleend. Er was mitsdien geen belang meer bij het voortzetten van de risicotaxatie.
In het bijzonder wijst patiënte erop dat zij vanwege het tekortschieten door de zorginstelling immateriële schade heeft geleden. Zij was helemaal van streek en is met klachten bij de huisarts geweest. Daarnaast is patiënte ernstig in haar vertrouwen in de hulpverlening in het algemeen en die van de zorginstelling in het bijzonder geschaad. Patiënte wenst dan ook financieel gecompenseerd te worden.
Patiënte verzoekt de commissie haar klachten jegens de zorginstelling gegrond te verklaren en haar ten laste van de zorginstelling een vergoeding van € 1.000,– toe te kennen.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie naar de overgelegde stukken.
Verweerder heeft de risicotaxatie laten afnemen om in beeld te krijgen of vrijheden aan patiënte toegestaan zouden kunnen worden, en zo ja, in welke mate. De zorginstelling was genoodzaakt zich te richten tot een ketenpartner, omdat de expertise voor het maken van een dergelijke risicotaxatie niet aanwezig is bij de zorginstelling waar de patiënte is opgenomen. Er is zonder toestemming van de patiënte tot een risicotaxatie gekomen, omdat zij op het moment van de aanvraag elk contact of inhoudelijk gesprek weigerde en niet meer met de zorginstelling of de behandelaren te maken wilde hebben. Binnen de afdeling waren er met enige regelmaat conflicten en er was een sterk vermoeden op onderliggende psychopathologie aanwezig. Gezien de ernstige bedreiging door patiënte van een verpleegkundige, gecombineerd met een ernstig incident, jaren geleden, vanuit een psychotisch toestandsbeeld, is in het kader van de zorgvuldigheid en veiligheid bij gewenst opstarten van vrijheden gekozen voor een risicotaxatie. Er waren geen alternatieven voorhanden. De risicotaxatie was nodig om in het beleid ten aanzien van de op te starten vrijheden een goede afweging te kunnen maken, dit ten gunste van patiënte en de omgeving. In afwachting van de risicotaxatie is conform afspraak gestart met vrijheden van patiënte. Deze vrijheden zijn kortdurend ingetrokken nadat patiënte niet terugkeerde van verlof in verband met onvrede over de afgegeven verlenging van de rechterlijke machtiging. De informatie uit de risicotaxatie heeft er toe geleid af te zien van verdere beperking in vrijheden en te starten met vrijheden op afspraak. De uitkomst van de taxatie heeft positief bijgedragen aan de vervolgbehandeling van patiënte en heeft haar geholpen met bewustwording dat medicatie-inname essentieel is ter voorkoming van herhaling van incidenten.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorginstelling vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorginstelling tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens patiënte. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorginstelling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en patiënte dient daarvan nadeel te hebben ondervonden.
De klacht van patiënte betreft het zonder haar toestemming versturen van dossiergegevens aan Transfore, een ketenpartner van de zorginstelling, met als doel een risicotaxatie. Patiënte heeft expliciet te kennen gegeven dat zij niet wilde dat haar gegevens zouden worden overgedragen.
Het toestemmingsvereiste volgt uit artikel 7:457, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek, dat aan de hulpverlener een verplichting tot geheimhouding oplegt ten aanzien van hetgeen hij op grond van die overeenkomst over de patiënt te weten is gekomen. De geheimhoudingsverplichting kan onder meer worden doorbroken met de toestemming van de patiënt. De commissie stelt vast dat niet in geschil is dat de patiënte deze toestemming niet heeft verleend. Onder omstandigheden mag deze geheimhoudingsverplichting toch worden doorbroken, dit is onder andere het geval wanneer sprake is van een conflict van plichten. De essentie van een conflict van plichten is dat de zorginstelling dient te zwijgen op grond van de geheimhoudingsplicht, maar dat hij zich tegelijkertijd (moreel) verplicht kan voelen derden informatie te verschaffen om gevaar af te wenden. De vraag die wordt gesteld, is of er andere belangen zo groot zijn, dat de zorginstelling wel informatie moet delen om gevaar voor een ander, de patiënt of de zorginstelling te voorkomen?
Blijkens de Handreiking Beroepsgeheim GGZ-Nederland, welke handreiking duidelijk maakt wat de mogelijkheden zijn voor GGZ-professionals om het beroepsgeheim te doorbreken, moet aan de volgende criteria worden voldaan voordat het medisch beroepsgeheim doorbroken mag worden:
– bij het niet-doorbreken van het beroepsgeheim ontstaat naar alle waarschijnlijkheid ernstige schade voor de patiënt of een ander;
– er is geen andere weg dan doorbreking van het beroepsgeheim om het te verwachten gevaar af te wenden;
– het is vrijwel zeker dat door de doorbreking van het beroepsgeheim schade aan de patiënt of anderen kan worden voorkomen of beperkt;
– de zwijgplichtige verkeert in gewetensnood door het handhaven van zijn zwijgplicht;
– de zwijgplichtige heeft alles in het werk gesteld om toestemming van de patiënt te krijgen om informatie te delen met derden.
De commissie is van oordeel dat aan voormelde criteria is voldaan, zodat het medisch beroepsgeheim door de zorginstelling in dit geval mocht worden doorbroken. Patiënte weigerde op het moment van de aanvraag elk contact of inhoudelijk gesprek en wilde niet meer met de zorginstelling te maken hebben. Daarnaast waren er binnen de afdeling met enige regelmaat conflicten en was er een sterk vermoeden op onderliggende psychopathologie aanwezig. Gezien de ernstige bedreiging door patiënte van een verpleegkundige, in combinatie met een ernstig incident vanuit een psychotisch toestandsbeeld jaren geleden, is in het kader van de zorgvuldigheid en veiligheid bij gewenst opstarten van vrijheden gekozen voor een risicotaxatie. Onweersproken is dat er geen alternatieven voor een risicotaxatie voorhanden waren. De risicotaxatie was nodig om in het beleid ten aanzien van de op te starten vrijheden een goede afweging te kunnen maken, ten gunste van patiënte en haar omgeving. Uit de stukken leidt de commissie af dat dit met patiënte is besproken.
De hiervoor weergegeven omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de commissie, ondanks dat de patiënte geen toestemming heeft verleend, dat de zorginstelling dossiergegevens aan een ketenpartner heeft verstuurd met als doel een risicotaxatie. Dit alles neemt niet weg dat een en ander onhandig is gegaan in verband met de vakantie van de behandelaar.
Zo was het patiënte kennelijk niet duidelijk dat vóór de vakantie van de behandelaar en voordat conform afspraak gestart werd met vrijheden in en om het gebouw, de risicotaxatie al was aangevraagd.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de zorginstelling. Niet kan worden gesteld dat de zorginstelling in haar relatie tot patiënte op enig moment tekort is geschoten. Patiënte verlangt een schadevergoeding. Nu er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de zorginstelling en er overigens ook geen schade is vastgesteld, is er naar het oordeel van de commissie geen grondslag voor het opleggen van deze vergoeding.
Derhalve beslist de commissie als volgt.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond;
De commissie wijst af de door de patiënte gevorderde schadevergoeding.
Aldus beslist op 5 december 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.