Van de zorgaanbieder kan niet worden gevraagd om bij het aannamebeleid te selecteren op personeel met autisme. Verder heeft zorgaanbieder alleen willen aangeven dat de cliënt niet meer te vaak naar het wijkcentrum kan gaan; niet dat hij helemaal niet kan gaan. Het bezoek van de zorgaanbieder om informatie over de zitting te geven, was goed bedoeld

  • Home >>
  • Gehandicaptenzorg >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 115287

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende [plaats] en Prinsenstichting, gevestigd te Purmerend
(verder te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 2 juli 2018 te Amsterdam.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting zijn standpunt toe te lichten en heeft aangegeven dat hij er tegenop zag tegelijkertijd met de zorgaanbieder gehoord te worden.
Het standpunt van de zorgaanbieder is ter zitting toegelicht. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], directieadviseur, en [naam], afdelingshoofd.

Onderwerp van het geschil

Het geschil gaat over de handelwijze van de zorgaanbieder, met name over enkele mededelingen die volgens de cliënt zijn gedaan en verwachtingen die bij hem zijn gewekt.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 5 februari 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Sinds 9 december 2014 verblijft de cliënt bij de zorgaanbieder. De cliënt is gehandicapt, hij is slechthorend en heeft autisme. Door zijn autisme weet hij precies wat er in het verleden is gezegd. Zijn klacht bestaat, kort samengevat, uit de volgende vier onderdelen:

1) De cliënt is er 2,5 jaar vanuit gegaan dat bij de zorgaanbieder mensen met autisme werken. Hij begreep dat bij de aanmelding van de medewerkers. Er blijken echter ‘gewone’ mensen te werken. De cliënt voelt zich daardoor als autist alleen staan en ondervindt een gebrek aan goede en duidelijke communicatie. Hij voelt zich niet gehoord en niet serieus genomen. Zijn verhaal en klachten worden niet begrepen of anders uitgelegd. De begeleiders geven geen gehoor aan zijn wensen en doen niet wat ze moeten doen om zijn problemen op te lossen;
2) Op 10 oktober 2017 om 13.00 uur heeft een medewerkster van de zorgaanbieder gezegd dat hij niet meer naar het wijkteam mag gaan. De cliënt is daarvan erg van streek geraakt. Het wijkteam gaf later aan dat hij gewoon kon blijven komen. De mededeling van de medewerkster is dus niet waar. Volgens de cliënt wordt hij thuis afgeluisterd, zodat hij thuis niet vrijuit kan praten en evenmin over de telefoon. Daarom is het bezoek aan het wijkteam voor hem belangrijk;
3) Eind januari 2018 werd één van de twee vaste medewerkers die hem bezoekt, wegens ziekte vervangen door een andere medewerkster. Zij vertelde dat zij de zieke medewerker zou vervangen zolang hij ziek was. Zij is echter na één bezoek zonder uitleg weggebleven. De mededeling dat zij zou blijven komen zolang de andere medewerker ziek was, is dus niet waar. De cliënt voelt zich door haar in de steek gelaten;
4) Op 18 april 2018 kwamen twee medewerkers van de zorgaanbieder onaangekondigd bij de cliënt langs. De cliënt heeft dat als bedreigend ervaren.

De cliënt ziet als oplossing van het geschil dat hij een autistisch persoon als begeleider krijgt omdat deze zich beter in hem kan verplaatsten. Verder wil hij graag dat de betrokken medewerkster erkent dat ze gezegd heeft dat hij niet meer bij het wijkteam mocht komen.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de brief van de zorgaanbieder van 15 mei 2018. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De cliënt heeft een autismespectrum stoornis. Dat vraagt een specifieke stijl van begeleiden die de begeleiders van de zorgaanbieder goed beheersen. Er zijn echter momenten dat er toch misverstanden ontstaan. Ten aanzien van de klachtonderdelen brengt de zorgaanbieder het volgende naar voren:

1) Bij de zorgaanbieder wordt inderdaad gewerkt door ‘gewone’ mensen, al zijn dat in het algemeen goed geschoolde professionals die hebben geleerd om te gaan met cliënten met uiteenlopende en soms complexe problematiek. Door de zorgaanbieder is nooit bewust de indruk gewekt dat de begeleiding van de cliënt door autistische medewerkers zou worden uitgevoerd;
2) De betrokken begeleider heeft de cliënt willen zeggen dat hij wat minder vaak naar het wijkcentrum zou moeten gaan. De cliënt heeft echter begrepen dat hij helemaal niet meer kon gaan. Dit berust derhalve op een misverstand. In de reactie op de interne klacht werd beoogd dit door middel van een gesprek met de andere begeleider toe te lichten. Dat de cliënt deze reactie heeft gelezen als bagatelliseren, betreurt de zorgaanbieder. Zo is dit niet bedoeld;
3) De betrokken begeleider heeft niet de bedoeling gehad om aan te geven dat zij de betreffende medewerker gedurende de hele ziekteperiode zou vervangen;
4) De betreffende medewerker is bij de cliënt langsgekomen met de intentie om over de klacht te praten en uitleg te geven over de procedure en mondelinge behandeling bij de commissie. De cliënt had zich dit anders voorgesteld en is daarvan geschrokken. De zorgaanbieder denkt dat het niettemin belangrijk is hem hierop voor te bereiden, zodat hij niet pas ter zitting met het verloop daarvan geconfronteerd wordt. Gezien de spanningen die een gezamenlijke zitting bij de cliënt kan oproepen is de zorgaanbieder bereid mee te werken aan mogelijk gescheiden hoorzittingen.

De zorgaanbieder zal de cliënt blijven begeleiden, ook bij deze procedure. Het is voor de cliënt belangrijk gehoord, gezien en begrepen te worden. De zorgaanbieder erkent dat en biedt hem dat ook. De zorgaanbieder hoopt dat het vertrouwen kan worden hersteld.

Beoordeling

De commissie dient de vraag te beantwoorden of er verwijtbare fouten zijn gemaakt aan de zijde van de zorgaanbieder. De commissie stelt daarbij voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist is dat voldoende aannemelijk wordt dat deze tekort is geschoten. De aanwezigheid van een fout of verwijtbaar nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid.

De commissie heeft er begrip voor dat het voor de cliënt een te grote stap was om ter zitting aanwezig te kunnen zijn. In verband met het beginsel van hoor en wederhoor achtte de commissie het echter niet wenselijk om partijen afzonderlijk van elkaar te horen, zoals de cliënt wenste. Bij het gezamenlijk horen van partijen kunnen zij op elkaars standpunten reageren en zijn zij op de hoogte van de vragen die door de commissie aan partijen worden gesteld. De commissie merkt in dit verband op dat zij zich in dit geval voldoende geïnformeerd acht door de overgelegde stukken en waar de commissie nog enkele vragen had, heeft de zorgaanbieder ter zitting een toelichting kunnen geven.

De commissie heeft er verder begrip voor dat de cliënt het op prijs had gesteld indien bij de zorgaanbieder ook mensen met autisme werkzaam zouden zijn, aangezien zij de cliënt door en door kunnen begrijpen. De commissie is echter tevens van mening dat in redelijkheid niet van de zorgaanbieder gevergd kan worden om bij het aannamebeleid te selecteren op medewerkers met autisme. Van belang is dat de medewerkers die bij de zorgaanbieder werkzaam zijn, voldoende kennis en ervaring hebben om te weten op welke wijze het beste met autistische mensen omgegaan kan worden. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting heeft de commissie de indruk gekregen dat dit bij de zorgaanbieder het geval is. Verder acht de commissie voldoende aannemelijk dat de zorgaanbieder niet, althans niet bewust, de indruk bij de cliënt heeft gewekt dat zij medewerkers met autisme in dienst zou hebben.

Verder heeft de commissie er begrip voor dat het voor de cliënt van belang is om ook met andere mensen te praten dan met de zorgaanbieder en dus ook naar het wijkcentrum te gaan. De commissie kan zich evenwel voorstellen dat de zorgaanbieder, klaarblijkelijk op verzoek van het wijkcentrum, aan de cliënt heeft geprobeerd uit te leggen dat het niet de bedoeling is om het wijkcentrum veelvuldig te blijven bezoeken. Het is te betreuren dat de cliënt hieruit heeft begrepen dat hij helemaal niet meer bij het wijkcentrum mag komen. De commissie acht aannemelijk dat de zorgaanbieder alleen heeft bedoeld aan te geven dat de cliënt er niet meer te vaak heen kan gaan en dat de cliënt daar welkom blijft.
De commissie heeft onvoldoende informatie om zich een oordeel te vormen over de vraag wat er precies door de medewerker is gezegd die de andere medewerker wegens ziekte heeft vervangen. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat indien de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen meer aannemelijk is, een verwijt van de cliënt dat gebaseerd is op zijn feitenlezing in beginsel niet gegrond kan worden bevonden.

De commissie acht het ook begrijpelijk dat de cliënt is geschrokken van het bezoek van de zorgaanbieder en de informatie die hij daarbij over de zitting kreeg. De commissie kan zich echter tevens voorstellen dat de zorgaanbieder de cliënt over het verloop van de zitting wilde informeren en zij acht deze informatie ook nuttig. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de commissie niet aannemelijk dat dit bedreigend is bedoeld.

De commissie zou de cliënt graag tegemoet willen komen door een beslissing te nemen waarmee de cliënt daadwerkelijk geholpen is. De commissie acht zich daartoe echter niet in staat. Zij kan slechts oordelen in hoeverre de klachten van de cliënt in juridisch opzicht terecht zijn. Dat is, helaas voor de cliënt, naar het oordeel van de commissie niet het geval. Wat belangijker is, is dat de commissie de indruk heeft gekregen dat de zorgaanbieder met de beste intenties probeert om de cliënt zo goed mogelijk te begeleiden en te ondersteunen. De commissie spreekt het vertrouwen uit, dat de cliënt en de zorgaanbieder vanuit die goede bedoelingen van de zorgaanbieder in goede harmonie met elkaar verder gaan en dat ook de cliënt het vertrouwen terugkrijgt dat de zorgaanbieder het beste met hem voor heeft.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist op 2 juli 2018 door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg.