Uitvoeren EBV-test niet medisch noodzakelijk. Notering gedrag in patiëntendossier.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 144498/171576

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënte heeft ziekte van Crohn. Op de SEH is geweigerd een EBV-test uit te voeren om de ziekte van Pfeiffer te kunnen diagnoticeren. Ook is de vader van cliënte ten onrechte als verbaal agressief bestempeld door het verplegend personeel. De vermelding staat nog steeds in Elektronisch Patiëntendossier. Volgens de zorgaanbieder is medisch correct gehandeld. De zorgaanbieder erkent dat het gedrag niet in dossier van cliënte terecht had mogen komen. Volgens de Commissie was er geen medische aanleiding om EBV-test uit te voeren. Omtrent de notering van het gedrag in het dossier heeft de zorgaanbieder alles gedaan wat hij heeft kunnen doen.

De uitspraak

In het geschil tussen

[Klager] namens [cliënte], wonende te [woonplaats]

en

st. Jans Gasthuis Weert, gevestigd te Weert

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2022 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Klager heeft, vergezeld van de cliënte (zijn dochter), ter zitting het standpunt toegelicht. De cliënte heeft ter zitting bevestigd dat klager door haar gemachtigd is de klacht voor haar in te dienen en toe te lichten. Door de zorgaanbieder is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt toe te lichten.

Onderwerp van het geschil
Klager heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de kwaliteit van de medische behandeling van de zorgaanbieder en schending van privacy van klager door een vermelding over het gedrag van klager in het dossier van cliënte.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De klacht bestaat uit twee onderdelen.

In de eerste plaats klaagt klager over de medische behandeling van de cliënte. Toen zij (bekend met de ziekte van Crohn) op 29 september 2020 werd gezien op de SEH van zorgaanbieder, hebben de dienstdoende artsen geweigerd om een EBV-test uit te voeren om de ziekte van Pfeiffer te kunnen diagnosticeren. Daardoor heeft zij onnodig antibiotica gekregen en is de aan haar verleende zorg te kort geschoten.

In de tweede plaats beklaagt klager zich over het feit dat hij door een medewerker van de SEH en verplegend personeel als verbaal agressief betiteld is en dat dit in het dossier van de cliënte terecht is gekomen. De zorgaanbieder stelt dat de betreffende brief uit het dossier is verwijderd en is vervangen door een brief zonder deze vermelding, maar de vermelding staat nog steeds in het Elektronisch Patiëntendossier van de cliënte. Klager vordert schadevergoeding voor aangedaan leed dat de cliënte en hijzelf hebben geleden en vanwege de schending van zijn privacy.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Wat het medisch handelen betreft stelt de zorgaanbieder dat de behandeling van de artsen en verpleegkundigen medisch correct was. Het afnemen van de EBV-test behoorde niet tot de beoordeling op de SEH, omdat de uitkomst daarvan niet zou hebben geleid tot een ander beleid. Gezien de beoordeling van de toestand van de cliënte, was opname en behandeling met antibiotica hoe dan ook het beleid geweest. De zorgaanbieder heeft er wel begrip voor dat klager aandrong op het doen van de EBV-test, gezien het advies van de behandelende MDL-arts. Zij betreurt de communicatieve interactie die daardoor is ontstaan. Dat doet echter niet af aan de juistheid van het medisch handelen.

Wat betreft de klacht over de vermelding van het ervaren agressieve gedrag in het dossier van de cliënte, heeft de zorgaanbieder erkend dat deze informatie niet in het dossier van de cliënte terecht had mogen komen, De brief waarin dit vermeld stond is door de zorgaanbieder na tussenkomst van de klachtenfunctionaris uit het dossier verwijderd. Nadat in de interne klachtenprocedure was gebleken dat de vermelding nog zichtbaar was in het EPD van de cliënte, is aan de huisarts een gerectificeerde brief gestuurd. Klager heeft daarna aangegeven dat de informatie nog steeds zichtbaar was. De zorgaanbieder heeft daarop aan klager verzocht specifiek aan te geven waar die informatie zichtbaar is, zodat nadere stappen tot aanpassing of verwijdering genomen konden worden. Klager heeft daarop laten weten dat hij op dat verzoek niet in zou gaan, omdat hij de gegevens beschikbaar wilde hebben voor de procedure bij de geschillencommissie.

Beoordeling van het geschil
Het toetsingskader

De rechtsverhouding tussen de cliënte en het ziekenhuis is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Bij de uitvoering van een dergelijke overeenkomst moet de zorgaanbieder – daaronder begrepen degenen die hem bij die uitvoering feitelijk behulpzaam zijn – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Dit betekent dat hij de zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het gaat daarbij niet om de vraag of dat handelen anders of zelfs beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de zorgaanbieder binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Doet de zorgaanbieder dit niet en schiet hij toerekenbaar tekort in de nakoming van de verplichting, die voor hem uit die overeenkomst voortvloeit, dan moet hij de schade die cliënte daardoor lijdt, vergoeden (artikel 6:74 van het BW).

Voor een goed begrip van de hiervoor genoemde maatstaf is het van belang te weten dat die zorgplicht in beginsel niet wordt aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt: de hulpverlener is afhankelijk van en heeft geen invloed op de lichamelijke condities en de reacties van de patiënt op de geneeskundige behandeling. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij zijn inspanning een fout heeft gemaakt en dus niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener.

De commissie dient te onderzoeken of het ziekenhuis bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.

De klacht over het medisch handelen
De commissie is van oordeel dat op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met zijn verplichtingen als goed hulpverlener. Op de SEH staat het adequaat verlenen van acute zorg voorop. Conform de geldende zorgstandaarden is er in verband met de klinische situatie van de cliënte antibiotica voorgeschreven.

Er was op dat moment op de SEH dan ook geen medische aanleiding om direct een EBV-test uit te voeren, aangezien de uitkomst van die test geen directe invloed gehad zou hebben op het beleid.

Niet geconcludeerd kan dan ook worden dat is gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelende en redelijk bekwame hulpverlener verwacht mag worden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De klacht over de vermelding in het dossier van de cliënte
Het is voor de commissie niet mogelijk om vast te stellen of daadwerkelijk van verbaal agressief gedrag van klager sprake is geweest. Wel is duidelijk dat dit zo door betrokkenen op de SEH is ervaren. De zorgaanbieder heeft direct na tussenkomst van de eigen klachtenfunctionaris erkend dat deze vermelding niet in het dossier van de cliënte terecht had mogen komen en de brief met die vermelding uit het dossier verwijderd. Nadat in de interne klachtenprocedure door klager was gesteld dat de vermelding nog steeds in het dossier van zijn dochter stond, heeft de zorgaanbieder een rectificatie aan de huisarts gestuurd en zich nadrukkelijk bereid verklaard om op eerste verzoek van klager waar nodig nadere stappen tot aanpassing of verwijdering van gegevens te nemen. Klager heeft niet weersproken dat hij de zorgaanbieder daarna niet meer heeft gewezen op enige onjuiste vermelding en/of nader heeft verzocht om verwijdering van gegevens.

In deze omstandigheden heeft de zorgaanbieder gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden en heeft hij zorgvuldig gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Het verzoek om schadevergoeding
Klager heeft toekenning van een schadevergoeding gevorderd. Nu het hier een contractuele verhouding betreft tussen de cliënte en de zorgaanbieder is voor toekenning van een schadevergoeding ten minste vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie). Hiervoor heeft de commissie overwogen dat zij de klacht ongegrond acht en dat betekent dat er van een toerekenbare tekortkoming geen sprake is. Reeds op deze grond moet de schadevordering van klager worden afgewezen. Schadevergoeding voor mogelijkerwijs door klager zelf geleden schade, al dan niet wegens inbreuk op zijn privacy, kan in deze procedure niet behandeld worden, aangezien de commissie op grond van het ten deze toepasselijke reglement uitsluitend adviseert over het geschil dat is ontstaan over de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen de cliënte en de zorgaanbieder.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht ongegrond;

wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer M.W. Mundt, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. P.G. Muller, secretaris, op 26 september 2022.