Uiteenlopende verwachtingen ten aanzien van de zorgverlening

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 151856/178481

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De ouders van de overleden cliënte zijn van mening dat de kwaliteit van zorg die geleverd werd aan cliënte, onvoldoende was. Ook zou de actuele zorgovereenkomst niet tijdig door cliënte zijn ontvangen, zou de zorgaanbieder de cliënte onheus hebben bejegend door het dreigen met beëindiging van de zorgovereenkomst als de cliënte haar hondje niet zou wegdoen en zouden de cliënte en haar ouders niet of onvoldoende zijn geïnformeerd over de VIM- of MIC-melding aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

De zorgaanbieder is van mening dat de verwachtingen van de cliënte en haar ouders ten aanzien van de zorgverlening onrealistisch hoog waren. De zorgzwaarte zoals geïndiceerd door het zorgkantoor, kon door de zorgaanbieder niet geleverd worden. Wel is de zorgaanbieder van mening dat zij meer had kunnen doen aan de verwaarlozing van de kamer van cliënte en de zorgovereenkomst eerder met de cliënte gedeeld had moeten worden. De zorgaanbieder zag ten aanzien van de situatie met het hondje geen andere mogelijkheden met het oog op hygiëne.

Naar het oordeel van de commissie is uit het Inspectierapport gebleken dat de verwachtingen van partijen ten aanzien van de zorgverlening inderdaad uiteen liepen. De klachtonderdelen aangaande de kwaliteit van zorg, het overleggen van de zorgovereenkomst en de bejegening van cliënte met betrekking tot het hondje acht de commissie (ten dele) gegrond. Het laatste klachtonderdeel acht de commissie ongegrond, aangezien de zorgaanbieder de cliënte en haar ouders heeft geïnformeerd over de interne MIC-melding. De commissie ziet geen reden tot het toekennen van een schadevergoeding, wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de klachtonderdelen en het overlijden van cliënte.

 

De uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënte], wonende te [woonplaats]

vertegenwoordigd door [namen] (de ouders)

en

PGZ Limburg-Noord Brabant bv, gevestigd te Nederweert

(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

vertegenwoordigd door [naam] (directeur zorg).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2022 te Breda.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Tijdens de zitting heeft de zorgaanbieder het standpunt telefonisch toegelicht. De ouders van de cliënte hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun standpunt mondeling toe te lichten.

Onderwerp van het geschil
De ouders van de cliënte hebben de klacht van de cliënte na haar overlijden voortgezet.

Het geschil betreft de kwaliteit van de geleverde zorg aan de cliënte, het niet tijdig overhandigen van de actuele zorgovereenkomst aan de cliënte, de bejegening van de cliënte en het niet of onvoldoende informeren van de ouders over de VIM- of MIC-melding aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte ontving jarenlang zorg van een andere zorgaanbieder, maar nadat deze failliet was verklaard, is de cliënte een zorgrelatie aangegaan met de zorgaanbieder. De cliënte is van mening dat zij structureel niet de hooggespecialiseerde en intensieve zorg kreeg die zij bij de voormalig zorgaanbieder kreeg. Mede hierom is er een aanvraag gedaan om de zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) te financieren in plaats van uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Met ingang van 1 januari 2021 is er een Wlz-indicatie zorgzwaarte 5 toegekend (GGZ Wonen: beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding voor onbepaalde tijd). De gewenste zorg bleef echter uit. Pas enige tijd later is er na veel aandringen door diverse partijen een beetje zorg bij gekomen. De gezondheid van de cliënte was op dat moment al verslechterd.

Daarnaast is de cliënte van mening dat zij te lang heeft moeten wachten voordat zij een actuele zorgovereenkomst kreeg. Deze was bovendien summier en ging uit van zorgzwaarte 4, terwijl zij een indicatie op zorgzwaarte 5 had gekregen. Het door de zorgaanbieder bij de zorgovereenkomst gevoegde addendum is nadrukkelijk niet met de cliënte overeengekomen.

Verder heeft de zorgaanbieder schriftelijk gedreigd met het beëindigen van de zorgovereenkomst als de cliënte haar hondje niet zou wegdoen, terwijl dit hondje voor het welzijn van de cliënte juist erg belangrijk was. De huisarts heeft aangegeven dat de hond bijdraagt aan haar medische stabiliteit, maar desondanks kreeg de cliënte een brief van de zorgaanbieder dat zij haar hondje vrijwel direct weg moest doen. Dit heeft gezorgd voor grote onrust, paniek en uiteindelijk achteruitgang van haar gezondheid.

Nadat de cliënte in januari 2022 is overleden, hebben haar ouders de zorgaanbieder uitdrukkelijk verzocht om op de hoogte te worden gehouden over een eventuele melding via het VIM- (Veilig Incidenten Melden) of MIC- (Melding Incidenten Cliënten) systeem bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Ondanks dit verzoek heeft de zorgaanbieder hen niet geïnformeerd over een intern onderzoek en de afhandeling van de melding.

De ouders van de cliënte hebben verzocht om toekenning van een schadevergoeding, bestaande uit de materiële (begrafenis)kosten en immateriële (affectie)schade.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder geeft aan dat er bij de cliënte en haar ouders een niet-reële verwachting ten aanzien van de zorg bestond. Zo is er vanuit de failliete zorgaanbieder veel meer en andersoortige zorg geleverd dan waartoe zij gehouden was. Ten onrechte bestond bij de cliënte en de ouders de verwachting dat de zorgaanbieder eenzelfde hoeveelheid en soort zorg zou leveren. Er moest echter een palliatieve invulling aan de zorg gegeven worden en er was bij de zorgaanbieder geen mogelijkheid om de zorg op te schalen. Weliswaar was er een Wlz-indicatie afgeven op zorgzwaarte 5, maar daarover heeft het zorgkantoor geen afspraken gemaakt met de zorgaanbieder. De zorgaanbieder kon deze zorg namelijk niet leveren. Omdat verplaatsing van de cliënte niet aan te bevelen was, is zorg geleverd en gedeclareerd volgens een lagere indicatie. Er werd zoveel mogelijk gedaan om de kwaliteit van leven te waarborgen, maar de medewerkers voelden zich onmachtig en onthand. Er zijn meerdere pogingen gedaan om de zorg op te schalen, onder meer via het zorgkantoor en Veilig Thuis en via multidisciplinaire overleggen. Daarbij speelde echter het probleem dat de huisarts weigerde de medische toestand van de cliënte nader toe te lichten aan de zorgaanbieder. Ook gaf de huisarts aan dat verplaatsing van de cliënte niet wenselijk was en dat opschaling niet nodig was. De zorgaanbieder erkent wel dat er op een andere manier omgegaan had moeten worden met de vervuiling en verwaarlozing van de kamer van de cliënte, ook al liet de cliënte dat nauwelijks toe.

Ten aanzien van het te lang uitblijven van een actuele zorgovereenkomst steekt de zorgaanbieder ook de hand in eigen boezem. Er is onvoldoende geschakeld toen de zorg vanuit de Wmo overging op de Wlz en daarmee onvoldoende gerealiseerd dat er met het oog op de financiering een zorgovereenkomst aan ten grondslag had moeten liggen.

Er was een patstelling ontstaan met betrekking tot de hond van de cliënte. De hond was tegen de afspraken in door de cliënte aangeschaft, waar zij ook direct op was aangesproken, maar waarbij zij weigerde de hond weg te doen. De hond was niet zindelijk wat niet heeft bijgedragen aan de hygiëne in de woning van de cliënte. De brief is stevig geformuleerd om de patstelling te doorbreken en ervoor te zorgen dat de cliënte niet alle regie in eigen hand zou nemen. De zorgaanbieder zou de cliënte niet daadwerkelijk hebben weggestuurd, temeer nu zowel zij als haar ouders en de huisarts de wens hadden dat ze daar kon blijven wonen. De gang van zaken verdient volgens de zorgaanbieder niet de schoonheidsprijs, maar er werden op dat moment geen andere mogelijkheden gezien.

Aan de ouders van de cliënte is door de teamleider uitgelegd dat in alle situaties een MIC-melding wordt gedaan. De zorgaanbieder had een voormelding bij de Inspectie gedaan, maar de ouders hadden toen zelf al melding gemaakt en naar aanleiding van die melding is een onderzoek gestart.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Uit het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is onder meer gebleken dat de verwachtingen die de cliënte had nadat de overname van de zorg was gerealiseerd, niet overeenkwamen met de zorg die door de zorgaanbieder geleverd kon worden. De voormalige zorgaanbieder had taken en verantwoordelijkheden op zich genomen die niet konden en niet mochten. De cliënte heeft daardoor meer en andersoortige zorg ontvangen dan waartoe de voormalige zorgaanbieder verplicht was. De zorgaanbieder heeft niet alle zorg overgenomen en was daartoe, gezien de complexe problematiek van de cliënte, ook niet in staat. Op advies van de huisarts en in overeenstemming met de uitdrukkelijke wens van de cliënte zelf en haar ouders, is zij echter niet verplaatst. De commissie constateert dat in feite sprake was van een valse start. Onder die omstandigheden is de zorgaanbieder nog wel gehouden zoveel mogelijk zijn best te doen.

De zorgaanbieder heeft meermalen geprobeerd de zorg voor de cliënte op te schalen. Hiervoor was de hulp van de huisarts noodzakelijk, maar er was een patstelling ontstaan tussen de zorgaanbieder en de huisarts, die vanwege het beroepsgeheim weinig informatie deelde. Zo weigerde de huisarts ook deel te nemen aan door de zorgaanbieder georganiseerde multidisciplinaire overleggen. Volgens de huisarts was de cliënte wilsbekwaam en mocht zij zelf bepalen welke informatie ze met de zorgaanbieder wilde delen. De zorgaanbieder betreurt het dat opschaling van de zorg niet is gelukt. Gesproken wordt van een uitzonderlijke situatie, maar dat neemt volgens de zorgaanbieder niet weg dat hij meer op zijn strepen had moeten staan. In die zin is sprake van enige verwijtbaarheid. De zorgaanbieder erkent daarnaast dat anders met de verzamelwoede van de cliënte en de vervuiling van haar kamer omgegaan had moeten worden. Er werd geconstateerd dat de kamer van de cliënte vervuilder raakte en onleefbaar werd en dit had aanleiding moeten zijn om een andere stap te zetten dan te wachten op de huisarts. De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat het klachtonderdeel met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde zorg gedeeltelijk gegrond is.

Het klachtonderdeel met betrekking tot de zorgovereenkomst is gegrond. Vast staat dat de cliënte met ingang van 1 januari 2021 een indicatiestelling op grond van de Wlz had en dat de zorgovereenkomst pas in juli 2021 door de zorgaanbieder is verstrekt. De zorgaanbieder onderschrijft ook dat een actuele zorgovereenkomst te lang op zich heeft laten wachten.

Het was de cliënte bekend dat het beleid de aanwezigheid van huisdieren niet toestond, maar desondanks heeft zij een hondje aangeschaft. De zorgaanbieder heeft getracht daarover met haar in gesprek te gaan. De brief waarin de cliënte werd opgedragen om haar hondje weg te doen en als zij dat niet deed, de zorgovereenkomst zou worden ontbonden, verdient volgens de zorgaanbieder niet de schoonheidsprijs. Er werd echter geen andere mogelijkheid gezien om de ontstane patstelling met de cliënte te doorbreken. Ondanks dat de commissie er begrip voor kan opbrengen gezien de onhoudbaarheid van de situatie, is een dergelijke dreigbrief, gelet op de zorgplicht van de zorgaanbieder, onevenredig. Van de zorgaanbieder had een andere reactie verwacht mogen worden en er had dan ook naar alternatieven gezocht moeten worden. Dit klachtonderdeel is gegrond.

De zorgaanbieder heeft een interne MIC-melding gedaan en de ouders van de cliënte daarvan in kennis gesteld. Met die melding is niets gedaan. De ouders hebben vervolgens zelf de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in kennis gesteld en naar aanleiding daarvan is een onderzoek opgestart. Gezien deze gang van zaken kan niet geoordeeld worden dat de zorgaanbieder de ouders niet of onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de interne MIC-melding. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de commissie ongegrond.

De ouders van de cliënte hebben een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De commissie constateert dat in de brief van 4 maart 2022 een bedrag van € 5.000,– wordt gevorderd en in de brief van 26 april 2022 een bedrag van € 10.000,–. De commissie gaat uit van het meest recente verzoek en zal dat verzoek beoordelen. Gevorderd worden de kosten van de begrafenis van de cliënte en immateriële schade als gevolg van het overlijden van de cliënte. Weliswaar is een aantal klachtonderdelen (gedeeltelijk) gegrond, maar er is naar het oordeel van de commissie geen sprake van een causaal verband tussen deze klachtonderdelen en het overlijden van de cliënte. Uit het addendum behorende bij het rapport Onderzoek naar de kwaliteit van zorg van PGZ d.d. 28 april 2022, blijkt dat volgens de huisarts van de cliënte sprake was van een zeer complex psychiatrisch beeld, met een groot spanningsveld tussen enerzijds een toenemend lichamelijk systeemfalen en anderzijds een onverminderd sterke afwijzing om medische bemoeienis te accepteren in de behandeling van levensbedreigende eetstoornissen, bij een herhaaldelijk en consistent vastgestelde wilsbekwame patiënte. De huisarts was ervan overtuigd dat deze omstandigheden vroeger of later onvermijdelijk tot haar vroegtijdig overlijden zou leiden. De commissie onderschrijft deze conclusie en neemt deze over. De commissie zal het verzoek tot vergoeding van de gestelde schade dan ook afwijzen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart het klachtonderdeel met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde zorg gedeeltelijk gegrond;

verklaart de klachtonderdelen met betrekking tot de te lang uitgebleven zorgovereenkomst en de bejegening van de cliënte ten aanzien van het moeten afstaan van haar hondje, gegrond;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

wijst af het verzoek tot materiële en immateriële schadevergoeding;

bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 52,50 aan de ouders van de cliënte dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer dr. J.W. Stenvers, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Graumans, secretaris, op 21 september 2022.