Toedienen van oxycodon medicatie is niet de oorzaak van overlijden cliënte

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 2478/11708

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klaagster stelt dat haar overleden zus (cliënte) respectloos en mensonwaardig is behandeld door de zorgaanbieder. Volgens de klaagster wist de zorgaanbieder dat de cliënte gevoelig was voor oxycodon medicatie. De klaagster stelt dat als cliënte de juiste zorg had gekregen, zij nog in leven zou zijn. De zorgaanbieder stelt dat cliënte en klaagster zo veel mogelijk betrokken zijn geweest bij de besluitvorming m.b.t. de zorg. De zorgaanbieder was op de hoogte van de eerdere bijwerkingen van oxycodon. De verpleeghuisarts heeft daarom overlegd met de huisarts en een specialist ouderengeneeskunde, voorafgaand het toedienen van een (lagere) dosis oxycodon. Volgens de commissie heeft de zorgaanbieder wat betreft de zorgverlening en de medicatieverstrekking de zorg verleend die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben verleend. De zorgaanbieder is niet toerekenbaar te kort geschoten. Geen recht op schadevergoeding.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats], in haar hoedanigheid van nabestaande van haar op 11 januari 2018 overleden zus [cliënte]

en

Stichting Zorggroep Apeldoorn en omstreken, gevestigd te Apeldoorn, (hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Klaagster en de zorgaanbieder zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020 te Eindhoven. Omdat zowel klaagster als de zorgaanbieder van een mondelinge behandeling heeft afgezien, heeft deze behandeling buiten hun aanwezigheid plaatsgevonden.

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de zorgverlening en toediening van medicatie aan cliënte door de zorgaanbieder.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder heeft cliënte achter haar rug en die van klaagster om laten sterven. Cliënte is overleden, zonder dat iemand daarbij aanwezig is geweest. Klaagster vindt dit respectloos en mensonwaardig. Cliënte had nog kunnen leven indien zij de juiste zorg had gekregen. De zorgaanbieder heeft cliënte eerst geen vocht, voeding en medicatie verstrekt en is op 2 januari 2018 weer met het verstrekken van voeding en medicatie gestart, maar toen was het te laat. Er heeft geen overleg plaatsgevonden met klaagster en cliënte. Klaagster voelt zich niet serieus genomen door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft cliënte oxycodon gegeven, terwijl hij moest weten dat cliënte daarvoor allergisch was.

Klaagster stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de dood van cliënte. Klaagster en cliënte waren hun hele leven bij elkaar en steunden en hielpen elkaar al die tijd. Nu cliënte er niet meer is, moet klaagster met een trauma leven. Klaagster verzoekt een immateriële schadevergoeding van € 25.000,00 om dit zware verlies nog een beetje te verzachten.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder betreurt het zeer te moeten lezen dat klaagster zich in de relatie tot hem niet serieus genomen voelt. De zorgaanbieder herkent zich echter niet in het geschetste beeld dat hij zich niet zou hebben ingespannen om naar haar te luisteren. Cliënte was wilsbekwaam. Gezien de hechte band tussen cliënte en klaagster werd klaagster betrokken bij de besluitvorming. De gesprekken vonden plaats tussen de arts, cliënte en klaagster en daarbij werd alles rustig uitgelegd en er was aandacht voor de emoties van cliënte en klaagster. Er heeft dus wel degelijk overleg plaatsgevonden met klaagster en cliënte. In de gesprekken die de zorgaanbieder met klaagster en cliënte heeft gevoerd is erkenning geweest voor de situatie van klaagster en het feit dat de opname van cliënte in het verpleeghuis een ingrijpend proces is geweest.

Op 4 december 2017 werd cliënte bij de zorgaanbieder opgenomen. In verband met misselijkheid en pijn is de verpleeghuisarts toen bij cliënte geweest. Cliënte gaf een pijnscore aan van 10 en wilde een middel tegen de pijn. De eerdere bijwerkingen die cliënte ondervond bij het gebruik van oxycodon (2 dd 10 mg) waren bij de zorgaanbieder bekend. De verpleeghuisarts heeft hierover overleg gehad met de huisarts van cliënte en de specialist ouderengeneeskunde. Cliënte is akkoord gegaan om te starten met oxycodon (2 dd 5 mg). Dit was een weloverwogen besluit. De kans op bijwerkingen bij een lagere dosering is kleiner en dit is ook met cliënte besproken. Klaagster was het niet eens met de toediening van oxycodon. De specialist ouderengeneeskunde heeft klaagster aangeboden hierover met haar te praten, maar klaagster wilde dit gesprek niet.

Op 5 januari 2018 was cliënte niet meer aanspreekbaar en zij was niet meer in staat om te eten, te drinken en medicijnen in te nemen. Er werd afgesproken palliatieve zorg te verlenen. Op 6 januari 2018 kwam cliënte weer wat bij. De dienstdoende arts heeft cliënte en klaagster uitgelegd dat er geen genezing voor cliënte meer mogelijk was. Het beleid zou gericht worden op comfort en symptoombestrijding. De arts heeft toen ook uitgelegd waarom het toedienen van medicatie werd gestaakt. Klaagster was tevreden met de uitleg en het afgesproken beleid. Omdat cliënte weer in staat was dik vloeibaar eten tot zich te nemen, werd dit ook weer aangeboden en genuttigd. Op 8 januari 2018 werd er door de dienstdoende arts opnieuw met cliënte en klaagster gesproken over de situatie en het te voeren beleid (o.a. herstart toediening bloedverdunners). Cliënte en klaagster zijn akkoord gegaan met het afgesproken beleid. Op 9 januari 2018 verklaarden cliënte en klaagster zich akkoord met het beleid om te herstarten met de toediening van de overige medicatie. De conclusie is dat er nooit sprake is geweest van het staken van toediening van vocht en voeding. Cliënte heeft één dag niet gegeten en gedronken, omdat zij daartoe niet in staat was. Toen cliënte wel weer kon eten en drinken, werd dit ook direct weer aangeboden. Cliënte en klaagster werden zoveel mogelijk betrokken bij de besluitvorming en alles werd netjes en rustig met hen besproken.

Het is de zorgaanbieder niet duidelijk op grond waarvan klaagster een schadevergoeding claimt. De zorgaanbieder erkent geen aansprakelijkheid en wijst de schadeclaim af.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door klaagster en de zorgaanbieder overgelegde stukken het volgende overwogen.

Het beoordelingskader
Op de zorgaanbieder rust de verplichting om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en daarbij te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dit betekent dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Aan de hand van deze norm zal de commissie beoordelen of de zorgaanbieder aan cliënte onvoldoende zorg heeft verleend en haar onjuiste medicatie heeft verstrekt, zoals klaagster heeft gesteld. Daarbij zal de commissie zich mede baseren op de onweersproken schriftelijke reactie van de zorgaanbieder op de klachten van klaagster, welke reactie is ontleend aan het medisch dossier van cliënte. Hetgeen in een medisch dossier staat vermeld, moet in beginsel immers voor juist worden gehouden, tenzij aannemelijk is dat wat daarin is vermeld een onjuiste weergave is van hetgeen is gezegd of gedaan. Dit laatste is gesteld noch gebleken.

De zorgverlening
De commissie heeft in de door partijen overgelegde stukken geen aanwijzingen gevonden, die erop wijzen dat de zorgaanbieder aan cliënte onvoldoende en inadequate zorg heeft verleend als gevolg waarvan zij zou zijn komen te overlijden, zoals klaagster heeft gesteld.

De zorgaanbieder heeft de stelling van klaagster dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met cliënte en klaagster en dat klaagster zich door de zorgaanbieder niet serieus genomen voelt, weersproken. Uit hetgeen de zorgaanbieder uit het medisch dossier van cliënte heeft geciteerd, maakt de commissie niet op dat de zorgaanbieder met cliënte en/of klaagster geen overleg heeft gevoerd. Met cliënte is gesproken over de toediening van oxycodon. Aan klaagster is aangeboden om met haar over die toediening te spreken, maar klaagster heeft een gesprek daarover geweigerd. Met klaagster is gesproken over de transfers van cliënte. De palliatieve zorg is besproken met cliënte en klaagster, die zich akkoord heeft verklaard over de gegeven uitleg en het afgesproken beleid daarover. Hieruit kan in elk geval in redelijkheid niet worden afgeleid dat klaagster zich niet serieus genomen heeft gevoeld. Voor het overige laat de betwiste stelling van klaagster dat zij zich niet serieus genomen heeft gevoeld zich moeilijk op haar juistheid beoordelen, omdat klaagster dat gevoel niet nader heeft geconcretiseerd of met voorbeelden, feiten en/of omstandigheden heeft onderbouwd.

De medicatieverstrekking
Cliënte wilde een medicijn tegen de pijn, die kennelijk zeer ernstig was gezien het feit dat cliënte een pijnscore van 10 aangaf. Het was de verpleeghuisarts bekend dat cliënte bijwerkingen ondervond bij het gebruik van oxycodon (2 dd 10 mg), een krachtige pijnstiller. In collegiaal overleg met de huisarts van cliënte en de specialist ouderengeneeskunde bij de zorgaanbieder is besloten te starten met het toedienen van een lagere dosering oxycodon (2 dd 5 mg), die de kans op bijwerkingen kleiner maakt. De verpleeghuisarts heeft dit met cliënte besproken en cliënte is daarmee akkoord gegaan. Gezien het feit dat cliënte volgens de arts wilsbekwaam was, moest zij in staat geacht worden tot een redelijke waardering van haar belangen bij het al dan niet toedienen van oxycodon. In ieder geval heeft de commissie geen aanwijzingen dat cliënte daartoe niet in staat was. Nu cliënte zelf haar wil tot uitdrukking kon brengen en dat ook heeft gedaan, kon en mocht de verpleeghuisarts in overeenstemming met die wil handelen. De mening van klaagster – hoe goed ook bedoeld en hoe nauw de band tussen cliënte en klaagster ook mag zijn geweest – kan dan in het licht van het zelfbeschikkingsrecht van cliënte in de gegeven situatie geen relevante omstandigheid zijn, waarmee de zorgaanbieder rekening moet houden.

De conclusie
Ondanks dat de commissie zich zeer wel kan inleven in hetgeen het overlijden van cliënte bij klaagster teweeg heeft gebracht, kan zij op grond van de voorgaande overwegingen tot geen andere conclusie komen dan dat niet aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder zowel ten aanzien van de zorgverlening als ten aanzien van de medicatieverstrekking niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Nu de zorgaanbieder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, is hij niet tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting die hij tegenover cliënte had. De klacht van klaagster dient dan ook ongegrond verklaard te worden.

De vordering
Klaagster heeft een immateriële schadevergoeding gevorderd. Voor toekenning van een schadevergoeding is in de eerste plaats vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat de zorgaanbieder niet toerekenbaar is tekort geschoten en reeds daarom is hij niet schadeplichtig. Ten overvloede overweegt de commissie nog het volgende. Ook al zou wel voldaan zijn aan het hiervoor genoemde vereiste dan zou klaagster evenmin aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding. Klaagster vraagt de schadevergoeding namelijk voor zichzelf om het zware verlies van cliënte te verzachten, zogeheten affectieschade (verdriet om de dood van een naaste). De Wet vergoeding affectieschade is echter slechts van toepassing in situaties waarin het schadeveroorzakende incident op of na 1 januari 2019 heeft plaatsgevonden. Cliënte is op 11 januari 2018 overleden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van klaagster ongegrond;

– wijst het verzoek van klaagster om schadevergoeding af.

Aldus beslist op 27 februari 2020 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.