Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115816
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en International Health Centre The Hague, gevestigd te Den Haag,(verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 4 juni 2018 te Amsterdam. Cliënte was niet aanwezig. Namens de zorgaanbieder was [naam arts/apotheker], ter zitting aanwezig.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op een door cliënte gestelde toerekenbare tekortkoming van een uitgevoerde medische behandeling.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.
Op 6 oktober 2017 is aan de dochter van cliënte, geboren op 3 november 2015, een andere vaccinatie toegediend dan cliënte met de zorgaanbieder overeen was gekomen. Cliënte had verzocht om Priorix toe te dienen, waarmee haar dochter ingeënt zou worden tegen de bof, mazelen en rode hond. Aan haar dochter werd echter toegediend Priorix tetra, waarmee haar dochter werd ingeënt tegen de bof, mazelen, rode hond en waterpokken.
Cliënte vordert dat de zorgaanbieder:
– de volledige som voor het vaccin, ad € 162,58, aan haar betaalt;
– een brief opmaakt waarin deze fout wordt erkend, voor het geval de dochter van cliënte in de toekomst nadelen mocht ondervinden van de fout van de zorgaanbieder;
– toezegt dat, indien de dochter van cliënte ziek wordt van de vaccinatie tegen waterpokken en daardoor niet naar de dagopvang kan, de kosten die cliënte daarvoor maakt, worden vergoed;
– immateriële schadevergoeding ad € 10.000,– voldoet voor het ongemak die cliënte door de fout van de zorgaanbieder heeft ervaren en de impact die het incident voor haar heeft gehad.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
De zorgaanbieder heeft erkend dat de dochter van cliënte het vaccin Priorix tetra is toegediend in plaats van Priorix. De zorgaanbieder heeft toegelicht dat het vaccin Priorix in Nederland in beginsel niet verkrijgbaar is. Het vaccin is daarom handmatig, en niet digitaal, besteld. De barcode is vervolgens niet (zorgvuldig genoeg) gecontroleerd. Naar aanleiding van dit incident zijn de procedures aangepast en is onder meer besloten dat in de toekomst enkel vaccins zullen worden toegediend die in Nederland verkrijgbaar zijn.
De zorgaanbieder heeft ter zitting van de commissie voorts gesteld dat aan cliënte inmiddels de kosten voor de vaccinatie en het consult alsook het klachtengeld dat cliënte aan de commissie heeft betaald, zijn voldaan. Voor het overige meent de zorgaanbieder dat is gebleken dat (de dochter van) cliënte geen schade heeft geleden door de gemaakte fout, zodat is verzocht voor het overige geen schadevergoeding toe te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Cliënte houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het toedienen van het verkeerde vaccin bij haar dochter.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder heeft erkend dat aan de dochter van cliënte een ander vaccin is toegediend dan was toegezegd aan cliënte en dat dit te wijten was aan de zorgaanbieder. Daarmee staat vast dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder.
De zorgaanbieder heeft ter zitting van de commissie gesteld dat aan cliënte inmiddels de kosten voor de vaccinatie en het consult alsook het klachtengeld dat cliënte aan de commissie heeft betaald, zijn voldaan. Dat dit het geval is geweest, is niet weersproken door of namens cliënte, zodat de commissie van dit gegeven zal uitgaan. De commissie zal om die reden de vordering van cliënte, tot betaling van de kosten van het vaccin, niet toewijzen. Evenmin zal de commissie bepalen, zoals te doen gebruikelijk is wanneer een klacht gegrond is, dat de zorgaanbieder de kosten die cliënte heeft betaald aan de geschillencommissie dient te voldoen, nu die kosten immers reeds zijn voldaan.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan een vordering tot immateriële schadevergoeding worden toegewezen indien sprake is van lichamelijk letsel, indien de benadeelde in zijn goede eer of naam is aangetast dan wel op andere wijze in zijn persoon is aangetast (lid 1 onder b). De commissie is van oordeel dat cliënte onvoldoende heeft onderbouwd dat zij of haar dochter dergelijk concreet nadeel hebben ondervonden door het handelen van de zorgaanbieder. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
Voor zover de vordering inhoudt dat de commissie de zorgaanbieder moet verplichten om een brief op te maken waarin de fout wordt erkend en toezegt dat eventueel in de toekomst door cliënte ten gevolge van deze fout te maken kosten worden vergoed door de zorgaanbieder, geldt dat de commissie niet bevoegd is de zorgaanbieder daartoe te verplichten. De vordering komt derhalve ook in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.
De commissie verklaart de klacht van de cliënte gegrond en is van oordeel dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht gegrond;
– wijst het verzoek tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade af;
– wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist op 4 juni 2018 door de Geschillencommissie Zorg Algemeen.