Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Beëindiging behandelingsovereenkomst
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
18803/24135
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Vanwege eerdere incidenten, waaronder vermeende (seksuele) intimidatie door de cliënt, is de thuishemodialyse van cliënt stopgezet. De cliënt is het hier niet mee eens. De zorgaanbieder heeft de cliënt na de beschuldiging nooit om wederhoor gevraagd, ook niet bij de eerdere incidenten. De cliënt maakt al jarenlang gebruik van de thuishemodialyse en wil graag dat dit hervat wordt. De zorgaanbieder stelt dat er enkele incidenten zijn geweest, die volgens haar gewichtige redenen zijn om de thuishemodialyse van cliënte stop te zetten. Daarnaast stelt de zorgaanbieder dat de incidenten wel met de cliënt zijn besproken. De commissie is van oordeel dat het per direct stopzetten van de thuishemodialyse onzorgvuldig is. Er zijn enkele incidenten geweest, maar deze zijn volgens de commissie niet ‘gewichtig’ genoeg om de thuishemodialyse stop te zetten. Daarnaast heeft het stopzetten van de thuishemodialyse grote gevolgen voor cliënt, waar de zorgaanbieder niet voldoende rekening mee heeft gehouden.
Volledige uitspraak
In het geschil:
[Naam cliënt], wonende te [woonplaats]
en
Stichting Dianet, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2020.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen. Bij brief van 26 maart 2020 heeft het bureau van de Commissie aan beide partijen bericht dat de Commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De Commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, hebben geen van partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen bij brief van 8 mei 2020 geïnformeerd over de datum wanneer de Commissie zal beslissen over het geschil.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft het stopzetten door de zorgaanbieder van de thuishemodialyse wegens
vermeende (seksuele) intimidatie van zorgpersoneel door de cliënt. De cliënt wenst hervatting van
de thuishemodialyse.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder heeft na 32 jaar thuishemodialyse de behandeling van de cliënt op 14 augustus 2019 per direct gestopt vanwege vermeende seksuele intimidatie van een verpleegkundige.
De cliënt bestrijdt dat dit voorgevallen zou zijn. De zorgaanbieder heeft de cliënt nooit om wederhoor gevraagd na de beschuldiging.
De zorgaannemer voerde aan dat er voorliggende incidenten (van andere aard) zouden zijn geregistreerd in het dossier van de cliënt. De cliënt heeft voor het eerst op 3 december 2019 inzage gekregen in zijn dossier.
De cliënt bestrijdt ook de weergave van die incidenten. Ook bij die incidenten heeft hij geen weerwoord kunnen geven. De zorgaanbieder wil de besluitvorming niet herzien en de behandeling niet hervatten.
De cliënt eist hervatting van de thuishemodialyse en daarnaast een gesprek over de vermeende incidenten om tot een gezamenlijke verslaglegging daarvan te komen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder wijst erop dat de cliënt primair een overeenkomst heeft met het Máxima MC, waar de cliënt in behandeling is. Tussen het Maxima MC en de zorgaanbieder is een samenwerkingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat het Máxima MC zorgt voor een hemodialysebehandeling wanneer thuishemodialyse om wat voor reden dan ook niet mogelijk blijkt te zijn. Daarnaast volgt uit deze samenwerkingsovereenkomst dat thuishemodialyse alleen plaatsvindt indien een patiënt daar geschikt voor is. De cliënt krijgt al jaren thuishemodialyse. Daarmee is echter niet gezegd dat hij daar recht op heeft. Omdat hij jaren geleden geschikt werd bevonden voor thuishemodialyse, kon hij van deze dienst van de zorgaanbieder gebruik maken. Uit de samenwerkingsovereenkomst volgt echter ook dat deze dienst kan worden gestaakt indien dit ‘om wat voor reden dan ook’ niet meer mogelijk is of omdat een patiënt niet langer geschikt is voor thuishemodialyse. Beide situaties deden zich in de zomer van 2019 voor. Om die reden zag de zorgaanbieder zich genoodzaakt de behandeling van de cliënt terug te geven aan het Máxima MC.
Aanleiding voor dit besluit waren de incidenten die hebben plaatsgevonden vanaf 2017 bij verschillende zorgmedewerkers. Door het gedrag van de cliënt voelden de medewerkers zich niet langer veilig in de thuissituatie bij de cliënt. De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat zij de zorgovereenkomst met de cliënt terecht heeft beëindigd. Er was sprake van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:460 BW en duidelijk was dat er geen verbetering meer mogelijk was. De stelling dat geen hoor en wederhoor zou hebben plaatsgevonden kan de zorgaanbieder niet plaatsen. De diverse incidenten zijn telkens met de cliënt besproken. De zorgaanbieder concludeert dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is en dat de vordering tot hervatting van de zorgverlening moet worden afgewezen. Het gedrag van de cliënt richting de verpleegkundigen van de zorgaanbieder is dermate ongepast dat hij niet langer geschikt is voor thuishemodialyse. Dit geldt temeer nu de zorgaanbieder heeft moeten vaststellen dat de cliënt niet in staat of niet bereid is gebleken om zijn gedrag te verbeteren. Van de zorgaanbieder kan in dat licht niet worden verwacht dat de zorgverlening wordt voortgezet. Zij dient haar medewerkers te beschermen tegen dit gedrag. Bovendien blijkt het inmiddels in praktische zin niet mogelijk om goede zorg te verlenen aan de cliënt, aangezien verpleegkundigen weigeren om voor de cliënt te werken.
De zorgaanbieder is als gevolg daarvan niet langer in staat om voldoende medewerkers in te zetten voor de zorgverlening aan de cliënt. De zorgovereenkomst kan ook om die reden niet worden hersteld.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Door de zorgaanbieder is aangegeven dat er primair sprake is van een zorgovereenkomst tussen de cliënt en het Máxima MC, waar de cliënt in behandeling is. De zorgaanbieder stelt dat tussen het Máxima MC en de zorgaanbieder een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, inhoudende dat Máxima MC zorgt voor een hemodialysebehandeling wanneer thuishemodialyse om wat voor reden dan ook niet mogelijk blijkt te zijn. De zorgaanbieder stelt dat de cliënt niet vanzelfsprekend recht heeft op thuishemodialyse en dat deze dienst kan worden gestaakt indien dat om wat voor reden dan ook niet meer mogelijk is.
In zoverre de zorgaanbieder met haar primaire verweer wil aanvoeren dat er geen sprake is van een overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de cliënt, kan de commissie de zorgaanbieder niet volgen in dit standpunt en is zij van oordeel dat wel degelijk sprake is van een behandelingsovereenkomst tussen de cliënt en de zorgaanbieder, zoals bedoeld in artikel 7:446 BW.
Van onderlinge afspraken tussen het Máxima MC en de zorgaanbieder hoeft de cliënt niet op de hoogte te zijn en evenmin is de commissie bekend met deze afspraken.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of sprake is van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek. In dat artikel is bepaald dat de hulpverlener de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen, behoudens gewichtige redenen. In de wet is niet uitgewerkt wat hieronder precies moet worden verstaan. In het algemeen kan gesteld worden dat in de (tucht)rechtspraak niet snel wordt aangenomen dat er sprake is van gewichtige redenen. Dit heeft enerzijds te maken met de afhankelijke positie die de patiënt ten opzichte van de zorgaanbieder inneemt. Anderzijds kan een onmiddellijke opzegging van de overeenkomst het belang van de gezondheid van de patiënt schaden. Hieruit vloeit voort dat er bijzondere zorgvuldigheidsvereisten gelden voordat tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst mag worden overgaan. Daar komt bij dat sommige vormen van ongepast gedrag, waaronder verbaal en fysiek geweld, rechtstreeks samenhangen met de ziekte van de patiënt. Dan is niet snel sprake van gewichtige redenen.
Zelfs wanneer sprake is van ‘gewichtige redenen’, kan de arts of zorginstelling niet direct de behandelingsovereenkomst opzeggen. Eerst zal aan een aantal bij de specifieke situatie behorende zorgvuldigheidseisen moeten worden voldaan. Voldoet de arts of instelling hier niet aan, dan kan tot het oordeel worden gekomen dat niet voldoende zorgvuldig is gehandeld. Voorbeelden van algemeen geldende zorgvuldigheidseisen zijn: er moet een redelijke termijn in acht worden genomen tussen het voorstel van een zorginstelling om de behandelovereenkomst met de patiënt te beëindigen en de daadwerkelijke beëindiging. Welke termijn redelijk is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de ernst van de (medische) situatie van de patiënt en daarmee de afhankelijkheid van de zorg; de aard en duur van de arts-patiënt relatie; de aard van de instelling waar de patiënt verblijft en de duur van het verblijf; de termijn die nodig is om een aanvaardbaar alternatief van zorg (andere arts of instelling) te vinden. Bij ernstige meningsverschillen over het gedrag van de patiënt of over de wijze waarop de patiënt de behandelingsovereenkomst naleeft, dient de arts of instelling de patiënt herhaaldelijk te waarschuwen voor het beëindigen van de behandelovereenkomst als het gedrag niet verandert of plichten niet worden nageleefd. Hiervan moeten schriftelijke aantekeningen worden gemaakt in het dossier.
Afgezet tegen bovengenoemd toetsingskader, is de commissie van oordeel dat geen sprake is van dermate gewichtige redenen, dat de zorgaanbieder tot stopzetten van de thuishemodialyse kon overgaan. De cliënt maakt reeds decennia lang gebruik van de thuisbehandeling door de zorgaanbieder. In de laatste paar jaren (2017 – 2019) hebben zich enkele incidenten voorgedaan. De incidenten beschouwend zijn ze naar het oordeel van de commissie niet te duiden als “gewichtig” hoewel voorstelbaar is dat de betreffende medewerkers het als vervelend en intimiderend hebben ervaren. Het laatste incident dat de directe aanleiding is geweest tot het stopzetten van de thuisbehandeling en welke geëtiketteerd wordt als seksuele intimidatie wordt betwist door de cliënt. Los van de vraag wat exact de juiste feiten zijn acht de commissie het stempel seksuele intimidatie nogal zwaar aangezet (als uitgegaan wordt van hetgeen de medewerker naar voren heeft gebracht). Hierbij moet niet voorbij gegaan worden aan de gezondheidssituatie en de leeftijd van de cliënt en bovendien mag verwacht worden dat indien het gespreksonderwerp ongewenst is voor de medewerker hij dat naar voren brengt, hetgeen gesteld noch gebleken is.
De commissie ziet in de vele overgelegde verklaringen van medewerkers van de zijde van de cliënt, alle in gunstige zin voor hem, bevestiging van het voorgaande.
De commissie overweegt voorts dat het argument dat de benodigde pool van medewerkers (acht medewerkers) niet te formeren zou zijn omdat er te weinig medewerkers zouden zijn die bereid zijn om de thuisdialyse van de cliënt uit voeren niet strookt met de vele verklaringen van medewerkers die overgelegd zijn door de cliënt. Dit argument kan naar het oordeel van de commissie geen grond zijn om de thuisbehandeling stop te zetten.
De commissie neemt tevens in haar overwegingen mee de grote gevolgen die het stopzetten van de thuishemodialyse voor de cliënt heeft. Alhoewel duidelijk is dat er een aantal incidenten heeft plaatsgevonden, hetgeen ook niet door de cliënt wordt betwist, is het een te vergaande maatregel om tot stopzetten van de thuisbehandeling over te gaan. Er heeft naar het oordeel van de commissie geen juiste belangenafweging plaatsgevonden. De zorgaanbieder stelt dat er in de periode maart 2017 – augustus 2019 meerdere incidenten hebben plaatsgevonden, welke in het verweerschrift worden genoemd.
De cliënt betwist dat deze incidenten met hem zijn besproken en hij hierop heeft kunnen reageren.
Wat hiervan ook zij, de commissie heeft in de stukken geen schriftelijke vastlegging van de klachten/incidenten aangetroffen of gespreksverslagen daarvan met de cliënt. De commissie is daarom van oordeel dat sprake is van onvoldoende vastlegging van de incidenten om tot onmiddellijke stopzetting van de thuisbehandeling te kunnen overgaan.
Tevens overweegt de commissie dat de cliënt ten tijde van de incidenten in een verdrietige en stressvolle situatie verkeerde en dat hij naar aanleiding van de besproken incidenten in therapie is gegaan en er van overtuigd is dat dergelijke incidenten zich niet meer zullen voordoen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat het per direct stopzetten van de thuishemodialyse per 14 augustus 2019 onzorgvuldig is geweest. De commissie acht de klacht derhalve gegrond.
De commissie is naast het bovenstaande van oordeel dat, gelet op de incidenten die hebben plaatsgevonden en het gegeven dat enkele medewerkers van de zorgaanbieder kennelijk niet langer bereid zijn de thuisbehandeling bij de cliënt uit te voeren, het aan de zorgaanbieder is voorwaarden vast te stellen waaronder de thuishemodialyse hervat kan worden. Partijen dienen hierover in overleg te treden en de cliënt dient zich aan deze voorwaarden te houden, bij gebreke waarvan het de zorgaanbieder alsnog vrij kan staan tot stopzetten van de thuisbehandeling over te gaan, mits aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– Verklaart de klacht van de cliënt gegrond;
– Bepaalt dat de thuishemodialyse van de cliënt wordt hervat op nader tussen partijen overeen te komen voorwaarden;
– Bepaalt dat de zorgaanbieder een bedrag van € 52,50 aan de cliënt vergoedt ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. C.J.R. de Locht, voorzitter, mevrouw M.J.T. Kleijnen- van ’t Hullenaar, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, en mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 22 mei 2020.