Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: bejegening/ onzorgvuldigheid
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
210582/223218
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Cliënte heeft zich bij de zorgaanbieder aangemeld voor traumabehandeling. Zij verwijt de zorgaanbieder de stagnatie in haar behandeling. De commissie acht deze klacht ten dele gegrond, omdat het te lang heeft geduurd voordat de behandeling van de grond kwam. Het lag op de weg van de zorgaanbieder om van tevoren in te schatten of zij over voldoende personeel beschikte of kon beschikken om cliënte een behandeling te kunnen bieden. De klacht over de onheuse bejegening wordt ten dele gegrond verklaard, voor zover deze ziet op de opmerking die een van de zorgmedewerkers in de wachtruimte heeft gemaakt. Voor het overige kan de commissie niet vaststellen dat sprake is geweest van onheuse bejegening.
De uitspraak
In het geschil tussen
mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)
en
GGZ Drenthe, gevestigd te Assen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2023 te Groningen.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
De klacht van cliënte kan worden onderverdeeld in twee klachtonderdelen. Bij de beoordeling van die klachtonderdelen geldt het volgende toetsingskader.
De overeenkomst die cliënte met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die cliënte met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
1. Stagnatie in behandeling
Standpunt cliënte:
Cliënte is op 8 februari 2022 gestart met traumabehandeling bij de zorgaanbieder. In de eerste periode zijn veel gesprekken en bijeenkomsten geweest. In juni 2022 volgde een tweede diagnostische fase (TADS-1 interview). Het betrof een intensief onderzoek dat veel naar boven bracht bij cliënte. Zij ging ervan uit dat na dit onderzoek een behandeling zou volgen. Om die reden heeft zij meegewerkt aan het onderzoek en is zij open geweest in de beantwoording van de vragen. In juli 2022 kreeg zij als behandeladvies psychotherapie met als ondersteuning sensomotorische therapie. Cliënte kreeg van haar regiebehandelaar te horen dat er gezocht zou worden naar een psychotherapeut en dat dit geen probleem zou zijn aangezien er wel zeven personen waren die dit zouden kunnen doen.
Op 30 augustus en 26 september 2022 volgden er gesprekken met haar regiebehandelaar maar toen bleek dat er nog geen psychotherapeut beschikbaar was. Op 21 oktober 2022 volgde een derde gesprek waarin cliënte twee opties kreeg voorgelegd, waarvan de eerste optie een psychiater in opleiding bij een ander organisatieonderdeel betrof. Cliënte is hier erg van geschrokken, want dit zou betekenen dat haar behandeling bij de zorgaanbieder zou stoppen, dus ook de lopende behandeling die net begonnen was (sensomotorische therapie) en de begeleidende gesprekken met de agogisch hulpverlener. De tweede optie was een psychologe in opleiding bij de zorgaanbieder. Cliënte heeft met beide zorgverleners gesproken, maar al snel werd duidelijk dat zij haar niet konden begeleiden, zodat cliënte de behandeling bij hen niet is gestart. Cliënte kreeg vervolgens te horen dat het moeilijk zou worden en dat het nog maanden kon duren voordat de therapie zou kunnen beginnen. In die periode veranderde ook het contact met de andere therapeuten. De sensomotorische therapie werd gestopt, omdat deze bedoeld was ter ondersteuning van de psychotherapie. In de wekelijkse gesprekken met de sociotherapeut ging het steeds vaker over de ontstane impasse, de spanning en verwarring die dit opleverde en de lichamelijke klachten.
Omdat de spanning – het wachten, praten over voorwaarden, de negativiteit – en lichamelijke klachten te veel werden, en er weinig zicht was op verandering van de situatie, heeft cliënte op 30 november 2022 besloten om de behandeling te beëindigen.
Standpunt zorgaanbieder:
Door de zorgaanbieder is al tijdens de interne klachtprocedure erkend dat de communicatie in de betreffende periode te wensen over liet. In de aanpak en communicatie rond het starten van de traumabehandeling is het niet goed gegaan. Zo had onder andere duidelijker en in betere afstemming met cliënte over de beschikbaarheid van mogelijke behandelaren gesproken moeten worden.
Cliënte spreekt van beschadiging en verergering van haar symptomen. Volgens de zorgaanbieder is die redenering een brug te ver. Het is absoluut vervelend dat het behandelproces stagneerde en de zorgaanbieder is niet blind voor haar aandeel daarin. Zij vindt echter niet dat zij volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door cliënte genoemde vervelende gevolgen.
Oordeel commissie:
De commissie volgt cliënte in haar standpunt dat sprake is geweest van stagnatie in haar behandeling. Naar het oordeel van de commissie is die stagnatie te wijten aan de zorgaanbieder. Op 26 juli 2022 kreeg cliënte als behandeladvies psychotherapie met als ondersteuning sensomotorische therapie. Waar de sensomotorische therapie werd opgestart, kwam de psychotherapie lange tijd niet van de grond. Cliënte heeft gesteld, en door de zorgaanbieder is niet betwist, dat de regiebehandelaar haar op 26 juli 2022 heeft verteld dat zij op zoek zou gaan naar een psychotherapeut en dat dit geen probleem zou zijn. Zij kreeg daarbij te horen dat er zeven personen waren die dit zouden kunnen. Een maand later bleken dit er vier te zijn. Weer een maand later, tijdens het gesprek van 26 september 2022, bleek dat de regiebehandelaar nog niet in het team had gevraagd of er een psychotherapeut beschikbaar was. Pas vier maanden na het gegeven behandeladvies werden cliënte twee opties voor psychotherapie geboden (in het gesprek van 21 oktober 2022). De commissie acht het onzorgvuldig dat het zo lang heeft geduurd om een psychotherapeut voor cliënte te vinden, temeer omdat cliënte was medegedeeld dat dit geen probleem zou zijn en dat er meerdere personen waren die dit zouden kunnen doen. Naar aanleiding van die mededelingen had cliënte niet hoeven verwachten dat het zo lang zou duren voordat haar behandeling van de grond zou komen. Op het moment dat de zorgaanbieder het TADS-1 interview bij cliënte verrichtte, wat behoorlijk impact op cliënte heeft gehad, had zij moeten bezien/inschatten of zij over voldoende personeel beschikte of kon beschikken om de daaropvolgende behandeling te verrichten, zeker nu de zorgaanbieder een gespecialiseerd traumacentrum is.
De zorgaanbieder heeft ter zitting gesteld dat er niet direct sprake is geweest van stagnatie en dat in de tussentijd wel altijd contact met de verpleegkundigen is geweest, maar dit contact kan niet worden gelijkgesteld met de daadwerkelijke behandeling zelf (namelijk de psychotherapie, in combinatie met de sensomotorische therapie). Weliswaar is de sensomotorische therapie op den duur opgestart, maar deze was bedoeld ter ondersteuning van de psychotherapie. Aangezien die niet van de grond kwam, werd de sensomotorische therapie ook gestopt.
De twee opties die de cliënte zijn voorgelegd in het gesprek van 21 oktober 2022, acht de commissie redelijke opties. Cliënte heeft bij beide opties een eerste gesprek gehad en heeft ervoor gekozen om de behandeling bij geen van beide te starten. Het staat cliënte uiteraard vrij om die keuze te maken. Op dat moment was de stagnatie van de behandeling echter niet langer aan de zorgaanbieder te wijten.
De commissie zal de klacht van cliënte dan ook gegrond verklaren, voor zo ver die ziet op de periode tot 21 oktober 2022. Tot die tijd heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie onzorgvuldig gehandeld.
2. Bejegening
Standpunt van cliënte:
Cliënte klaagt over de bejegening door diverse zorgverleners. Zo vertelde cliënte twee maanden na het behandeladvies aan haar regiebehandelaar dat het moeilijk was om zo lang op voortzetting van de behandeling te wachten. De regiebehandelaar luisterde niet naar haar uitleg en antwoorde: “Er is nog niets gebeurd, je staat nog helemaal aan het begin van het proces”. Veel van wat cliënte vertelde, werd ontkend of er werd gezegd dat zij er ook anders naar zou kunnen kijken. In het laatste gesprek toonde haar regiebehandelaar ook geen enkel begrip. Integendeel: zij benoemde het feit dat de houding van cliënte háár spanning gaf. Toen cliënte voor het eerst op gesprek ging bij de psychologe zei zij in de wachtruimte – in aanwezigheid van derden – dat ze cliënte “hard ging aanpakken”. In alle gesprekken werd de bal naar cliënte toegespeeld; cliënte had het anders kunnen doen en anders kunnen zien.
Standpunt van de zorgaanbieder:
De zorgaanbieder deelt niet het standpunt van cliënte dat zij kleinerend is behandeld en dat er niet naar haar werd geluisterd. Dat cliënte dit kennelijk zo beleefde, betekent niet dat het objectief gezien zo was. Ook voldoende gekwalificeerde zorgverleners hebben niet altijd het ervaringsniveau dat een patiënt zich wenst. In die zin lijkt cliënte de lat wel erg hoog te leggen. Ook omtrent de inhoud van gesprekken zijn de meningen verdeeld. Daar waar cliënte aangeeft dat het gesprek niet goed verliep, is dit door de betreffende behandelaar anders ervaren. De ervaring van hoe een gesprek is verlopen, is lastig objectief vast te stellen, omdat dit een subjectief gegeven is dat niet achteraf gecontroleerd kan worden. Dit kan door eenieder anders zijn ervaren.
Oordeel commissie:
Ten aanzien van de bejegeningsklacht heeft cliënte diverse voorbeelden gegeven. De zorgaanbieder is niet op die specifieke voorbeelden ingegaan en heeft ze daarmee ook niet betwist, zodat de commissie ervan uitgaat dat de genoemde opmerkingen door de zorgverleners zijn gemaakt. Naar het oordeel van de commissie kunnen echter niet alle door cliënte genoemde voorbeelden als onheuse bejegening worden aangemerkt. Daarvoor ontbreekt de context. Zo stelde cliënte bijvoorbeeld dat gesprekken moeizaam gingen, dat veel van wat zij vertelde werd ontkend en dat haar verteld was dat zij dingen ook anders zou kunnen zien. Dergelijke opmerkingen hebben blijkbaar een bepaald gevoel bij cliënte opgeroepen, maar zonder verdere context is voor de commissie niet vast te stellen dat daarmee sprake is geweest van onheuse bejegening.
Wel acht de commissie het onzorgvuldig dat een psychologe tegen cliënte heeft gezegd dat ze “de confrontatie niet uit de weg zal gaan” terwijl zij samen in de wachtkamer stonden. Op dat moment bleken er meerdere mensen in de wachtkamer aanwezig te zijn, zodat deze dat ook konden horen. Ook hierbij geldt dat de commissie niet weet in welke context een dergelijke opmerking is gemaakt, maar de commissie is van mening dat een zorgverlener uiterst zorgvuldig dient na te gaan welke opmerkingen wel en niet in een wachtkamer kunnen worden gemaakt. Terughoudendheid is daarbij op zijn plaats. Een dergelijke opmerking, zoals door cliënte genoemd, is een opmerking die verkeerd kan worden opgevat, zowel door cliënte als door de overige wachtenden. Het is goed voor te stellen dat cliënte zich door die opmerking onheus bejegend voelde, zeker ten opzichte van de overige wachtenden. Om die reden zal de commissie de klacht, voor zo ver gericht tegen de genoemde gedragingen, gegrond verklaren.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart beide klachtonderdelen gedeeltelijk gegrond.
Bovendien dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van €52,50 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 6 oktober 2023.