Slecht functioneren zorgverleners kan niet worden vastgesteld

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: (Immateriele) schade    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 114994/132680

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Cliënte is niet tevreden over de zorg die zij heeft ontvangen van zorgverleners van de zorgaanbieder. Het ging om de zorg van haar dochter. Zij stelt onder andere dat ze te weinig zorguren heeft gekregen. Verder is ze niet voldoende ontlast en heeft ze onbetaald verlof opgenomen. Ze vraagt een schadevergoeding voor verminderde inkomsten en immateriële schade. Volgens de zorgaanbieder is de zorg altijd door bevoegde en bekwaamde zorgverleners verleend. De zorgaanbieder stelt verder dat de gemiste zorguren zijn gecompenseerd. Volgens het oordeel van de commissie gaan de klachten over het functioneren van de zorgverleners over incidentele situaties en kan niet gesproken worden over een schending van zorgplicht. De commissie is het met de zorgaanbieder eens dat de gemiste zorguren zijn gecompenseerd. Tot slot vindt de commissie onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om vast te stellen dat cliënte onvoldoende is ontlast tijdens de zorgperiode. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[cliënt], wonende te [woonplaats],
(hierna te noemen: de cliënte)
vertegenwoordigd door [naam gemachtigde]

en

Coöperatie Dichtbij U.A., gevestigd te Groningen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022 te Groningen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Cliënte werd ter zitting bijgestaan door haar gemachtigde [naam gemachtigde].

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger].

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op het functioneren van de zorgverleners, het aantal uren zorg dat is geleverd en het onvoldoende ontlasten van cliënte.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het dochtertje van cliënte is geboren met een hartafwijking. De cliënte heeft de zorgaanbieder ingeschakeld om haar te ondersteunen in de zorg voor haar dochter. Deze zorg is verleend van 19 februari 2018 tot en met 31 mei 2019.

Functioneren zorgverleners
De cliënte heeft de zorg voor haar dochter uit handen gegeven aan de zorgverleners van de zorgaanbieder. Zij had erop mogen vertrouwen dat deze zorg door deskundigen goed zou worden verleend maar dit bleek niet het geval te zijn. Een van de zorgverleners was niet geschikt. Zij had geen ervaring met kinderen en heeft meerdere fouten gemaakt. Zo maakte zij fouten met betrekking tot het voeden van haar dochter en heeft zij haar dochter meermaals te warm aangekleed, terwijl dat niet goed was voor de bloedsomloop van haar dochter. Nadat de cliënte dit aan de zorgverlener had teruggekoppeld, wilde de betreffende zorgverlener niet meer terugkomen. Een andere zorgverlener hield zich niet aan het voedings- en slaapschema van haar dochter. Bovendien was deze zorgverlener erg warrig en las zij de overdracht niet (goed). Op sommige momenten deed de zorgverlener haar eigen administratie of las ze een boek, terwijl ze ook oefeningen met haar dochter had kunnen doen of de cliënte op andere manieren had kunnen ondersteunen. Op den duur heeft cliënte aangegeven dat deze zorgverlener niet meer terug hoefde te komen. De coördinerende verpleegkundige zou de achterliggende reden met de betreffende zorgverlener bespreken maar dit is nooit gebeurd. De cliënte was op dat moment overbelast van de hele situatie en wilde geen vervanger. Als er weer een nieuwe verpleegkundige zou komen, dan zou zij wéér opnieuw moeten kennismaken en haar verhaal wéér opnieuw doen.

Aantal uur geleverde zorg te weinig
De cliënte stelt zich op het standpunt dat zij onvoldoende uren zorg geleverd heeft gekregen. Zij volgt de zorgaanbieder niet in het standpunt dat deze gemiste uren uit 2018 zijn ingehaald in 2019, in de vorm van respijtzorg.

De cliënte is onvoldoende ontlast
Deze hele periode heeft cliënte erg aangegrepen. Met het inschakelen van de zorgaanbieder had de cliënte moeten worden ontlast. Omdat er echter zo veel misging, kwam er veel op de cliënte zelf neer, kon zij het moeilijk loslaten en heeft de cliënte juist alleen maar extra stress ervaren in deze periode. Dit terwijl zij op dat moment al zoveel stress ondervond door de gezondheidssituatie van haar dochter. Dit had ook gevolgen voor haar eigen gezondheid, waardoor de cliënte pas veel later haar werk heeft kunnen oppakken. Hierdoor is zij gekort op haar loon (70%) en heeft zij uiteindelijk noodgedwongen onbetaald ouderschapsverlof moeten opnemen.

Schadevergoeding
De cliënte verzoekt de commissie daarom om schadevergoeding toe te kennen van een bedrag van
€ 10.000,–. Dit bedrag bestaat uit de verminderde netto inkomsten van € 550,– per maand, vanaf 1 november 2019 over een tijdsbestek van 14 maanden (€ 7.700,–) en een bedrag aan immateriële schadevergoeding (€ 2.300,–).

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Functioneren zorgverleners
Alle zorgverleners maakten deel uit van het Kindteam van de zorgaanbieder en het merendeel was als kinderverpleegkundige werkzaam in het ziekenhuis. Eén zorgverlener was dat niet, maar zij was, net als de anderen, wel bevoegd en bekwaam voor alle verpleegkundige handelingen die bij de dochter van de cliënte werden uitgevoerd. De zorg is altijd door deskundige zorgverleners verleend.

Aantal uur geleverde zorg te weinig
Eind oktober 2018 is de zorgindicatie uitgebreid van 15:35 uur naar 24:35 uur per week. De coördinerend verpleegkundige kon die zorg niet alleen leveren, waarna er twee zorgverleners zijn bijgekomen. Nadat deze twee zorgverleners gestopt waren en omdat de cliënte geen nieuwe zorgverleners meer wilde, heeft de coördinerend verpleegkundige vaak 16 uur per week zorg kunnen leveren, maar geen 24 uur. Uiteindelijk is er in 2018 in totaal 43 uur minder zorg geleverd dan volgens de indicatie had gemoeten (330 uur) en in 2019 6,5 uur minder dan volgens de indicatie had gemoeten (166 uur).

De zorgaanbieder is echter van mening dat de gemiste uren van 2018 zijn gecompenseerd. Vanaf januari 2019 werd de zorg, in overleg met de cliënte, afgebouwd omdat de dochter van de cliënte het goed deed en er medisch gezien geen zorg meer nodig was voor haar dochter. De zorg die werd geleverd was vanaf dat moment daarom alleen nog respijtzorg voor de cliënte zelf. Hiermee is een groot deel van de gemiste uren uit 2018, alsnog in 2019 gegeven. Deze zorg was bedoeld om de cliënte te ontlasten. Van 4 februari tot en met 31 maart 2019 ging dat om in totaal 60 uur. Daarna was er van 1 april tot en met 31 mei 2019 twee uur achterwacht per week. De gemiste uren uit 2019 (6,5 uur) zijn niet meer geleverd. Echter is niet alle zorg uit een indicatie planbare zorg, er blijft ook ruimte binnen de indicatie over voor onplanbare zorgmomenten, welke volgens de rapportage ook af en toe acuut werden ingezet. Dat er dus 6,5 uur minder is geleverd dan volgens indicatie had gekund, is geheel conform hoe de indicatie was opgebouwd.

Onvoldoende ontlast
Nadat de twee zorgverleners waren weggevallen, bleef er één zorgverlener over omdat de cliënte geen nieuwe zorgverleners wilde. Zorg verlenen met slechts één persoon is een grote opgave. De zorgaanbieder is van mening dat geprobeerd is om dit zo goed mogelijk te doen.

Schadevergoeding
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen. Er zijn weliswaar te weinig uren geleverd in 2018 maar dat was niet in de periode dat de cliënte haar werk weer zou hervatten. De gevorderde inkomensdaling vanaf 1 november 2019, vangt aan zeven maanden nadat de zorgverlening is afgesloten. De voortdurende ziekte van de cliënte staat niet in relatie tot de zorgverlening van de zorgaanbieder. Dat de cliënte vanaf 1 maart 2020 onbetaald ouderschapsverlof moest opnemen, heeft ook geen relatie met de door de zorgaanbieder geleverde zorg. Dit was namelijk elf maanden nadat de zorg was beëindigd.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De overeenkomst die de cliënte met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die cliënte met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Klachtonderdeel 1: functioneren zorgverleners
Naar het oordeel van de commissie kan niet worden vastgesteld dat de zorgverleners zijn tekortgeschoten in die zorgplicht. De commissie overweegt daartoe als volgt. De zorgaanbieder heeft meer dan een jaar zorg verleend aan de dochter van cliënte (medische zorg) en aan cliënte (respijtzorg). Niet is gebleken dat de bij cliënte werkzame zorgverleners onbevoegd en/of onbekwaam waren om de vereiste zorg aan haar dochter te verlenen. De cliënte heeft een aantal situaties geschetst, bijvoorbeeld dat er een keer onvoldoende flesvoeding is gegeven, dat er werd gewandeld op een verkeerd tijdstip waardoor het slaapritme van haar dochter in de war werd geschopt en dat de overdracht niet altijd goed is gelezen. Voor zover de commissie heeft kunnen vaststellen, gaat het om incidentele onachtzaamheden die gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden. Meer in het bijzonder heeft de commissie niet kunnen vaststellen dat de zorg die door de zorgverleners is betracht niet overeenkomt met de zorg die mag worden verwacht van de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden. De commissie acht een en ander onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de zorgaanbieder de zorgplicht heeft geschonden. De commissie zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren. Wel merkt de commissie op dat het niet zorgvuldig is geweest dat, namens de zorgaanbieder, aan cliënte is toegezegd dat er nog een (evaluatie)gesprek zou plaatsvinden met een van de zorgverleners, maar dat dit niet blijkt te zijn gebeurd. Het is de commissie gebleken dat de cliënte dit ook als heel vervelend heeft ervaren. Dit maakt niet dat de zorgaanbieder de zorgplicht heeft geschonden, maar de commissie adviseert de zorgaanbieder wel om voortaan voortvarend op te treden in het nakomen van dergelijke toezeggingen.

Klachtonderdeel 2: aantal uur geleverde zorg
Uit het dossier blijkt dat op enig moment is besloten om het aantal uren zorg uit te breiden, waarna er extra zorgverleners bij cliënte werden ingezet om deze zorg te kunnen verlenen. Nadat deze zorgverleners vertrokken (uit zichzelf of op verzoek van de cliënte), achtte de cliënte het niet wenselijk dat er nieuwe zorgverleners zouden worden ingezet. Het was evident dat dat de overgebleven zorgverlener deze uren zorg niet geheel in haar eentje kon verlenen. Omdat de cliënte als gevolg hiervan structureel uren zorg tekortkwam, heeft de zorgaanbieder besloten om deze zorg in 2019 alsnog als respijtzorg aan de cliënte te verlenen. Dit acht de commissie een zeer schappelijke oplossing. Bovendien is de commissie ook niet gebleken wat de cliënte liever had gewild, anders dan dat de uren in 2019 alsnog werden ingezet. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 3: onvoldoende ontlast
De cliënte is van mening dat zij in de betreffende periode onvoldoende is ontlast door de zorgaanbieder, maar de commissie vindt daar in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor. De commissie merkt daarbij op dat de cliënte kennelijk ook een ander beeld heeft gehad van ontlasten (in de vorm van bijvoorbeeld huishoudelijke werkzaamheden en dergelijke) dan hetgeen daadwerkelijk verwacht mocht worden. De cliënte heeft bovendien niet onderbouwd – mede gelet op het tijdverloop vanaf het einde van de respijtzorg – dat zij haar werk pas later heeft kunnen hervatten als gevolg van het handelen en het onvoldoende ontlasten door de zorgaanbieder.

Schadevergoeding
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Reeds hierom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De klacht wordt ongegrond verklaard. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer dr. J.W. Stenvers, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 31 mei 2022.