SEH-hulp zorgaanbieder is onder de maat, leidt tot blijvende schade cliënt

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 95221/130477

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt is bij een val gewond geraakt aan zijn duim en is daarom naar de Spoedeisende Hulp (SEH) van de zorgaanbieder gegaan. Daar moest hij erg lang wachten en toen hij geholpen werd zijn er meerdere pogingen gedaan om de duim recht te zetten. Uiteindelijk kwam er een arts bij en pas toen kreeg de cliënt een verdoving en lukte het om de duim recht te zetten. Ook werd de wond pas schoongemaakt toen de cliënt daar zelf om vroeg. De cliënt heeft blijvend last van zijn duim en eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat, hoewel er verbeterpunten zijn, de behandeling van de cliënt zorgvuldig is geweest en dat de blijvende schade waarschijnlijk het gevolg is van al bestaande ouderdomsslijtage en niet van het handelen van de zorgaanbieder. De commissie oordeelt dat het handelen van de zorgaanbieder als onder de maat moet worden gezien en dat door dit handelen het herstel langer heeft geduurd dan nodig was. Dit heeft bijgedragen aan de blijvende schade van de cliënt. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Rijnstate Ziekenhuis, gevestigd te Arnhem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021 te Den Haag.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van cliënt op de spoedeisende hulp.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt is op 1 september 2020 om 19.00 uur gevallen waarbij hij een letsel aan zijn duim heeft opgelopen. Om 19.30 uur heeft hij zich op de spoedeisende hulp (SEH) gemeld waar hij 45 minuten moest wachten voor dat hij werd gezien. De vervuilde wond werd niet schoongemaakt. Op de foto’s die van de wond zijn gemaakt bleek dat het eerste kootje uit de kom was geraakt. Cliënt heeft vervolgens weer geruime tijd moeten wachten totdat twee verpleegkundigen probeerden om het kootje terug te plaatsen in de kom. Na twee pogingen werd een verpleger erbij gehaald om het kootje terug te zetten, die dit vergeeft probeerde. Inmiddels was de wond verder uitgescheurd en vanwege de pijn werd besloten om de duim te verdoven. Na een half uur heeft een arts het kootje teruggeplaatst. De wond werd gehecht maar niet schoongemaakt. Op verzoek van cliënt werd uiteindelijk de wond met een beetje lauw water gereinigd. Om 24.00 uur kon cliënt naar huis met 5 hechtingen in zijn duim en een tetanusinjectie. De dagen daarna werd de zijn duim steeds dikker en pijnlijker en was er sprake van een ontsteking. De huisarts heeft cliënt op 6 september doorverwezen naar de wondpoli waar de wond is schoongemaakt. Op 9 september is cliënt opnieuw naar de wondpoli gegaan voor de hechtingen die inmiddels waren losgeraakt door de ontsteking. Cliënt bleef klachten houden en heeft zich tot verschillende artsen gewend. Op 11 november 2020 kreeg hij van een arts te horen dat er sprake was van artrose, die vaker voor zou komen bij open wonden. Zijn voorstel was om de duim vast te zetten in een stand die voor cliënt het meest prettig zou zijn. Vervolgens heeft cliënt zich voor een second opinion gewend tot een gespecialiseerde arts die constateerde dat bindweefsel en kraakbeen was aangetast. Uiteindelijk is niet besloten om de duim vast te zetten. Duidelijk is wel dat zijn duim blijvend stijf blijft, het voorste kootje los zit en cliënt pijn heeft bij het pakken van objecten. Door de ontsteking is het kraakbeen tussen het gewricht verdwenen.

Cliënt eist een schadevergoeding van € 500,– van de zorgaanbieder en erkenning van fouten die door de SEH zijn gemaakt.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder wijst er op dat een ziekenhuis enkel kan worden aangesproken voor geleden schade als door een patiënt voldoende aannemelijk is gemaakt dat het ziekenhuis verwijtbaar tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Daartoe moet er sprake zijn van een fout of nalaten en deze tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten. Van een dergelijke tekortkoming is in dit geval geen sprake geweest. Hoewel een aantal punten beter had gekund (de duim van cliënt eerder verdoofd en dat de wond niet pas schoongemaakt toen de cliënt hier zelf op aandrong) hebben de behandelaren van cliënt gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden en met de kennis van dat moment verwacht mocht worden.
De klachten aan de duim zijn toch vooral veroorzaakt door het letsel. Ondanks de vertraging en het ongemak is de behandeling van de duim adequaat geweest. De repositie van de duim was uiteindelijk succesvol, de wond is op de gebruikelijke wijze schoongemaakt en gehecht, er is een tetanusinjectie gegeven en er is antibiotica voorgeschreven. Dat de wond ondanks de getroffen maatregelen (spoelen en antibiotische profylaxe) is gaan ontsteken is iets wat helaas vaker voorkomt bij een open wond. Dit kan de zorgaanbieder niet worden verweten. Evenmin kunnen de stijfheidsklachten die cliënt in zijn duimgewricht ervaart worden toegeschreven aan de behandeling op de SEH. Uit het radiologieverslag van 1 september 2019 blijkt dat er sprake was van preëxistente degeneratieve veranderingen van de carpalia van de duim. Dat betekent dat er vóór het trauma al sprake was van ouderdomsslijtage. Daarnaast is aannemelijk dat ook zijn val van invloed is geweest op het herstel en de ontstane functiebeperking. Een snellere repositie of wondverzorging op de SEH zou voor het uiteindelijke resultaat weinig hebben uitgemaakt.

De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klacht als ongegrond af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De cliënt en de zorgaanbieder hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Het geschil dat cliënt aan de commissie heeft voorgelegd betreft de medische behandeling van zijn duimletsel op de SEH.

Gezien de door beide partijen overgelegde stukken is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden.

De commissie heeft vastgesteld dat cliënt op de SEH is verschenen met een verontreinigde wond en gewrichtsletsel. Zoals de zorgaanbieder heeft erkend heeft cliënt lang moeten wachten voordat hij geholpen werd. De zorgaanbieder heeft niet verklaard waarom cliënt zo lang heeft moeten wachten. Vervolgens zijn drie pogingen ondernomen om de duim te reponeren zonder verdoving waarna uiteindelijk is besloten tot het geven van een verdoving en de duim door een arts is gereponeerd. Pas op verzoek van cliënt is de wond schoongemaakt. De commissie is van oordeel dat dit handelen op de SEH als onder de maat moet worden beschouwd.

De wond is vervolgens niet adapterend gehecht (5 hechtingen over 2 cm) en cliënt is naar huis gestuurd met antibiotica. De commissie is ambtshave bekend dat volgens de normen (traumaprotocol) in een dergelijk geval primair het voorschrijven van antibiotica niet wordt geadviseerd.
Vast staat dat de wond is gaan infecteren. De commissie gaat, gelet op het vorengaande, ervan uit dat de wond te strak is gehecht en dat daarbij geen drain is aangebracht zodat het wondvocht niet kon worden afgevoerd. Hierdoor is een complicatie ontstaan.

Vanwege deze infectie heeft het wondherstel langer geduurd dan nodig was en heeft dit geleid tot een minder gunstig resultaat. Hoewel het aannemelijk is dat cliënt gezien zijn leeftijd enige slijtageverschijnselen in zijn duim had, mag verondersteld worden dat ook de langere wondgenezing als gevolg van de infectie heeft bijgedragen tot de klachten die cliënt thans ervaart aan zijn duim.

De commissie verklaart de klacht van cliënt gegrond.

Cliënt heeft een schadevergoeding gevorderd van € 500,– wegens immateriële schade.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat er een causaal verband is tussen deze tekortkoming en de schade die is geleden.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat de cliënt zoals hiervoor is overwogen nadeel heeft ondervonden. De commissie wijst zijn vordering toe en veroordeelt de zorgaanbieder tot het betalen van € 500,– aan cliënt.

Daar de klacht gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van het reglement, de zorgaanbieder tevens veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie

– verklaart de klacht van cliënt gegrond;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling van een schadevergoeding van € 500,– aan cliënt;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50 dat cliënt voor de behandeling van het geschil aan de commissie heeft voldaan;
– betaling van bovenstaande bedragen dient binnen een maand na verzending van dit bindend advies te geschieden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. H. Mencke, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 6 december 2021.