Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheidInformed consent
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
187102/195711
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft incontinentie als complicatie die is ontstaan na een prostaatoperatie. Volgens de cliënt is onvoldoende onderzoek verricht voorafgaand aan de operatie en is de cliënt onvoldoende geïnformeerd over eventuele complicaties. Volgens de zorgaanbieder is het onderzoek en de daaropvolgende ingreep zorgvuldig uitgevoerd en is de cliënt middels een folder geïnformeerd over eventuele complicaties.
Naar het oordeel van de commissie kan niet geconcludeerd worden dat adequaat vooronderzoek is gedaan. Wel is de ingreep zorgvuldig uitgevoerd en de cliënt gewezen op incontinentie als mogelijke complicatie. De klacht is ten dele gegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te Capelle aan den IJssel(hierna te noemen: de cliënt)
en
Stichting IJsselland Ziekenhuis, gevestigd te Capelle aan den IJssel
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023 te den Haag.
Cliënt werd ter zitting bijgestaan door zijn echtgenote. Namens de zorgaanbieder hebben via een ZOOM-verbinding [naam] en [naam], stafmedewerkers klachtenmanagement, de zitting bijgewoond.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de complicatie die is ontstaan na een prostaatoperatie.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In 2019 is cliënt via zijn huisarts doorverwezen naar de zorgaanbieder in verband met plas- en blaasklachten. Op 5 maart 2020 is cliënt geopereerd aan zijn prostaat (TURP). Er is toen in het geheel niet naar de blaas gekeken. Na deze operatie (prostaatverkleining) is cliënt incontinent geworden. Voorafgaande aan deze operatie heeft de uroloog tegen cliënt gezegd dat de kans op deze complicatie 1 op de 100.000 is. De uroloog heeft cliënt doorverwezen naar een bekkentherapeut. Cliënt moest een apparaatje aanschaffen om inwendig via elektrische schokjes de sluitspier van de blaas te activeren. Hij is na tien keer met de therapie met dit apparaatje gestopt vanwege de helse pijnklachten die hij na elke behandeling had en bovendien omdat geen verbetering optrad. Later bleek in het Erasmus MC dat zijn plasklachten te wijten waren aan een overactieve blaas en dat tijdens de operatie de sluitspier van de blaas was beschadigd. De prostaatoperatie was achteraf ook helemaal niet nodig geweest.
Op aanraden van de uroloog in het Erasmus MC heeft de cliënt op 9 augustus 2020 een zogenaamde Pro-act operatie ondergaan in de hoop van het incontinentieprobleem af te kunnen komen. Helaas heeft deze operatie niet tot het gewenste resultaat geleid. Cliënt is nog steeds moe omdat hij ’s nachts meerdere keren zijn bed uit moet vanwege de incontinentie. Ook overdag heeft hij hier veel last van en is hij daardoor eigenlijk aan huis gekluisterd. Hierdoor heeft hij ook geestelijke problemen gekregen. Hij kan al twee jaar zijn passie als klusser en beheerder niet meer uitvoeren en mist hierdoor ook een financiële aanvulling op zijn pensioen.
Als cliënt vooraf beter was geïnformeerd over de risico’s van de prostaatoperatie had hij deze nooit ondergaan. Voorts verwijt hij de uroloog dat deze niet eerst heeft gekeken naar de blaas waardoor de gewraakte ingreep mogelijk niet nodig was geweest. Cliënt had een overactieve blaas maar heeft hiervoor voorafgaande aan de ingreep geen medicatie gekregen.
Cliënt stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de geleden schade te weten een bedrag van € 19.122,– voor zijn gederfde inkomsten in de jaren 2020 en 2021 als beheerder van het zwembad en als klusser bij de het bedrijf [naam] en voorts een bedrag aan immateriële schade waardoor cliënt, opgeteld een totaal bedrag van € 25.000,- vordert.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Ten tijde van het eerste consult bij de uroloog was reeds sprake van medicijngebruik door cliënt vanwege ernstige prostaatklachten. De uroloog heeft diverse onderzoeken uitgevoerd volgens de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Urologie. Vervolgens heeft de uroloog cliënt twee opties van behandelwijzen voorgehouden, te weten (i) nadere medicatie of (ii) een TURP-operatie. Cliënt heeft toen duidelijk laten weten, dat hij niet voor de eerste optie wenste te kiezen, omdat er bij hem al sprake was van zwaar medicijngebruik vanwege hartfalen en hypertensie. In overleg met de cliënt is toen voor de TURP-operatie gekozen, evenwel nadat de uroloog cliënt op de daaraan verbonden risico’s had gewezen, waaronder – zoals door cliënt ook is bevestigd – het risico van incontinentie. De zorgaanbieder betwist evenwel dat de uroloog daarbij gezegd zou hebben, dat dat risico concreet “1: 100.000” zou zijn. Aan cliënt is voorafgaand aan de ingreep ook een folder toegestuurd/overhandigd: “TURP-Prostaat”, waarin op pagina 6 als mogelijke complicatie na de ingreep incontinentie staat vermeld. In het verpleegkundig dossier in het medisch dossier, staat expliciet vermeld dat de patiënt informatie heeft gekregen over de reden van opname. Overigens is deze folder ook via de website te raadplegen. Helaas is na de operatie bij cliënt incontinentie opgetreden.
De zorgaanbieder betwist dat de cliënt voorafgaande aan de ingreep onvoldoende zou zijn geïnformeerd. Ook de operatie is volgens de zorgaanbieder lege artis uitgevoerd. Voorafgaande aan de operatie heeft de uroloog adequaat onderzoek verricht. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat tijdens de operatie de sluitspier zou zijn geraakt. Klachten van incontinentie worden onder dit soort omstandigheden niet door een operatie veroorzaakt, maar kunnen na een operatie wel meer op de voorgrond treden.
De zorgaanbieder verzoekt de klacht ongegrond te verklaren en de vordering tot schadevergoeding, wegens gebrek aan onderbouwing, af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op basis van het over en weer door partijen gestelde het volgende overwogen.
Cliënt stelt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de incontinentieklachten die hij als gevolg van een prostaat ingreep (TURP) heeft overgehouden.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie heeft ter zitting vastgesteld dat de klachten van cliënt zijn:
Cliënt is voorafgaande aan de operatie niet goed voorgelicht over complicaties (informed consent);
Voorafgaande aan de operatie van 5 maart 2020 heeft de uroloog geen adequaat onderzoek verricht;
De ingreep is niet goed uitgevoerd want de sluitspier van de blaas is beschadigd met als gevolg permanente incontinentieklachten.
Klacht 1: informed consent.
Tijdens de zitting heeft cliënt gesteld dat de uroloog heeft gezegd dat er een kans van 1 op 100.000 bestaat dat hij na de operatie incontinent voor urine zou kunnen worden en dat deze incontinentie weer hersteld zou kunnen worden. Hem is niet verteld dat indien ook dit laatste niet zou leiden tot herstel hij de rest van zijn leven incontinent zou zijn. Hij is akkoord gegaan met de operatie omdat de kans op deze complicatie volgens de uroloog verwaarloosbaar was. De zorgaanbieder heeft echter aangegeven dat de uroloog deze verhouding niet heeft genoemd. Aan de cliënt is ook een folder meegegeven waarin duidelijk deze complicatie wordt beschreven.
Uit het vorengaande, ook in samenhang beschouwd alsmede op basis van het over en weer gestelde door partijen op de zitting kan de commissie niet tot het oordeel komen dat cliënt vooraf niet is gewezen op de complicatie incontinentie na een prostaatoperatie. Zij zal deze klacht ongegrond verklaren.
Klacht 2: adequaat onderzoek voorafgaande aan de operatie.
Cliënt heeft ter zitting gesteld dat de onderzoeken, waarnaar de zorgaanbieder verwijst, zijn uitgevoerd in 2003. Hij is toen naar de uroloog gegaan vanwege plasklachten en uit de onderzoeken die toen gedaan zijn kwam naar voren dat hij een overactieve blaas had. Hij heeft medicatie gekregen en daarna is het een hele tijd goed gegaan. Ook voor de ingreep had hij overdag geen incontinentieprobleem maar moest hij wel ’s nachts vier keer zijn bed uit om te plassen. Cliënt betwist dat er vooraf een onderzoek naar zijn blaas is gedaan. Er zou een flowmeting worden uitgevoerd maar omdat hij al naar de wc was gegaan lukte dit niet. De uroloog heeft cliënt tijdens het consult alleen een filmpje laten zien over de TURP behandeling.
Cliënt stelt dat als de onderzoeken naar een overactieve blaas in 2020 opnieuw waren uitgevoerd, de prostaatoperatie helemaal niet nodig was geweest.
De commissie betreurt het dat de uroloog niet zelf ter zitting aanwezig is geweest om vragen over het onderzoek voorafgaande aan de operatie te kunnen beantwoorden. De vertegenwoordigers van de zorgaanbieder hebben vanuit hun achtergrond geen adequaat antwoord op de vragen van de commissie kunnen geven.
De commissie is van oordeel, op basis van hetgeen door de cliënt is gesteld, dat niet is komen vast te staan dat er een uitvoerig vooronderzoek heeft plaats gevonden voor de operatie. In zoverre zal zij de klacht van cliënt gegrond verklaren.
Omdat de klachten na verloop van tijd terugkeerden en client een hernieuwde medicamenteuze aanpak niet wenste, lag naar het oordeel van de commissie een TURP ingreep wel voor de hand als een logische vervolgstap.
Klacht 3. De ingreep is niet goed uitgevoerd
De commissie is van oordeel dat de prostaatoperatie blijkens het operatieverslag volgens de professionele standaard is uitgevoerd. In het verslag wordt ook niets vermeld dat gerelateerd kan worden aan een mogelijke beschadiging van de sluitspier. Helaas is stressincontinentie een bekende, maar weinig optredende complicatie na deze ingreep, die niet altijd verholpen kan worden. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat de operatie niet lege artis is uitgevoerd.
Vordering tot schadevergoeding.
Zoals hiervoor is overwogen is voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering van de medische behandeling.
De commissie heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder met betrekking tot de ingreep die cliënt heeft ondergaan lege artis heeft gehandeld. De omstandigheid dat voor de ingreep niet alle onderzoeken zijn herhaald die in de periode 2003-2007 zijn uitgevoerd zoals cliënt ter zitting heeft gesteld maakt dit niet anders: vanwege de aanhoudende klachten lag een ingreep zoals cliënt heeft ondergaan voor de hand. Er bestaat dan ook geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding.
Nu klacht 2 van cliënt gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van het reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 127,50.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie
verklaart de klachten 1 en 3 ongegrond en klacht 2 gedeeltelijk gegrond;
wijst de vordering tot schadevergoeding af;
bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënt het klachtengeld, ten bedrage van € 127,50, dient te vergoeden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer prof. dr. A.A.B. Lycklama à Nijeholt, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 7 februari 2023.