Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
134085/171527
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Moeder van klager is opgenomen bij zorgaanbieder en is nadat er een tweede persoon op haar kamer kwam liggen positief getest op Corona. Ze is hierdoor op een andere locatie opgenomen. Daar is ze volgens klager gevallen omdat het personeel niet in de buurt was en zij blind was aan een oog. Klager heeft een formulier ondertekend voor ziekenhuisopname, maar dit is tot drie keer toe geweigerd. Zorgaanbieder stelt dat moeder van klager niet door een fout van zorgaanbieder besmet is geraakt, dat ze uit haar rolstoel is gegleden geen gevolg is geweest van een onzorgvuldige gedraging van de zorgaanbieder en de verwijzing voor het ziekenhuis is afgewezen omdat dat tot meer onrust voor zijn moeder zou leiden. De commissie oordeelt dat niet is vast komen te staan dat zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan. De klacht van klager wordt ongegrond verklaard en de vordering tot schadevergoeding wordt eveneens als ongegrond afgewezen.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de klager)en
Mijzo, gevestigd te Waalwijk
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Namens de zorgaanbieder waren aanwezig [naam], clustermanager, [naam], teammanager en [naam], advocaat .
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
De klager heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de kwaliteit van zorgverlening door de zorgaanbieder aan de moeder van de klager.
Standpunt van de klager
Voor het standpunt van de klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De moeder van klager is op 19 oktober 2020 opgenomen bij de zorgaanbieder op een tweepersoonskamer, waar zij alleen lag. Daar is naderhand zonder extra maatregelen een tweede mevrouw bijgekomen.
Die mevrouw is op 30 oktober 2020 met hoge benauwdheidsverschijnselen opgenomen in het ziekenhuis. Twee dagen later is de moeder van klager positief getest. De moeder van klager is op 4 november 2020 vanwege Corona opgenomen op een andere locatie van de zorgaanbieder in Dongen. Daar is ze gevallen omdat het personeel niet in de buurt was en zij blind was aan een oog. Klager heeft daar een formulier ondertekend voor ziekenhuisopname, maar dit is tot drie keer toe geweigerd.
De moeder van klager is op 15 november 2020 bij de zorgaanbieder overleden. Klager vordert een bedrag van € 25.000,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder heeft zich in de lastige periode waarin de verpleeghuizen zwaar waren getroffen door het coronavirus maximaal ingespannen om besmetting van zijn cliënten te voorkomen. Het risico op besmetting kon (en kan) echter niet worden uitgebannen. De zorgaanbieder had niet de capaciteit om iedereen een eigen kamer te bieden of om standaard elke cliënt te testen. Dat de moeder van de klager besmet is geraakt met het coronavirus is uiterst treurig, maar is niet het gevolg van een fout van (de zorgverleners van) de zorgaanbieder. De moeder van de klager was wilsbekwaam en verplaatste zich met rolstoel zelfstandig door haar appartement. Het is uiteraard ongelukkig dat zij uit haar rolstoel is gegleden, maar dat is niet het gevolg geweest van een onzorgvuldige gedraging van (de zorgmedewerkers van) de zorgaanbieder.
Er is op zorgvuldige gronden en in overleg met de klager besloten dat verwijzing naar het ziekenhuis tot meer onrust voor zijn moeder zou leiden dan dat het op medische gronden dan wel anderszins meerwaarde zou hebben. Bij de zorgaanbieder kon immers ook zuurstof worden gegeven, werd antibiotica gestart en kon morfine worden toegediend. Dat beleid is dus op goede gronden tot stand gekomen. Anders dan de klager stelt, heeft zijn moeder middels hypodermoclyse wel tijdelijk vocht toegediend gekregen.
De handelswijze is volstrekt zorgvuldig geweest. Ten aanzien van de gevorderde schade stelt de zorgaanbieder dat bewijs ontbreekt van causaliteit en er geen ruimte bestaat voor vergoeding van (overlijdens)schade.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn
werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in
overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde
omstandigheden zou hebben betracht.
Voor een gegrondverklaring van de klacht is vereist dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de
uitvoering van de zorgverleningsovereenkomst en de tekortkoming aan de zorgaanbieder kan worden
verweten.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder in de periode dat de moeder van klager bij hem
verbleef, te weten van 19 oktober 2020 tot aan haar overlijden op 15 november 2020, heeft gehandeld
volgens de professionele standaard. Naar het oordeel van de commissie is niet komen vast te staan dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in
dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld. Klager heeft weliswaar gesteld dat geen uitvoering is gegeven aan zijn verzoek om zijn moeder in te sturen naar het ziekenhuis, maar door de zorgaanbieder is onderbouwd en gemotiveerd aangegeven dat en waarom hiervoor is gekozen. De zorgaanbieder heeft
aangegeven dezelfde zorg te kunnen leveren als het ziekenhuis en over dezelfde middelen te beschikken, zodat de beslissing van de zorgaanbieder de moeder van klager niet in te sturen naar het ziekenhuis een begrijpelijke keuze is geweest. Evenmin is aangetoond dat de zorgaanbieder de maatregelen die destijds door de overheid in het kader van de coronacrisis waren voorgeschreven ten aanzien van de moeder van de klager niet juist heeft toegepast door een andere patiënt bij haar op de kamer te plaatsen.
Voor wat betreft de klacht van klager met betrekking tot de val van zijn moeder uit haar rolstoel is naar het oordeel van de commissie evenmin aangetoond dat de zorgaanbieder hierin iets te verwijten valt.
Wat precies de oorzaak is geweest van de val en op welke locatie en op welk tijdstip dit exact is gebeurd is niet duidelijk geworden.
Het is echter niet aangetoond dat medewerkers van de zorgaanbieder hierbij
verwijtbaar hebben gehandeld of nalatig zijn geweest. De enkele omstandigheid dat enkele medewerkers van de zorgaanbieder mogelijk de val hebben gehoord maakt het vorenstaande niet anders.
Nu de klacht van klager ongegrond zal worden verklaard, zal de vordering tot schadevergoeding eveneens als ongegrond worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de klager ongegrond;
– wijst af te vordering tot schadevergoeding.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 31 oktober 2022.