Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
115232/128583
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De zorgaanbieder heeft de eerste ivf-behandeling van de cliënt en zijn echtgenote gepauzeerd omdat er sprake zou zijn van een onstabiele relatie. Volgens de cliënt is dit onterecht omdat de relatie al lang stabiel is. Ook is de cliënt hierna opnieuw op de wachtlijst geplaatst terwijl het voortraject al is doorlopen. Door deze vertraging wordt het traject niet meer vergoed door de zorgverzekeraar. De cliënt eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat zij duidelijke signalen, van de huisarts, maatschappelijk werkster en het wijkteam, had om de behandeling niet door te laten gaan. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder goed heeft gehandeld door de behandeling niet door te laten gaan nadat zij signalen had ontvangen over de thuissituatie. Daarnaast is de cliënt niet op een wachtlijst geplaatst, maar zijn de normale wachttijden aangehouden. Omdat de cliënt ook een tijd in het buitenland was is de vertraging verder opgelopen. De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]en
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021 te Den Haag.
Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten nader uiteengezet.
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], [naam], fertiliteitsarts, en [naam], maatschappelijk werkster.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het ten onrechte aanhouden van een ivf-behandeling.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënt is al een tijd bezig met een ivf-behandeling. De eerste behandeling is aangehouden omdat volgens het ziekenhuis en het wijkteam er sprake zou zijn van een onstabiele relatie. Cliënt betwist dit. In tegenstelling tot de bewering van de zorgaanbieder, heeft de huisarts over de relatie geen uitspraken gedaan. Er waren enkele strubbelingen maar met de relatie gaat het al lange tijd goed.
Cliënt heeft opnieuw een verwijsbrief van de huisarts gekregen voor het starten van een ivf-behandeling. Van de zorgaanbieder kreeg hij echter te horen dat hij wederom op een wachtlijst zal komen te staan, terwijl cliënt de voortrajecten al heeft doorlopen. Cliënt vindt dit onacceptabel. Cliënt heeft het idee dat hij door de zorgaanbieder wordt tegengewerkt om deel te nemen aan het ivf-traject.
Cliënt vordert een schadevergoeding van de zorgaanbieder voor de kosten die hij tot op heden heeft gemaakt, een bedrag van € 904,54.
Ter zitting heeft de cliënt zijn standpunt toegelicht. Hun relatie is een tijdje minder stabiel geweest maar nu de echtgenote werkt en niet meer de hele dag thuis zit gaat het al sinds juni/juli 2020 goed. Als de zorgaanbieder het ivf-traject niet had onderbroken had de cliënt de ivf-behandeling vergoed gekregen van de zorgverzekeraar. De vergoeding voor een ivf-behandeling uit de basisverzekering stopt indien de vrouw de leeftijd van 43 jaar heeft bereikt. Cliënt wilde daarom niet op de wachtlijst komen te staan en snel geholpen worden met zijn kinderwens via ivf. Door cliënt op de wachtlijst te plaatsen kon de ivf-behandeling niet meer voor september 2021 plaatsvinden en heeft cliënt schade geleden vanwege het feit dat cliënt vanaf dat moment de behandeling, een bedrag van € 3.500,–, zelf moet betalen omdat zijn vrouw inmiddels 43 jaar is. Cliënt eist dat de zorgaanbieder deze eigen kosten vergoedt.
De cliënt verzoekt dan ook aanpassing van zijn financiële vordering op basis van het vorenstaande.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (verder: NVOG) hanteert een protocol “Mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen”. Dit protocol biedt een algemeen kader voor zorgvuldige en transparante besluitvorming inzake het aangaan van een vruchtbaarheidsbehandeling. In uitzonderlijke gevallen kan de bezorgdheid over het welzijn van het toekomstig kind een reden zijn voor het stellen van een contra-indicatie van de vruchtbaarheidsbehandeling.
De voorbereidende fase van het ivf-traject is gestart op 18 december 2019. Omdat er bij het behandelteam twijfel bestond over een veilige thuissituatie voor het toekomstig kind vanwege meldingen van de echtgenote over de instabiele relatie en het huiselijk geweld is niet direct met de ivf-behandeling begonnen. Gelet op de frequentie en de ernst van de meldingen van de echtgenote in de periode januari – augustus 2020 heeft de maatschappelijk werkster het Wijkteam betrokken en de huisarts, met goedkeuring van de echtgenote, geïnformeerd.
Tijdens het vervolgconsult op 14 september 2020 heeft cliënt aangegeven dat de relatie inmiddels is gestabiliseerd en met zijn toestemming heeft de maatschappelijk werkster contact opgenomen met het Wijkteam en de huisarts. Uit de verkregen informatie bleek echter dat de relatie nog niet was gestabiliseerd. Op 12 november 2020 heeft de zorgaanbieder cliënt meegedeeld dat, gezien de thuissituatie, met name de wijze waarop het echtpaar omgaat met de ruzies binnen het gezin, er sprake is van een onveilige situatie voor een – toekomstig – kind. Om die reden heeft de zorgaanbieder besloten op dat moment niet verder te gaan met de ivf-behandeling. Naar aanleiding van de klacht van klager is deze beslissing heroverwogen maar is wederom geconcludeerd dat er sprake is van een onveilige thuissituatie. Dit standpunt is op 2 februari 2021 per brief aan cliënt meegedeeld.
De huisarts heeft cliënt opnieuw verwezen naar de zorgaanbieder op 9 juni 2021. Op 22 juli 2021 is de afspraak voor een consult gemaakt. Bij het inplannen van de afspraak is de reguliere wachttijd na een verwijzing in acht genomen. Cliënt is op 2 september 2021 op de poli geweest. Dat de ivf-behandeling nog niet heeft plaatsgevonden is te wijten aan het verblijf van de echtgenoot in het buitenland in november 2021. De behandeling zal naar verwachting begin 2022 starten.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie de schadevordering af te wijzen. De behandeling in 2019 en 2020 viel onder de verzekerde zorg. Voor iedereen die in een ivf-traject betrokken is geldt dat per jaar het wettelijk eigen risico in rekening wordt gebracht door de zorgverzekeraar, zo ook voor cliënt. De zorgaanbieder heeft de kosten conform de geldende tarieven en wettelijke afspraken bij de zorgverzekeraar gedeclareerd.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt op grond van het over en weer gestelde en de door partijen overgelegde stukken het volgende.
Cliënt heeft gesteld dat de zorgaanbieder onterecht de ivf-behandeling in september 2020 heeft stopgezet. Cliënt verwijst naar een brief van de huisarts waaruit zou blijken dat de relatie op dat moment stabiel was.
Cliënt houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de omstandigheid dat de ivf-behandeling is uitgesteld waardoor deze behandeling, in verband met het bereiken van de 43-jarige leeftijd van zijn echtgenote, niet meer door de zorgaanbieder wordt vergoedt en cliënt deze kosten ad € 3.500,– zelf moet dragen.
De zorgaanbieder heeft verwezen naar het protocol van de NVOG en gesteld dat er sprake was van een morele contra-indicatie bij de vruchtbaarheidsbehandeling en om die reden het ingezette ivf-traject in november 2020 is stopgezet.
De commissie heeft uit de overgelegde stukken het volgende vastgesteld.
Uit het rapport van de maatschappelijk werkster leest de commissie dat in september 2020 is gesproken met het Wijkteam. In het gespreksverslag staat het volgende vermeld: “Ik heb regelmatig contact met mevr. Mevrouw geeft in ieder gesprek aan dat het niet goed gaat en zij niet weet wat te doen. Ze heeft veel verdriet om deze situatie maar ze wil niet terug naar Suriname, geeft ze steeds aan. De laatste keer dat ik mevrouw sprak en dat is nu ruim drie weken geleden hebben we afgesproken in september samen naar het Juridisch Loket te gaan om advies te krijgen over de rechten van mevrouw i.v.m. haar verblijfsvergunning. Veilig thuis is ook betrokken geweest en hebben uiteindelijk afgesloten omdat het niet ernstig genoeg is. Partner van mevrouw heeft het wijkteam niet gezien omdat hij niet bij de gesprekken aanwezig wil zijn. Vergeleken met een half jaar geleden is er niets veranderd.”
De huisarts heeft zo blijkt uit het gespreksverslag van de maatschappelijk werkster het volgende aangegeven: “Ik heb pte een maand geleden nog gezien, toen leek er nog geen sprake van een stabiele relatie.”
Uit de door de cliënt overgelegde kopie van de brief van de huisarts van 7 januari 2021 maakt de commissie op dat de echtgenote op 18 augustus 2020 vragen heeft gesteld over een echtscheidingsprocedure aan de huisarts.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder, op basis van de informatie die zij heeft gekregen van het Wijkteam, de huisarts en de eerdere frequente meldingen van de echtgenote over ruzies en huiselijk geweld aan de maatschappelijk werkster, in redelijkheid op 12 november 2020 heeft kunnen vaststellen dat er op dat moment geen sprake was van een veilige stabiele gezinssituatie voor het door ivf te verwekken kind. Onder het thans vigerende protocol behoeft een zorgverlener geen medewerking te verlenen aan een (eventuele) zwangerschap door ivf, indien zij gerede twijfel heeft dat er geen goede (thuis)basis bestaat voor het opvoeden van een kind. De zorgaanbieder heeft naar het oordeel van de commissie niet onzorgvuldig gehandeld door de ivf-behandeling stop te zetten.
Deze klacht wordt ongegrond verklaard.
Cliënt heeft aangevoerd dat de zorgaanbieder hem in juni 2021, na de verwijzing door de huisarts, ten onrechte op een wachtlijst voor ivf-behandeling heeft geplaatst.
De commissie heeft ter zitting vastgesteld dat cliënt niet op een wachtlijst is geplaatst. Wel is het zo dat de normale wachttijden na een verwijzing door een huisarts zijn aangehouden. Dat de ivf-behandeling nog niet in 2021 heeft plaatsgevonden is mede te wijten aan het tijdelijk verblijf van cliënt in het buitenland. De commissie acht ook deze klacht ongegrond.
Cliënt heeft een schadevergoeding gevorderd van € 904,54 en daarbovenop de kosten voor de ivf-behandeling nu de verzekeraar deze niet meer vergoedt.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgovereenkomst. Naast het feit dat de zorgaanbieder geen tekortkoming in de behandeling kan worden verweten en reeds hierom de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, is de ivf-behandeling in 2019 en 2020 door de zorgverzekeraar vergoed met aftrek van het wettelijk eigen risico dat jaarlijks is verschuldigd. De commissie wijst de vordering tot schadevergoeding af.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten van cliënt ongegrond en wijst zijn vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. J.H.A. Vollebergh, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 6 december 2021.