Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115769
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats] en Stichting HVO-Querido, gevestigd te Amsterdam(verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 24 mei 2018 te Den Haag. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting zijn standpunt toe te lichten.
De zorgaanbieder heeft ter zitting haar standpunt toegelicht en werd vertegenwoordigd door
[naam], teammanager bij Discus, [naam], zorgcoördinator bij Discus en [naam], persoonlijk begeleider bij HVO-Querido.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de door de cliënt geuite klachten over de door de zorgaanbieder verleende huisvesting en ondersteuning.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 6 februari 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De cliënt stelt dat hij conform zijn indicatie opgenomen had moeten worden in een RIBW-setting (Regionale Instelling voor Beschermd Wonen).
Hij klaagt erover dat hij geen behandeling heeft gekregen van het ACT (Assertive Community Treatment, voor mensen met een complexe psychiatrische en/of verslavingsproblematiek) waarmee Discus samenwerkt (een voorziening van de zorgaanbieder, die woningen verhuurt in combinatie met ondersteuning in wonen en leven).
De cliënt woont sinds 29 juni 2012 in een huurwoning met een CIZ-indicatie zorgzwaartepakket GGZ05C. Hij vindt dat hij niet de zorg krijgt die hij volgens deze indicatie hoort te krijgen. Hij vindt dat hij al jaren een behandeling hoort te krijgen voor de diagnose ADHD, die op 19 oktober 2009 bij hem is gesteld. Doordat hij niet hiervoor behandeld is leidt hij aan psychische ziektesymptomen, die snel aangewakkerd kunnen worden en verergerd.
In 2012 heeft de zorgaanbieder het ACT ingeschakeld. Zij gaven de cliënt toestemming om in een woonvoorziening te blijven, die echter niet overeenkomt met de indicatie van het CIZ. De cliënt is naar het ACT gegaan met de gedachte dat hij behandeld zou worden voor ADHD. De medewerker van het ACT heeft in plaats daarvan een DIVA test (Diagnostisch Interview voor ADHD) bij hem afgenomen, waarvan de uitslag niet overeenkomt met de destijds gestelde diagnose ADHD. De cliënt is daarom weggegaan bij het ACT. Een tijd geleden heeft hij zich bij de GGD aangemeld. Deze trekt de diagnose ADHD eveneens in twijfel. De cliënt vindt dat er in samenhang met het begeleid wonen door Discus Amsterdam, die samenwerkt met het ACT team, verwaarlozing is ontstaan. Hij meent dat hij al sinds de indicatie van het CIZ op 14 augustus 2012 ten onrechte niet in een beschermde woonvorm woont. Sinds hij bij het ACT-team is aangemeld, is behandeling van de diagnose uitgebleven. In de huisartsenoverdracht van de GGD Amsterdam van 15 november 2017 is vermeld dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling bij Discus ligt.
De cliënt heeft een omvangrijke hoeveelheid stukken overgelegd waaruit blijkt, dat hij niet tevreden is over de door hem verleende zorg en de verschillende behandelaars die hij in de loop der jaren heeft gehad.
De cliënt verlangt dat hij naar een betrouwbare zorgaanbieder wordt overgeplaatst. Verder verlangt hij een vergoeding van immateriële schade van € 25.000,– omdat hij zich afvraagt wat er gebeurt met het geld dat men ontvangt om hem te helpen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar de brief van de zorgaanbieder van 6 april 2018. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Sinds 2012 is de cliënt na een ISD-maatregel (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) in zorg bij de zorgaanbieder. Dit besluit is genomen in overleg met justitie en de gemeentelijke veldtafel (het orgaan dat zorgvragers toewijst aan zorg verlenende instanties) onder regie van de GGD Amsterdam. Een plaatsing in een intramurale voorziening werd toen al als niet passend bevonden in relatie tot zijn historie en gedragsproblematiek. De cliënt verkrijgt huisvesting via Discus Housing First, een voorziening van de zorgaanbieder, en heeft huisvesting middels ‘Volledig Pakket Thuis’-zorg. Dit is een Beschermd Wonen (éénpersoons-RIBW) construct op een individuele woning, waarbij de cliënt zorg op maat ontvangt.
Samenwerking met de cliënt is een uitdaging omdat hij al jaren de gehele stad in beweging brengt door continu te bellen, klachten in te dienen, te bedreigen en vervolgens niet mee te werken aan de stappen die nodig zijn om zijn eigen doel te verwezenlijken.
Het is lastig om een constructieve relatie met de cliënt op te bouwen. Dit gedrag is echter passend bij zijn problematiek en de zorgaanbieder probeert hem zo goed mogelijk te ondersteunen. Dit alles in ogenschouw nemende is de zorgaanbieder, gezien zijn woonhistorie met wisselende woonadressen, positief over het feit dat hij sinds juni 2012 op hetzelfde adres woont.
De klacht van de cliënt bestaat uit twee onderdelen:
1) De cliënt wenst behandeling conform een in 2009 gestelde diagnose van ADHD;
2) De cliënt wenst opname in een RIBW-setting conform zijn CIZ-indicatie van 14 augustus 2012.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel geldt dat de zorgaanbieder een maatschappelijke organisatie is die geen behandeling biedt, maar mensen ondersteunt op het gebied van wonen, leven en maatschappelijke re-integratie. De zorgaanbieder werkt daarbij nauw samen met ketenpartners om zorg op maat te bieden. De afgelopen jaren heeft de zorgaanbieder meerdere pogingen gedaan om de cliënt te begeleiden naar de behandeling die hij wenst en die wat de zorgaanbieder betreft ook noodzakelijk is. De huidige DSM-diagnose is echter verouderd en dubieus. Om een juiste behandeling te bieden moet een actuele diagnose worden gesteld, waarop de behandeling afgestemd dient te worden. Helaas werkt de cliënt niet mee aan het stellen van een juiste diagnose.
Na vele pogingen is nu Inforsa (intensieve behandel- en reclasseringsprogramma’s voor mensen met complexe meervoudige problemen op psychiatrisch- verslavings- en forensisch gebied) als behandelaar aan de cliënt gekoppeld. Omdat er geen verbetering is, de klachten continueren en de cliënt niet meewerkt, overweegt Inforsa om een gedwongen behandelkader op basis van een rechterlijke machtiging aan te vragen om een juiste diagnose te kunnen stellen en behandeling te starten. Er zijn meerdere (creatieve) pogingen gedaan om de cliënt elders in behandeling te krijgen maar deze pogingen zijn telkens op dezelfde manier geëindigd; de cliënt wil niet meewerken aan behandeling en vertoont bedreigend gedrag.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel geldt dat de cliënt bij de huisvesting middels het ‘Volledig Pakket Thuis’ zorg op maat ontvangt waarbij de zorgaanbieder 24 uur per dag bereikbaar is en de zorg afstemt op basis van zijn behoefte. Dit heeft de zorgaanbieder meerdere keren aan de cliënt proberen uit te leggen, maar hij lijkt dit niet te begrijpen en komt daar telkens op terug.
De zorgaanbieder heeft bijna dagelijks contact met de cliënt en ondersteunt hem bij het wonen. Het lastige daarbij is dat hij heel veel vraagt, maar vervolgens de ondersteuning van de hand wijst door te dreigen en mensen de deur te wijzen. Zo is het traject voor huishoudelijke hulp opgestart, maar snel weer beëindigd nadat de cliënt de huishoudelijke ondersteuner heeft bedreigd en de huishoudelijke hulp de relatie eenzijdig heeft verbroken.
Gelukkig is de zorgaanbieder flexibel en is de cliënt zelfstandiger dan de CIZ-indicatie doet blijken. De cliënt lijkt zijn zorgvraag ook niet te koppelen aan zijn behoefte, maar aan wat er in de indicatie staat beschreven. Deze CIZ-indicatie heeft de zorgaanbieder echter slechts voor hem aangevraagd als onderlegger voor financiering van de Volledig Pakket Thuis-zorg.
De cliënt is groepsongeschikt en daarom is gekozen voor een individuele plek. De zorgaanbieder heeft al meerdere pogingen gedaan om de cliënt conform zijn wens elders te huisvesten, maar ook deze pogingen stranden telkens weer doordat de cliënt niet meewerkt en ruzie krijgt met de beoogde intramurale voorzieningen. De zorgaanbieder acht een intramurale voorziening niet passend bij zijn persoon en bovendien wordt daarbij een actuele DSM-diagnose gevraagd. Zoals is vermeld wil de cliënt daaraan niet meewerken.
De zorgaanbieder ziet dat de cliënt lijdt en wil hem graag helpen en een bijdrage leveren aan het doorbreken van de spiraal van achterdocht, vijandigheid en strijd. Op basis van eerdere ervaringen met klachten van de cliënt aan het POA (Klachtencommissie Platform Opvanginstellingen Amsterdam) in de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017 is de zorgaanbieder bevreesd dat deze procedure zijn achterdocht en vijandigheid richting de begeleiding en het systeem alleen maar zal voeden. De klachten zijn alle ongegrond verklaard en hebben de werkrelatie onnodig verstoord. De zorgaanbieder hoopt dat hiermee bij de klachtbehandeling rekening kan worden gehouden. De zorgaanbieder hoopt voor alle betrokken partijen, dat deze klachtenprocedure positief zal bijdragen aan het tot stand komen van het meest passende woon- en behandelkader voor de cliënt. De medewerkers van de zorgaanbieder hebben verder toegelicht dat de cliënt gezien zijn gedrag jegens buren en instanties zijn huidige woonruimte dreigt kwijt te raken. Zij maken zich zorgen, gezien het feit dat zij als instantie in de regio degene zijn die het best kunnen omgaan met soortgelijke situaties en er geen andere instantie is die de cliënt woonruimte en ondersteuning bij het wonen kan bieden.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
1. Ten aanzien van de door de cliënt gewenste behandeling voor ADHD:
De commissie is van mening dat de voorwaarden die de zorgaanbieder aan de behandeling heeft gesteld, alleszins redelijk zijn. Het is immers de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te komen tot een actuele en juiste diagnose om daarop een optimale behandeling te kunnen baseren, terwijl de diagnose die de cliënt daartegenover wenst te hanteren verre van actueel is en daardoor mogelijk (deels) achterhaald. Pas als de cliënt meewerkt aan het stellen van een juiste diagnose kan een passend behandelplan worden opgesteld.
De commissie acht de klacht van de cliënt op dit punt ongegrond.
2. Ten aanzien van de door cliënt gewenste opname in een RIBW setting conform zijn CIZ-indicatie van 14 augustus 2012:
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de commissie vast dat de zorgaanbieder zich tot het uiterste heeft ingespannen om aan de cliënt datgene te leveren dat, gezien de omstandigheden, zo geschikt mogelijk voor hem is. De commissie acht het voorts aannemelijk geworden dat, gelet op de mate van ondersteuning in het ‘Volledig Pakket Thuis’-zorg, de huidige woonvoorziening aan de cliënt hetzelfde of nagenoeg hetzelfde biedt als de door de cliënt gewenste RIBW-setting. De cliënt heeft op dit punt tegenover het gemotiveerde verweer van de zorgaanbieder onvoldoende naar voren gebracht dat de commissie van het tegendeel zou kunnen overtuigen.
Ook deze klacht acht de commissie derhalve ongegrond.
Ten overvloede wenst de commissie te benadrukken hoezeer zij de inspanningen van de zorgaanbieder respecteert. De commissie acht aannemelijk dat de huidige woonsituatie het beste aansluit bij het functioneren van de cliënt, mede gezien het feit dat de cliënt is afgewezen voor de RIBW-instelling, waarvoor hij op zijn verzoek was aangemeld.
De cliënt verlangt verder een schadevergoeding.
Nu geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder en overigens ook geen schade is vastgesteld, is naar het oordeel van de Commissie geen grondslag voor het opleggen van deze vergoeding.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënt ongegrond.
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist op 24 mei 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.