Op het moment dat cliënt klachten kreeg, was diagnose COPD niet te stellen

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 61287/113026

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Volgens de cliënt heeft de zorgaanbieder niet de juiste diagnose gesteld, is er verkeerde medicatie voorgeschreven en heeft hij niet de juiste nazorg gekregen na een operatie. De cliënt kreeg te horen dat hij een factuur niet hoefde te betalen, volgens hem erkent de zorgaanbieder daarmee de gemaakte fouten. Door de fouten is de cliënt invalide en heeft hij veel schade geleden. De cliënt eist een schadevergoeding. Volgens de zorgaanbieder is er uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaken van de klachten en is hierbij ook overlegd met een specialist uit een ander ziekenhuis. Alle acties zijn duidelijk besproken met de cliënt. Nadat de situatie van de cliënt achteruit was gegaan heeft de cliënt besloten naar een ander ziekenhuis te gaan. De commissie oordeelt dat op het moment dat de cliënt klachten kreeg, het niet mogelijk was om vast te stellen of er sprake was van COPD. De longarts kan niet worden verweten dat hij eerst is uitgegaan van COPD en op basis daarvan medicatie heeft gestart. Het is niet aannemelijk dat deze medicatie de longcapaciteit heeft verminderd. De zorgaanbieder heeft niet nalatig of onzorgvuldig gehandeld. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Zaans Medisch Centrum, gevestigd te Zaandam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022 te Utrecht, op basis van de stukken, zonder de aanwezigheid van partijen.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de medische behandeling die de cliënt onderging nadat hij vanwege hartproblemen eind maart 2020 bij de zorgaanbieder werd opgenomen.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument is eind maart 2020 bij de zorgaanbieder opgenomen vanwege hartklachten en op 1 april 2020 geopereerd. Door medische fouten is de cliënt invalide geworden waardoor zijn kwaliteit van leven ernstig is afgenomen.

Het longonderzoek na de hartkatheterisatie is niet goed gegaan. Van de longtest heeft de cliënt nooit de uitslag ontvangen. De cliënt heeft drie maanden de verkeerde medicatie ontvangen voor COPD, terwijl in een ander ziekenhuis tegen de cliënt is gezegd dat hij geen COPD heeft. Door de verkeerde medicatie is de longcapaciteit van de cliënt 60% minder geworden.

Toen de cliënt na zijn hartoperatie terugkwam uit een ander ziekenhuis heeft [naam arts] geen aandacht besteed aan de inwendige ontsteking van de operatiewond. De ontsteking zou volgens hem uitwendig zijn en niet ernstig. De ontsteking was echter wel ernstig en de cliënt moest in het andere ziekenhuis opnieuw geopereerd worden.

De cliënt heeft meer dan één medicijn gekregen. Er is nooit een diagnose gesteld. De cliënt moest van de huisarts horen dat hij COPD heeft. In de polikliniek is niets gedaan. Het enige dat werd gezegd is dat er een factuur lag. Later ontving de cliënt bericht dat hij de factuur niet hoefde te betalen. De zorgaanbieder erkent daarmee de gemaakte fouten.

De cliënt verlangt een door de commissie te bepalen schadevergoeding.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is op 12 juni 2020 opgenomen op de afdeling longgeneeskunde ter verdere analyse en behandeling naar aanleiding van toenemende kortademigheid. Omdat de cliënt fors heeft gerookt behoort een onderliggend COPD tot de mogelijkheden. Deze diagnose kan alleen met een longfunctie bevestigd of uitgesloten worden. Daarom werd de diagnose COPD op dat moment niet gesteld. Nadat een actieve infectie en COVID uitgesloten waren, werd de diagnose longfibrose als meest waarschijnlijke verklaring gezien van zijn longlijden. De CT-beelden zijn op 15 juni 2020 met de cliënt besproken.
De cliënt werd een aantal keer met een collega longarts in een ander ziekenhuis besproken en naar aanleiding van het advies zijn er nog een aantal onderzoeken ingezet om de mogelijke aard van longfibrose op te sporen. De eventuele behandeling voor longfibrose zou pas na de definitieve diagnose volgen.
In de tussentijd knapte de cliënt wat op onder de therapie. De zuurstof kon worden afgebouwd en hij bleef een saturatie van >95% bij kamerlucht houden. Uiteindelijk was er geen indicatie voor een bronchoscopie bij klinische verbetering.
Gezien deze verbetering en de nog lopende onderzoeken werd besloten om de cliënt verder poliklinisch op korte termijn te vervolgen en te behandelen in samenspraak met het expertise team voor longfibrose.
Bij het ontslag bleef de werkdiagnose longfibrose van kracht. Er was geen aanwijzing voor een infectie en de diagnose COPD was niet gesteld. Longfunctie en een telefonische afspraak waren op korte termijn na ontslag gepland. Op 6 juli 2020 heeft een telefonisch consult plaatsgevonden. De longfunctie toonde afname van de longcapaciteit c.q. restrictie wat past bij longfibrose. De longcapaciteit bedroeg toen 48-50%. De cliënt gaf aan dat hij voor verdere behandeling naar een ander ziekenhuis zou gaan.
Atrovent zou gestopt kunnen worden. Het is niet duidelijk of dit is verteld tijdens het telefonisch consult. Het gebruik van Atrovent (kortwerkende luchtwegverwijder) zou geen effect moeten hebben op progressie van longfibrose en dus afname van de longcapaciteit.
De zorgaanbieder is niet in het bezit van de laatste gegevens omdat de cliënt bij een ander ziekenhuis onder behandeling is.

Ondanks het ontbreken van de diagnose COPD was te verantwoorden op proef te starten met Atrovent. Waarschijnlijk komt een eventuele verslechtering van de longinhoud en lage zuurstofcapaciteit door een progressieve pulmonale fibrose.

Met betrekking tot de factuur geldt dat de behandeltrajecten en/of onderzoeken conform de landelijke regelgeving worden geopend en gesloten. Dit doet het systeem automatisch en wordt niet gedaan door een specialist. Een bezoek aan een ziekenhuis gaat gepaard met kosten ongeacht de behandeling, het onderzoek of consult.

Beoordeling van het geschil
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van de zorgovereen¬komst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en de cliënt dient daarvan nadeel te hebben ondervonden.

Kern van het geschil is of de zorgaanbieder een onjuiste diagnose (COPD) heeft gesteld, de verkeerde medicatie (Atrovent) heeft voorgeschreven en de nazorg na een operatie onvoldoende is geweest.

De cliënt is eind maart 2020 opgenomen in verband met hartklachten. Op 1 april 2020 heeft de cliënt een ingreep aan het hart ondergaan. Daarna is kortademigheid ontstaan waarbij aanvankelijk is gedacht aan COPD, Atrovent is gestart en volgende een poliklinische follow-up bij de longarts.
De cliënt is op 12 juni 2020 bij de zorgaanbieder binnengekomen met toenemende kortademigheid. Gezien zijn medische voorgeschiedenis behoorde COPD tot de mogelijkheden. Deze diagnose kan alleen met een longfunctie bevestigd of uitgesloten worden. De diagnose COPD is op dat moment daarom niet gesteld. Nadat een actieve infectie en COVID uitgesloten waren werd de diagnose longfibrose als meest waarschijnlijke verklaring gezien.

De longarts kan niet verweten worden dat aanvankelijk is uitgegaan van de werkdiagnose COPD en dat daarop medicatie is start. De klachten van COPD komen sterk overeen met die van longfibrose. Pas na een longfunctie laboratorium onderzoek (blaastest) kan worden vastgesteld of het een of het andere aan de orde is. Dat nadat een actieve infectie en COVID waren uitgesloten en van de werkdiagnose longfibrose werd uitgegaan maakt het voorgaande niet anders. Uiteindelijk is de diagnose longfibrose gesteld.
Het is niet aannemelijk dat de voorgeschreven medicatie Atrovent de longcapaciteit van de cliënt met 60% heeft doen afnemen. Atrovent is een kortdurende luchtwegverwijder.

Toen de cliënt na een operatie in een ander ziekenhuis is teruggeplaatst bij de zorgaanbieder is een ontsteking aan de operatiewond ontstaan. Dat de zorgaanbieder de ontsteking aanvankelijk heeft beoordeeld als uitwendig terwijl later bleek dat de ontsteking inwendig was, wijst niet op nalatigheid van de zorgaanbieder. Een ontsteking kan zich snel ontwikkelen en zich ontwikkelen tot iets anders. Er is lege artis gehandeld.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klachten van de cliënt ongegrond.

Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer prof. dr. G.J. Wesseling, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris, op 10 januari 2022.