Op basis van de verstrekte informatie over de klachten van de patiënt op de SEH was het handelen van het ziekenhuis niet onzorgvuldig

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 105350

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënte en Stichting Langeland Ziekenhuis, gevestigd te Zoetermeer (verder te noemen het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Zorginstellingen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 17 januari 2017 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.

Cliënte is aanwezig geweest bij de zitting.

Het ziekenhuis heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [naam], directiesecretaris bij het ziekenhuis, en [naam] en [naam], beiden werkzaam bij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centramed BA.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de bejegening van cliënte in het kader van de behandeling van [naam], vader van cliënte, bij diens bezoek aan de spoed eisende hulp (hierna SEH) van het ziekenhuis op 3, 5 en 6 januari 2012. Cliënte is van mening dat de klacht van haar vader is gebagatelliseerd, als gevolg waarvan te laat is onderkend dat zijn klacht een ernstige oorzaak had. De gang van zaken rondom de behandeling van haar vader heeft ernstige psychische klachten tot gevolg gehad bij cliënte.

Standpunt van cliënte

Het standpunt van cliënte luidt als volgt.

Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.

Op 3 januari 2012 heeft [naam], vader van cliënte, samen met cliënte en haar moeder een bezoek gebracht aan de SEH van het ziekenhuis. [vader cliënte] is zonder verwijzing van de huisarts rechtstreeks naar de SEH gegaan. Het lukte niet om een verwijzing te krijgen. De huisarts was op vakantie, de praktijk was op deze middag gesloten en de waarnemer was niet bereikbaar. Op 3 januari 2012 heeft de arts [vader van cliënte] niet onderzocht en er is ook geen melding gemaakt van dit SEH-bezoek in het medisch dossier van [vader van cliënte].
De klachten van [vader van cliënte] namen niet af en op 5 januari 2012 is hij opnieuw naar de SEH gegaan. Hij liep wankel en had evenwichtsstoornissen. Ook nu is [vader van cliënte] zonder lichamelijk onderzoek weggestuurd met paracetamol en de mededeling dat zijn klachten op griep leken en vanzelf zouden overgaan.
Op 6 januari 2012 was het toestandsbeeld van [vader van cliënte] verslechterd, hij begon te lopen met een slepend been en werd urine incontinent. De familie vertrouwde het niet. Er is een ambulance gebeld. Echter, toen de ambulance arriveerde besloot het ambulance personeel dat [vader van cliënte]  niet meegenomen hoefde te worden. Daarop heeft de vervangende huisarts zijn zorgen geuit aan het ziekenhuisover het toestandsbeeld van [vader van cliënte]. Deze kwam zelden bij de dokter en nu ineens in korte tijd vier keer met klachten. Daarop is de heer Desku op 6 januari 2012 alsnog grondig onderzocht op de SEH. Daarbij is gebleken dat hij een flinke hersentumor had. Kort daarna onderging [vader van cliënte] een spoedoperatie aan zijn hoofd. Op 18 mei 2012 is hij overleden.
Cliënte heeft benadrukt dat de gang van zaken op 5 januari 2012, met name het nalaten van lichamelijk onderzoek bij haar vader en de autoritaire bejegening van haar vader en zijn gezin door het personeel van het ziekenhuis, een grote impact heeft gehad op haar als zestienjarig meisje. De zorgverleners op de SEH bagatelliseerden zijn klachten. Zij waren er heel stellig in dat de klachten van haar vader zouden duiden op griep en niet ernstig van aard waren en zochten niet verder. Cliënte vond het dienstdoende personeel op de SEH ongeduldig en had het idee dat de bezorgdheid van zijn familie voor [vader van cliënte] een bron van irritatie was voor het personeel. De familie voelde zich met een kluitje in het riet gestuurd.
Cliënte was destijds zestien jaar, haar moeder was de Nederlandse taal niet machtig en was ook niet gezond. Haar vader was erg ziek en kon niet goed voor zichzelf opkomen. Zij werd op haar jonge leeftijd woordvoerder voor haar vader en contactpersoon. Daarnaast kreeg zij alle administratieve taken rondom de zorg voor haar beide ouders op haar schouders. Cliënte dacht het personeel van het ziekenhuisen de artsen te kunnen vertrouwen, maar dat vertrouwen heeft een flinke deuk opgelopen. Desgevraagd heeft cliënte verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren of het toestandsbeeld van haar vader ook op 5 januari 2012 al zo slecht was dat hij met een slepend been liep en incontinent was en of dit aan de dienstdoende arts op de SEH was gemeld. Tevens heeft cliënte desgevraagd verklaard dat [vader van cliënte] de Nederlandse taal redelijk machtig was en dat hij in staat was om zelf antwoord te geven op vragen van de behandelaars op de SEH.
Als gevolg van de spannningen rondom het behandeltraject van haar vader en de spoedoperatie erna heeft cliënte het zeer zwaar gehad. Zij is van mening dat, indien de behandelaars adequaat gehandeld hadden en open en eerlijk waren geweest over de diagnose, de klap voor haar minder hard zou zijn aangekomen. Nu is zij in shock geweest over de diagnose van haar vader. Zij heeft zich lange tijd geen houding kunnen geven en zij heeft de ziekte van haar vader en zijn dood lange tijd geen plekje kunnen geven. Daarnaast voelt cliënte zich zeer afgewezen, het staat in haar geheugen gegrift hoe zij en haar vader keer op keer werden weggestuurd terwijl het op 6 januari 2012 toch om een heel slechte prognose bleek te gaan. Cliënte verwijt de hulpveners een weinig empathische en onprofessionele houding ten opzichte van haar en haar vader. De hele geschiedenis heeft ernstige psychische problemen bij haar veroorzaakt, die voortduren tot op de dag van vandaag.
Cliënte is van mening dat de zorginstelling bij het uitvoeren van de behandelingsovereenkomst met haar vader tekort is geschoten in de zorg voor hem en zich jegens haar niet heeft gedragen zoals het betaamt, als gevolg waarvan zij schade heeft geleden.

Cliënte verzoekt de commissie haar klachten jegens het ziekenhuis gegrond te verklaren en ten laste van het ziekenhuis in redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding vast te stellen.

Standpunt van het ziekenhuis

Het standpunt van het ziekenhuis zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Allereerst heeft het ziekenhuis haar medeleven geuit aan cliënte voor het verlies van haar vader. Het ziekenhuis is echter van mening dat het niet heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed hulpverlenerschap en wijst aansprakelijkheid voor schade aan de zijde van cliënte van de hand.
Met betrekking tot de behandeling van [vader van cliënte] is de instelling van mening dat op 5 januari 2012 bij [vader van cliënte] toen deze bij de SEH kwam, onvoldoende aanwijzingen waren dat meer onderzoek had moeten worden verricht dan heeft plaatsgevonden. Dat lag anders op 6 januari 2012. Toen waren er voldoende aanwijzingen om diepgaand onderzoek bij [vader van cliënte] te doen en dat is toen ook direct gebeurd.
De hulpverleners hebben op 5 januari 2012 gehandeld naar beste weten op basis van de informatie die beschikbaar was. Bij het bezoek aan de SEH op 5 januari 2012 is de neuroloog geconsulteerd door de dienstdoende arts met als anamnestische gegevens dat sprake was van een reeds tien dagen bestaande, geleidelijk wat afnemende draaiduizeligheid, samen met het wat wankel op de been zijn. Er is melding gemaakt van een keer vallen van de fiets zonder hoofdletsel, er was geen sprake van dubbelbeelden of wazig zien, maar alleen af en toe hoofdpijn, waarvoor een paracetamol pijnverlichting kon bieden. Er werden geen overige neurologische symptomen vermeld. Al met al waren de klachten van [vader van cliënte] op basis van dit toestandsbeeld te interpreteren als een perifeer vestibulair syndroom en er waren geen aanwijzingen om erger te vermoeden. In de meeste gevallen betreft het bij klachten zoals hierboven beschreven een neuritis vestibularis, een meestal viraal geduide ontsteking van de evenwichtszenuw met normaal gesproken een goede hersteltendens in dagen, soms enkele weken.
Op 6 januari 2012 vond via een 112-melding een ambulanceconsult plaats aan huis. De ambulancebroeders zochten contact met de neuroloog om met hem te overleggen. Er werden geen nieuwe gezichtspunten vermeld en op basis van de beschikbare informatie was er geen reden om de werkdiagnose van de dag ervóór te wijzigen. Er werd besloten dat het niet nodig was om [vader van cliënte] op te nemen in het ziekenhuis. Enige tijd later op dezelfde dag had de neuroloog contact met de huisarts van [vader van cliënte]. De huisarts stelde een hernieuwde SEH-controle voor omdat er binnen het gezin veel onrust bestond ten aanzien van het toestandsbeeld van [vader van cliënte], en er binnen enkele dagen toch meerdere contacten hadden plaatsgevonden met zowel de huisarts als de SEH en de centrale post ambulancevervoer (CPA). De neuroloog stemde met het voorstel van de huisarts in en aan het eind van de middag werd [vader van cliënte] opnieuw onderzocht op de SEH. Tijdens dit onderzoek werd een uitgebreider klachtenpatroon vermeld, waaronder de bekende duizeligheidsklachten sinds een dag of tien, wankel op de been zijn met noodzaak tot steun bij het lopen, een slepend linkerbeen, verwardheid, vergeetachtigheid, incontinentie voor urine en een gewichtsverlies van ongeveer 30 kilo in de afgelopen weken. Algemeen lichamelijk onderzoek wees ook nu niet op problemen. Bij het elementair neurologisch onderzoek werd wel subtiel krachtverlies in linkerarm en –been gezien. Bij de koorddansersgang werd een disbalans naar links gezien. De anamnese en bevindingen bij het lichamelijk onderzoek vormden voor de neuroloog nu voldoende aanwijzingen om over te gaan tot een CT-scan. Hieruit bleek dat er sprake was van een ruimte innemend proces met veel hersenoedeem, uiteraard reden gevend voor klinische interventie.  Op de SEH werd direct eenmalig orale medicatie gegeven ter bestrijding van het hersenoedeem. Met de familie werd het beeld van de CT-scan besproken en het verdere behandelplan toegelicht.

Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen. De op
5 januari 2012 gestelde werkdiagnose is goed te rijmen met de informatie uit de anamnese en met de bevindingen van het lichamelijk onderzoek van die dag en is in lijn met de richtlijn NHG-standaard duizeligheid. Reeds een dag later vond op verzoek van de huisarts een hernieuwde SEH-consultatie plaats, waarbij op grond van de toen beschikbare informatie uit anamnese en lichamelijk onderzoek nu wel voldoende aanwijzingen waren voor verder onderzoek in de zin van een CT-scan. De tijdsduur verstreken tussen de eerste bemoeienissen van de neuroloog met [vader van cliënte] en de daadwerkelijke diagnosestelling voor klinische interventie bedraagt slechts één dag. Zoals cliënte ook zelf heeft aangegeven zou het ziektebeloop, ook indien de diagnose één dag eerder zou zijn gesteld, niet anders zijn geweest. Het ziekenhuis is van mening dat geen sprake is van tekortschieten in haar zorgplicht bij het uitvoeren van de behandelingsovereenkomst met [vader van cliënte].

Ten tweede acht de instelling van belang dat uit de door cliënte overlegde stukken blijkt dat zij reeds vóór de situatie met haar vader in januari 2012 in aanraking is geweest met jeugdhulpverleners en niet lekker in haar vel zat. De ziekte en het overlijden van haar vader hebben cliënte ongetwijfeld geen goed gedaan, maar niet duidelijk is dat het persoonlijk functioneren van cliënte eenduidig te wijten is aan de omstandigheid dat haar vader ziek is geworden en is overleden. Voor zover sprake zou kunnen zijn van aansprakelijkheid voor personenschade van cliënte wijst het ziekenhuis deze van de hand.

Ten derde deelt het ziekenhuis niet het standpunt van cliënte dat de SEH-afdeling van het ziekenhuis op 3 januari 2012 verwijtbaar heeft nagelaten [vader van cliënte] te onderzoeken en dat ten onrechte geen melding is gemaakt van het SEH-bezoek in het medisch dossier van [vader van cliënte]. Cliënte heeft in haar aansprakelijkheidsstelling aangegeven dat de SEH op 3 januari 2012 is bezocht door [vader van cliënte]. Hierbij zou telefonisch overleg zijn gevoerd met een huisarts. In het door cliënte aangeleverde huisartsdossier is – door een voor de zorginstelling onbekende huisarts – een aantekening gemaakt dat een SEH-arts op 3 januari 2012 enigszins geïrriteerd contact had gelegd met deze huisarts. [vader van cliënte] had zich als zelfverwijzer gemeld op de SEH omdat de huisarts noch diens waarnemer bereikbaar zou zijn. In de aantekeningen van genoemde huisarts is vermeld dat [vader van cliënte] zich op deze huisartsenpost op locatie X zou mogen melden. Niet duidelijk is of [vader van cliënte] zich nog heeft gemeld op de genoemde huisartsenpraktijk. Niet onbegrijpelijk is dat in het medisch dossier van [vader van cliënte] in het ziekenhuis geen melding wordt gemaakt van het SEH-bezoek van [vader van cliënte]. Immers, de enige hulp die de SEH-arts op dat moment heeft geboden is het contact leggen met een huisartsenpraktijk die bij afwezigheid van de eigen huisarts van [vader van cliënte] beschikbaar was. Een formeel SEH-consult heeft niet plaatsgevonden en er is dus ook geen verslag van vastgelegd in het medisch dossier van [vader van cliënte].

Het ziekenhuis is van mening dat van aansprakelijkheid voor schade geen sprake is. Het ziekenhuis verzoekt de commissie dan ook het door cliënte verlangde af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid voor schade van het ziekenhuis vereist is dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis in casu onrechtmatig gehandeld heeft. Dat handelen moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en cliënte dient daarvan nadeel te hebben ondervonden.

De commissie zal eerst onderzoeken of het ziekenhuis jegens de vader tekortgeschoten is in de nakoming van de behandelingsovereenkomst teneinde vast te stellen of daarin wellicht een grond voor onrechtmatig handelen jegens cliënte gelegen kan zijn.

Op grond van de stukken en van de over en weer gestelde en niet weersproken feiten gaat de commissie van het volgende uit. [naam], vader van cliënte, is op 3 januari 2012 direct, zonder verwijzing van een huisarts, naar de SEH van het ziekenhuis gegaan met duizeligheidsklachten. De dienstdoende SEH-arts heeft [vader van cliënte] terugverwezen naar een huisartsenpost, waarbij hij deze post eerst telefonisch heeft benaderd om te kijken of [vader van cliënte] daarheen kon gaan. Dit omdat de eigen huisarts van [vader van cliënte] noch diens waarnemer bereikbaar waren voor een consult. In het medisch dossier van [vader van cliënte] is van dit SEH-bezoek geen melding gemaakt, naar het ziekenhuis heeft verklaard omdat de arts geen andere hulp heeft geboden dan de genoemde verwijzing naar de huisartsenpost en er geen SEH-consult heeft plaatsgevonden. De commissie neemt dit van het ziekenhuis aan en ziet in het bovenstaande geen reden om te komen tot het oordeel dat het ziekenhuis op 3 januari 2012 onzorgvuldig heeft gehandeld.
Op 5 januari 2012 is [vader van cliënte] andermaal naar de SEH gegaan, met duizeligheidsklachten en klachten van wankel lopen. De dienstdoende arts heeft op basis van het toestandsbeeld van dat moment gemeend dat [vader van cliënte] griepachtige klachten vertoonde, hem paracetamol voorgeschreven en daarbij na overleg met de neuroloog geoordeeld dat het zou gaan om een perifeer vestibulair syndroom, dat vanzelf binnen enkele dagen c.q. weken over zou gaan. Er waren, naar het ziekenhuis heeft verklaard, geen aanwijzingen om erger te vermoeden op basis van de op dat moment geuite klachten en het toestandsbeeld van dat moment. Op 6 januari 2012 is een ambulance gebeld via 112 voor [vader van cliënte]. Op basis van het beeld dat de ambulancebroeders aantroffen bij [vader van cliënte] op dat moment is na overleg met de neuroloog besloten dat [vader van cliënte] niet hoefde te worden binnengebracht in het ziekenhuis. De klachten zoals geuit leken op die van de dag ervóór, en leken nog steeds te duiden op griepachtige verschijnselen. Er werden geen nieuwe klachten geuit. Eerst na telefonisch overleg tussen de huisarts van [vader van cliënte] en de neuroloog over de onrust binnen het gezin van [vader van cliënte] en het voor [vader van cliënte] ongewoon frequente beroep op een arts is besloten [vader van cliënte] opnieuw te onderzoeken op de SEH. Nu werden meer klachten geuit, zoals fors gewichtsverlies en andere niet eerder aan het licht gekomen neurologische klachten, signalen waar de neuroloog aanleiding in zag een CT-scan te doen. Daarbij is de hersentumor bij [vader van cliënte] ontdekt.
Op grond van het bovenstaande ziet de commissie ook met betrekking tot 5 januari 2012 geen reden te oordelen dat het ziekenhuis onzorgvuldig gehandeld heeft. Naar cliënte heeft verklaard is er door [vader van cliënte] c.s. op 6 januari 2012 meer informatie aan de behandelaars verschaft dan op 5 januari 2012 en was bredere oordeelsvorming ten aanzien van zijn ziektebeeld aan de zijde van de behandelaars mogelijk. Daarbij is het de commissie bekend dat bij de aandoening waar [vader van cliënte] aan leed een agressief progressief neurologisch beeld waarbij de situatie van de patiënt binnen één dag aanmerkelijk verslechtert, niet onmogelijk is. Alles bij elkaar genomen is de commissie niet gebleken dat er door het ziekenhuis medisch-neurologisch onzorgvuldig zou zijn gehandeld, op 5 noch op 6 januari 2012.

In het handelen van het ziekenhuis jegens de vader kan dan ook geen grond gevonden worden om te oordelen dat het ziekenhuis jegens cliënte onrechtmatig gehandeld heeft.

Ook anderszins is van onrechtmatig handelen jegens cliënte de commissie niet gebleken. Cliënte heeft zich erover beklaagd dat de behandelaren haar niet serieus hebben genomen. Het gebrek aan duidelijkheid ten aanzien van het ziektebeeld van [vader van cliënte] in de dagen vóór 6 januari 2012 is mede te wijten aan het feit dat de informatie die voor de behandelaren beschikbaar was, beperkt was. Naar de commissie is gebleken heeft het ziekenhuis cliënte, zodra de diagnose vaststond, duidelijk geïnformeerd. De commissie heeft er begrip voor dat de uitingen van de behandelaren niet de boodschap bevatten die cliënte had willen horen, maar het is de commissie niet gebleken dat er bij de behandeling van [vader van cliënte] sprake is geweest van een onjuiste informatie aan en ook onjuiste bejegening van cliënte.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie oordeelt de klacht van cliënte ongegrond.

Aldus beslist op 17 januari 2017 door de Geschillencommissie Zorginstellingen