Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
2484/13251
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt heeft een port-a-cath die dient als toegangspoort voor intraveneuze medicatie, maar ook om bloed af te nemen. De medewerkers van het ziekenhuis waren niet op de hoogte dat zij bij de cliënt bloed via de port-a-cath moesten afnemen. Volgens de commissie valt dit het ziekenhuis te verwijten. Ook was niet geregeld dat de bloedwaarden die voor onderzoek nodig zijn, tijdig en adequaat werden doorgegeven aan een derde zorgaanbieder.
Volledige tekst
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats] en de stichting Viecuri, Medisch Centrum voor Noord-Limburg, gevestigd te Venlo, (hierna te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (hierna te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 19 december 2019 te Eindhoven. Ter zitting zijn verschenen de cliënt en zijn echtgenote bijgestaan door [naam], jurist bij ARAG. Namens het ziekenhuis zijn verschenen, [naam] bedrijfsjurist bij het ziekenhuis en de heer [naam] afdelingsmanager van het laboratorium, bijgestaan door [naam] advocaat. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de bij cliënt geplaatste port-a-cath die dient als toegangspoort voor intraveneuze medicatie respectievelijk als afnamepoort bij bloedafnames.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het door cliënt ingevulde vragenformulier dat is ontvangen d.d. 25 juli 2019 met bijlagen en de brief d.d. 5 december 2019, opgemaakt door [naam], letselschadejurist bij ARAG Rechtsbijstand. De door cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.
Cliënt heeft in het vragenformulier waarin hij zijn klacht kenbaar maakt aan de commissie vermeld dat sprake is van klachten jegens het ziekenhuis van april 2014 tot en met heden. Cliënt heeft jegens het ziekenhuis zijn klachten gericht bij brieven van 13 juli 2015, 8 december 2016, 27 juni 2018, 19 maart 2019 en 17 juni 2019. Uit de brief d.d. 5 december 2019, die [naam], letselschadejurist bij ARAG Rechtsbijstand, aan de commissie heeft doen toekomen blijkt dat bedoeld is de klachten die d.d. 27 juni 2018 en 19 maart 2019 aan het ziekenhuis zijn geuit voor te leggen aan de commissie. De eerdere klachten die zijn gericht aan het ziekenhuis (d.d. 13 juli 2015 en 8 december 2016) zijn bijgevoegd ter onderbouwing van de andere klachten en de brief van 17 juni 2019 is bijgevoegd om daaruit blijkt dat het ziekenhuis de gevraagde schadevergoeding afwijst. Ter zitting van de commissie van 19 december 2019 is dit standpunt gehandhaafd. De klachten zien, kort gezegd, op het volgende:
13 juli 2015: Cliënt is op meerdere momenten niet via de port-a-cath geprikt. Uit door cliënt overgelegde stukken blijkt dat de klachtencommissie van het ziekenhuis de klachten gegrond heeft verklaard bij beslissing van 16 december 2015.
8 december 2016: Door het ziekenhuis is onvoldoende en onvolledige informatie overgedragen toen cliënt naar een ander ziekenhuis werd overgebracht om aldaar te worden gedotterd. De klacht is gegrond verklaard door de klachtencommissie van het ziekenhuis van 9 maart 2017.
27 juni 2018:Twee medewerkers van het laboratorium waren er niet van op de hoogte dat cliënt een port-a-cath heeft door middel waarvan bloed dient te worden afgenomen. Het bloed is vervolgens overigens wel op die wijze afgenomen. De klacht is door de klachtencommissie van het ziekenhuis gegrond verklaard bij beslissing van 3 september 2018.
19 maart 2019: Bloedwaarden zijn door het ziekenhuis ten onrechte niet verstuurd naar een externe aanvrager. De klacht is door de klachtencommissie van het ziekenhuis gegrond verklaard bij beslissing van 24 juni 2019.
17 juni 2019: Betreft verzoek tot schadevergoeding aan het ziekenhuis in verband met eerdere, gegrond verklaarde klachten. Het ziekenhuis heeft deze klacht nog niet intern behandeld.
Cliënt heeft in het klachtenformulier, door de commissie ontvangen d.d. 25 juli 2019, en ter zitting van de commissie van 19 december 2019 een schadevergoeding gevorderd van € 25.000,00 in verband met de door hem geleden immateriële schade ten gevolge van het herhaaldelijk foutief handelen van het ziekenhuis. Cliënt is vanwege het handelen van het ziekenhuis onder behandeling gesteld van een psycholoog omdat hij bang is bij een volgende opname opnieuw op onjuiste wijze te worden geprikt en omdat cliënt geen vertrouwen meer heeft in het ziekenhuis.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis zoals dat uit de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit het verweerschrift d.d. 21 november 2019 en de ter zitting overgelegde pleitnota blijkt, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Het ziekenhuis heeft zich ten aanzien van de klachten d.d. 13 juli 2015 en 8 december 2016 op het standpunt gesteld dat cliënt ten aanzien van die klachten niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens het ziekenhuis zijn deze klachten te laat ingediend, nu deze pas op 25 juli 2019, derhalve ruim 2,5 jaar resp. 3,5 jaar na de afhandeling van de klachten door het ziekenhuis zijn ingediend bij de commissie. De in artikel 6 lid 1 sub a van het Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen genoemde 12 maanden termijn is daarmee ruimschoots overschreden, zodat cliënt in zoverre niet ontvankelijk dient te worden verklaard in deze klachten. De klacht van 17 juni 2019 heeft het ziekenhuis nog niet bereikt, zodat cliënt ook voor wat betreft dat klachtonderdeel niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Mocht de commissie cliënt ontvankelijk achten in voornoemde klachten, dan is gesteld dat die klachten alsook de klachten van 27 juni 2018 en 19 maart 2019 ongegrond dienen te worden verklaard, omdat onduidelijk is waarop het geschil ziet. In dat verband is subsidiair gesteld dat niet is gesteld, onderbouwd en bewezen dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming van de uitvoering van de behandelovereenkomst, of die tekortkoming aan het ziekenhuis kan worden toegerekend en of door deze tekortkoming schade is toegebracht aan cliënt. De klachtencommissie van het ziekenhuis heeft de klachten van 27 juni 2018 en 19 maart 2019 gegrond verklaard. Naar aanleiding daarvan heeft het ziekenhuis meerdere verbetermaatregelen genomen. Dit betekent echter niet dat de klachten het ziekenhuis verweten kunnen worden. Voorts geldt dat onvoldoende is gesteld en gebleken is dat cliënt schade heeft opgelopen ten bedrage van € 25.000,00.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.
De klachten d.d. 13 juli 2015, 8 december 2016 en 17 juni 2019
Hoewel ter zitting van de commissie is bevestigd dat deze klachten enkel ter ondersteuning van de andere klachten bij de stukken zijn gevoegd, zal de commissie hieronder toch op deze klachten ingaan, omdat deze integraal deel uitmaken van de stukken en het klachtenformulier vermeldt dat zijn klacht ziet op de periode april 2014 tot heden.
Artikel 6 lid 1 sub a van het Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen bepaalt, voor zover thans van belang:
De commissie verklaart op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk:
a. indien hij zijn klacht niet eerst overeenkomstig de Wet of de op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden bij het ziekenhuis heeft ingediend en de cliënt zijn geschil vervolgens niet binnen 12 maanden na afhandeling van de klacht door het ziekenhuis bij de commissie aanhangig heeft gemaakt;
Voor zover cliënt in het klachtenformulier de bij het ziekenhuis ingediende klachten van 13 juli 2015 en 8 december 2016 heeft benoemd, geldt dat cliënt de klachten weliswaar bij het ziekenhuis heeft ingediend, maar dat het geschil vervolgens niet binnen 12 maanden na afhandeling van die klacht door het ziekenhuis bij de commissie aanhangig heeft gemaakt, zodat de commissie cliënt in zoverre niet ontvankelijk zal verklaren in deze klachten. Ten aanzien van de klacht van 17 juni 2019 is genoegzaam gebleken dat deze klacht nog niet overeenkomstig de Wet of de op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden bij het ziekenhuis is ingediend, zodat cliënt ook ten aanzien van die klacht niet ontvankelijk zal worden verklaard. Het voorgaande brengt met zich dat de commissie hierna enkel de door cliënt bij het ziekenhuis ingediende klachten
d.d. 27 juni 2018 en 19 maart 2019 inhoudelijk zal behandelen.
De klachten d.d. 27 juni 2018 en 19 maart 2019
De commissie stelt het volgende voorop.
Cliënt en het ziekenhuis hebben met elkaar een overeenkomst gesloten voor de plaatsing van een port-a-cath en – nadien – gebruikmaking daarvan. Deze overeenkomst kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is te kort geschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Voor wat betreft de klacht van 27 juni 2018 geldt dat de klachtencommissie van het ziekenhuis reeds heeft geoordeeld dat twee medewerkers ten onrechte niet op de hoogte waren van de omstandigheid dat cliënt een port-a-cath had en dat bloed via de port-a-cath diende te geschieden. Ter zitting van de commissie is dit erkend door het ziekenhuis en is toegelicht op welke wijze de systemen van het ziekenhuis zijn verbeterd en op weke wijze is verzekerd dat te allen tijde een medewerker aanwezig is om bloed af te nemen via de port-a-cath, zodat het in de toekomst niet meer kan voorkomen dat medewerkers niet op de hoogte zijn van de omstandigheid dat cliënt via de port-a-cath aangeprikt dient te worden. Anders dan is gesteld door het ziekenhuis is de commissie van oordeel dat het op de weg van het ziekenhuis ligt om ervoor zorg te dragen dat bij cliënt via de port-a-cath bloed kan worden afgenomen en daarvoor een medewerker beschikbaar is en dat het nalaten daarvan door het ziekenhuis is te kwalificeren als toerekenbare tekortkoming in de behandelingsovereenkomst met cliënt. De commissie zal de klacht in zoverre dan ook gegrond verklaren.
Ten aanzien van de klacht d.d. 19 maart 2019 heeft de klachtencommissie van het ziekenhuis geoordeeld dat ten onrechte bloedwaarden niet doorgegeven zijn aan een externe zorgaanbieder.
De commissie is van oordeel dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener verwacht mag worden dat gewaarborgd is dat bloedwaarden die afgenomen zijn ten behoeve van onderzoek door een derde zorgaanbieder tijdig en adequaat worden doorgegeven. Gebleken is dat de zorgmailaccount van die derde zorgaanbieder niet bekend was bij het ziekenhuis en dat in de systemen een vinkje uit stond dat zou waarborgen dat de bloedwaarden via de post of fax zouden worden verstuurd. Het ontbreken van het betreffende vinkje is een omstandigheid die voor rekening komt van het ziekenhuis. Het ziekenhuis is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst met cliënt door onvoldoende te waarborgen dat bloedwaarden tijdig worden doorgegeven aan een derde zorgaanbieder.
Conclusie
Op grond van de voorgaande overwegingen dienen de klachten tegen het ziekenhuis van 27 juni 2018 en 19 maart 2019 gegrond te worden verklaard.
De vorderingen van de cliënt
De cliënt verlangt in verband met voornoemde tekortkomingen een schadevergoeding van
€ 25.000,00 in verband met door hem door de klachten geleden immateriële schade. Voor aanspraak schadevergoeding ter zake van geleden immateriële schade is ten minste vereist dat de schuldenaar (in dit geval het ziekenhuis) in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verbintenis en dat cliënt ten gevolge daarvan de gestelde schade heeft geleden. Hiervoor heeft de commissie overwogen, dat de klacht van de cliënt voor wat betreft twee subonderdelen gegrond is. De commissie heeft echter vastgesteld dat de door cliënt gevorderde schade in het geheel niet onderbouwd is. Evenmin is komen vast te staan dat sprake is van een causaal verband tussen de gestelde schade de hiervoor beschreven toerekenbare tekortkomingen van het ziekenhuis. Bij deze stand van zaken geldt dat aan cliënt geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hem verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
– verklaart cliënt niet ontvankelijk in de door hem ingediende klacht voor zover dit betreft de klachten d.d. 13 juli 2015, 8 december 2016 en 17 juni 2019;
– verklaart de klacht van de cliënt in gegrond voor zover dit betreft de klachten d.d. 27 juni 2018 en 19 maart 2019;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënt het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 dient te vergoeden;
– wijst de door cliënt gevorderde schadevergoeding af.
Aldus beslist op 19 december 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw M.J.T. Kleijnen – van ’t Hullenaer en mevrouw mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. L.J.J.G. Verhaeg, secretaris.